Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
'3 Maart '17. No. 2071
DOODENDA;NS
m .
Teekening voor ,de Amsterdammer" van Jordaan
L'EMPEREUR
...... IIIIIIIIIIIIIIIIHIIIII ....... nu ..... HUI
n ...... m ......
MllllllllIIIIIHIIIIlllllHIIIIIIIIIMIIinilllllllHIIIIIIIIMHIHIIIIinilllllllllIIIIIIIIIIIM
tieke berekening, maar gedreven door den
elementairen haat tegen een vreemden
overheerscher, was in 1813 het volk in de wape
nen gevlogen.
De regeering van Pruisen heeft na 1813
van de belooningstheorie niet willen hooren,
maar evenmin toonde zij zich bereid aan
het volk meer 'rechten te verleenen, omdat
hierdoor de «juiste politieke ontwikkeling"
zou zijn gevonden voor de veranderingen,
die In het Pruisische volk hadden plaats
gegrepen. Noch het eene, noch hét andere
motief heeft haar kunnen bewegen tot het
verleenen van een constitutie. Bethmann
Hollweg erkende dan ook gisteren, dat zij,
die thans om uitbreiding van politieke rech
ten vragen, juist door het gebeurde na 1813
reden bebben om te betwijfelen, of na dezen
oorlog de regeering door daden zal doen
blijken van de overtuiging, thans door haar
uitgesproken, dat de hernieuwing van het
volk ook een hernieuwing van de staatkun
dige toestanden eischt. Maar hij trachtte
dien twijfel te bezweren door te wijzen op
het groote verschil tusschen de drijvende
krachten van toen en thans.
Inderdaad zijn de gebeurtenissen van onze
dagen zoo reusachtig, dat elke vergelijking
iiiiiiiiiiiimiiiiniiiiiMiii
iiiirHMiniimuiiiiiimiiiiiiimiiiiiiiiiiii
DUURTE-TOESLAG
Men moet een ge(të)geven paard niet
in den bek zien.
Den ambtenaren, d.w.z. den lageren amb
tenaren zal duurt e-toeslag worden verleend;
de Staat zal pogen om hen zoo goed en zoo
kwaad als het gaat te paard te helpen; de
Regeering is zich bewust, dat aan de moei
lijkheden, .waarin zich thans in het bijzonder
de lagere ambtenaren bevinden, moet wor
den tegemoet gekomen.
Daar de toestand reeds vóór den oorlog
verre van gezond was te noemen en de
salarissen van alle ambtenaren onder de
maat waren, (die van de hoogere ambtena
ren die toen reeds nauwelijks of in het
geheel niet hun stand in de maatschappij
konden ophouden evenredig-nog sterker
dan die van de lagere), hadden de omstan
digheden de Regeering er nu zeker toe
moeten dwingen om een ander standpunt
in te nemen. Men had aan allen, zonder
onderscheid, als noodmaatregel een salaris
toeslag moeten geven, welke de salarissen
op peil bracht; den hoogen ambtenaren dus
evenredig meer dan den lageren, en daar
naast had men den laagsten ambtenaren
steun moeten verleenen in verband met de
huidige duurte door het verleenen van een
duurte toeslag.
Door den salaris-toeslag zou de Regeering
alsdan hebben goedgemaakt datgene, waar m
de Regeering zelve in den loop der jaren
is tekort geschoten. De duurte-toeslag zou
daarnaast [en daarenboven voor de laagste
ambtenaren noodig zijn geweest, omdat
hunne talenten bij de best denkbare rege
ling op normale omstandigheden gebaseerd
bij tijden als de huidige tijdelijk (onvol
doende zouden zijn geweest.
, Aanvankelijk blind voor de eigen tekort
koming, heeft de Regeering voor het dienst
jaar 1916 alleen datgene gedaan, wat haar
plicht ware geweest, bijaldien de salaris
regeling wél aan de eischen des tijds zou
hebben voldaan; zij gaf aan de laagst ge
salarieerde ambtenaren een duurtetoeslag,
een salarisbedrag van f 1200.?als grenscijfer
tusschen de lagere en de hoogere ambtenaren
aannemende. De salarisnood liet men voor
wat ze was n.l. een grove misstand.
Voor 1917 werd met behoud van het
systeem deze loongrens verplaatst en de
limiet opgevoerd tot f 1650.?resp. f 1900.?,
al naar gelang van de gemeente, waarin de
ambtenaar tewerk zou zijn gesteld; begrij
pende, dat bij de huidige
tijdsomstandigmet vroegere tijden is uitgesloten. Ook de
gevolgen van die gebeurtenissen zullen ge
weldiger zijn dan alle veranderingen, door
vroegere oorlogen teweeggebracht. Niet
alleen op politiek gebied alleen daarvan
sprak Bethmann Hollweg maar ook en
vooral op maatschappelijk terrein. De nieuwe
tijd, met het hernieuwde volk, is reeds daar."
Toen ik die woorden las, kwamen mij
enkele uitingen voor den geest van
Engelsche schrijvers, waaruit het besef spreekt,
dat de stuiptrekkingen van de wereld van
thans de geboorteweeën van een nieuwe
maatschappij zijn.
In zijn boek At the War" vertelt Lord
Northcliffe van een overtocht over het Kanaal
aan boord van een hospitaalschip. De licht
gewonden waren aan dek en zongen des te
vroolijker, Jioe dichter zij Engeland naderden.
Sommigen redeneerden met elkaar over een
krantenartikel, waarin een plan werd uiteen
gezet om na den oorlog oudgedienden land
in Canada te geven. Een van hen zei:
Misschien zullen er heel wat naar Canada
gaan; ook wel naar Australië; maar ik voor
mij heb er mijne zinnen op gezet een stukje
van Blighty" (den naam, waarmee de
Tommies in dezen oorlog Engeland noemen)
iiiiiiiiiiiiiiniiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
heden ook de hoogere ambtenaren met hun
verouderde salarisregeling in de knel moesten
zijn geraakt, ging men den noodmaatregel
verder in hunne richting uitstrekken. Voor
den salarisnood zocht men een palliatief, en
de kwestie werd daardoor onzuiver gesteld.
Al spoedig ontstond een streven van de
zijde der ambtenaren om, nu het hek toch
eenmaal van den dam was, de barrière te
verschuiven tot aan een grensbedrag van
f2500.?, en in het Voorloopig Verslag zagen
wij zelfs den wensch geuit om tot f3000.
te gaan, en dit terzelfder tijd, dat er door
andere Kamerleden werd verklaard, dat het
hun voor kwam, dat er voor ambtenaren,
die meer dan f 1900.?verdienen, van een
noodstand geen sprake behoeft te zijn. Deze
laatste hebben zich er waarschijnlijk onvol
doende rekenschap van gegeven, dat het
wetsontwerp gedenatureerd was en het stre
ven voorzat om den duurtetoeslag tevens te
laten dienen als noodbijslag op de onvol
doende salarissen. Ais de heeren zich even
rekenschap hadden gelieven te geven, welke
posisitie in de ambtenaars wereld met f 1900.
worden gehonoreerd, dan zouden zij zich
ongetwijfeld er voor hebben gewacht om
zich op deze wijze uit te laten over het lot
van tal van ambtenaren, wier ambt hen
boven den werkmansstand verheft, die in
de ambtenaarswereld zelfs een leidende po
sitie moeten innemen en in de grootere ge
meenten met hun gezin een kommervol be
staan hebben.') Dat zich bij hen andere
Kamerleden aansloten, die het uitgetrokken
bedrag van 5l/j millioeri al welletjes vonden
en bovendien vreesden, dat elke uitbreiding
de kans op zeer onaangenam verrassende
uitkomsten zou verhoogen, is te begrijpen;
het zijn dezulken, voor wien de blijde ver
rassing eenmaal zal zijn: de uitvinding van
den ambtenaar-automaat, die niet eet en
niets kost.
Het Regeeringsvoorstel zou 5Vs millioen
vorderen een in absoluten zin hoog
bedrag. Geeft men zich echter rekenschap
van, dat het vaste personeel In 's Rijks dienst
plus minus 35000 man sterk is en dat de wet
telijke regeling nog tal van categoriën
daarnaast staande inschakelt, dan is het
duidelijk, dat de steun, welke den ambte
naren hoofdzakelijk zal worden verleen, vrij
gering zal zijn.
Dat erkend wordt, dat de salarisregeling
in den Staatsdienst in ontredderden toestand
is, blijkt wel uit het feit, dat de Kamer in
1) Het gaat er niet om, of een bedrag van f1900.
voldoende is om een gexia in het leven ie houden.
voor mijzelf te hebben. We hebben in
Frankrijk genoeg gezien om te weten, dat
iemand met zijn gezin kan leven van het
bewerken van een lapje grond".
Dat herinnerde Lord Northcliffe aan een
gesprek, dat hij gevoerd had in de loopgraven
bij Yperen. Een jong sergeant, die vóór den
oorlog jachtopziener was, iemand die bij de
verkiezingen altijd met de conservatieven
meestemde, zei hem toen: In de loopgraven
redeneeren de mannen honderd uit, maar
op n punt zijn zij het allemaal roerend
eens. Over de quaestie van het grondbezit
namelijk. Zij willen bij hunne terugkomst
in Engeland geen daglooners zijn, ook geen
pachters, maar grondeigenaars. Honderden
van hen hebben hun oogen den kost gegeven
en hier heel wat geleerd over het .boeren
in het klein".
Begrijpen de politici in Engeland wel
zoo schrijft Northcliffe dat het leven van
officieren en manschappen als kameraden
in het veld alle klassegevoel heeft doen
verdwijnen ? en dat de millioenen mannen
van ons. die in den oorlog zijn, geheel
andera wezens zijn geworden, van wier ge
dachten en wenschen wij maar weinig meer
weten ?
Dat de kameraadschap van officieren en
manschappen .voortaan een betere verstand
houding tusschen werkgevers en werknemers
in het leven zal roepen; dat de laatsten, nu
zij den tucht in het leger hebben leeren
kennen, zich gewilliger zullen onderwerpen
aan fabrieksreglementen en
arbeidsbepalingen, wordt door meer menschen in Enge
land verwacht. Vermoedelijk ten onrechte.
Ik zou eerder het oordeel onderschrijven
van Sanderson Furniss, door hem geuit in
de, inleiding van The industrial outlook, dat
merkwaardige boekje, waarin een aantal
Engelsche economisten de economische
vraagstukken bespreken, die er na dezen
oorlog zullen rijzen. Hij gelooft niet, dat
door de kameraadschap tijdens den oorlog
het gevoel van klassenhaat zal worden uit
geroeid ; de betrekking tusschen een officier
en zijne manschappen is een geheel andere
dan die tusschen werkgever en werknemer;
de arbeiders haten gewoonlijk hunne werk
gevers ook niet als menschen, maar omdat
deze voor hen de vertegenwoordigers zijn
van een maatschappelijk' stelsel, dat zij
verfoeien.
De oorlog heeft meer gedaan, dan men
schen uit verschillende klassen hetzelfde
leven doen leiden; bij heeft menschen met
de meest verschillende beroepen en de meest
verschillende meeningen in allerlei landen
tezamen gebracht. Daar moet in het leger
menigeen zijn, die heeft leeren nadenken
over arbeidsvraagstukken en over zijn eigen
plaats in de maatschappij, zooals hij nooit
tevoren heeft gedaan; daar moet menig land
arbeider in de gelederen dienen, die zich
afvraagt of hij na den oorlog maar weer
genoegen zal moeten nemen met zijn week
loon van 15 shillings, waarvoor hij 12 of
14 uur per dag moet werken, met als eenige
verandering het vooruitzicht om later van
een ouderdomspensioen te moeten leven."
En welke conclusies zullen de menschen
niet trekken uit wat er tijdens dezen oorlog
mogelijk is gebleken! Indien de Staat in
oorlogstijd zijn deel vraagt van buitenspo
rige winsten, die er gemaakt zijn, waarom
zal hij dit in vredestijd niet doen? Indien
hij in oorlogstijd deCreteert, dat in het be
lang van het algemeen, particulieren hun
kapitaal moeten steken in munitiefabrieken,
waarom zal hij dan na den oorlog niet be
palen, dat zij hun kapitaal moeten gebruiken
voor het bouwen van behoorlijke arbeiders
woningen, in plaats van het te beleggen in
Amerikaansche Spoorwegen? Indien in oor
logstijd de uitvoer van kapitaal uit het land
kan worden beperkt, wanneer er geld noodig
is voor den aanmaak van oorlogsbehoeften,
waarom konden dan later die beperking
worden gehandhaafd, wanner er geld noodig
is voor sociale verbeteringen? Indien de
Staat in oorlogstijd een groot deel van de
productie regelt en maximum-prijzen vast
stelt en levensmiddelen distribueert, waarom
IIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMItMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIItllllMIIMItllllllllllllll
het Voorloopig Verslag aandrong op de
instelling van een Staatscommissie; zelfs
van een Staatscommissie, die snel werk
zou doen.
Deze Staatscommissie zou blijkens bedoeld
verslag hebben te onderzoeken, op welke
wijze een einde zou zijn te maken aan de
wanverhouding, welke thans bestaat tusschen
de loonen in Staatsdienst en die, in dienst
van particulieren genoten; zij zou zich niet
kunnen onttrekken aan de taak om ook den
grondslag van het loon aan een ernstige
studie te onderwerpen; zoo zal zij te hebben
onderzoeken, of de Staat alleen met de
praestatie van den dienstnemer heeft- reke
ning te houden, dan wel de geldelijke be
hoefte van het gezin in aanmerking heeft
te nemen.
Ik acht de zoo uitdrukkelijk uitgesproken
wensch, om instelling van zulk een commissie
met zulk een taak voor alle ambtenaren,
verblijdend. De mogelijkheid kan daardoor
worden geboren, dat er in de ambtenaars
wereld meer gezonde toestanden zullen
ontstaan en zullen kunnen blijven bestaan.
Als wij meer van nabij kennisnemen van
den inhoud van het aanhangige wetsontwerp,
dan is het in hooge mate eigenaardig, dat
de Kamer in het Voorloopig Verslag op dit
ontwerp den wensch uit, dat de Staats
commissie zal onderzoeken, of de Staat
rekening zal hebben te houden met de gel
delijke behoeften van het gezin.
Het ontwerp toch streeft in dat opzicht
alles voorbij, wat tot nog toe in deze rich
ting denkbaar was.
In punt 6 toch vinden wij, dat de Staat bij
het geven van duurtetoeslag den ambtenaar
eerst zal afvragen hoe groot zijn inkomen
is en hoeveel dat zijner echtgenoote be
draagt ; in punt 4 vinden wij, dat de duurte
toeslag alleen zal worden gegeven aan
gehuwden, aan weduwnaars (weduwen) en
gescheiden echtgenooten, die kinderen tot
hun last hebben, aan ongehuwden en
kinderlooze weduwnaren (weduwen) die in pension
of op kamers wonen, aan kinderlooze weduw
naars (weduwen), die een eigen huishouden
voeren, aan ongehuwde kostwinners en aan
ongehuwde mede-kostwinners; uit punt 14
blijkt, dat er kindertoeslag zal worden ver
leend en dat de Staat zich ook zal bemoeien
met het aantal Jspruiten, [natuurlijke,
nieterkende kinderen incluis.
Het wil mij voorkomen, dat in dezen op
hoogst bedenkelijke wijze is voortgegaan
op het pad, waarop de Staat zich niet be
hoort te bewegen, n.l. op dat der Staats
kan hij in vredestijd daarmede niet voort
gaan?
Een hernieuwd volk, een nieuwe tijd,
een nieuwe maatschappij Bethmann Holl
weg en Lord Northcliffe en Sanderson Fur
niss zien. elk op hun wijze, reeds de tee
kenen van de komende veranderingen.
Veranderingen, die tot stand zullen worden
gebracht door de mannen, die nu in den
oorlog zijn.
Zooals de soldaten van generaal Grant
gedurende meer dan een kwarteeuw de
verkiezingen in de Vereenigde Staten hebben
beheerscht" ik geef nog eens het woord
aan Lord Northcliffe zoo zullen de man
nen, die nu in de loopgraven liggen na
hunne thuiskomst van hun stemrecht gebruik
maken om een geheel nieuw Engeland te
doen ontstaan een Engeland, dat ver
moedelijk een groote verrassing zal zijn voor
de kapitalisten en fabrikanten en grondbe
zitters van thans".
28 Februari 1917 G. W. KERNRAMP
Prof. Dr. J. C. Matthes f
door Prof. H. J. ELHORST
Gaarne voldoe ik aan het verzoek der
redactie van dit weekblad: een kort bijschrift
te geven [bij het portret van prof. dr. J. C.
Matthes, die den 19den Februari j.l. te Z
rich, waar hij sedert drie jaren woonde,
overleed. Immers die arbeid voert mij terug
naar een schoon verleden. Toen ik professor
Matthes voor de eerste maal ontmoette, was
het drie jaren geleden, dat Amsterdams
doorluchtige school tot Universiteit verheven
was en die drie jaren waren voldoende ge
weest om iedereen te doen gevoelen, hoe
veilig Minerva was onder de hoede van
Mercurius-. De Amsterdamsche mercator
nog altijd een mercator sapiens was trotsch
op de jonge stichting, die aanstonds bloeide
en jaarlijks groeide en, aangevuurd door
een corps van grootendeels jeugdige en
vooruitstrevende professoren, deed hij, wat
in zijn vermogen was om haar eene eervolle
plaats te verzekeren naast hare oudere zusters.
Tot de jonge professoren, die de nieuwe
universiteit lang en met groote trouw ge
diend hebben, behoorde ook Matthes. Op
den 29n October 1877 aanvaardde! hij zijn
werk, op den 6den Juni 1906 legde hij het
neer. Hij had toen den leeftijd bereikt, waar
op een hoogleeraar volgens de wet moet
aftreden. Het was hem niet aan te zien.
De jaren waren over hem heengegaan, zijn
gestalte was niet gebogen, zijn geest was
nog even frisch als toen hij zijn arbeid aan
ving, zijn humor was nog even
verkwikkelijk. Niet veranderd was ook zijne gehecht
heid aan zijn werk en aan de universiteit,
al onderscheidde hij in zijne latere dagen
in zijn professoraal leven twee perioden:
de periode vóór en de periode na 1894. Ik
bemoeizucht, dat te kwader ure werd inge
slagen, toen onder minister Regout aan de
lagere ambtenaren der posterijen kinder
toeslag werd gegeven en in de samenstelling
der salarieerin» een factor werd betrokken,
welke met de verhouding van den ambtenaar
tot den Staat ten eenenmale niets uitstaande
heeft.
Men heeft thans niet geschroomd om zich
bij de regeling van den duurtetoeslag door
soortgelijke overwegingen te laten leiden
en het resultaat is geweest, dat het ontwerp
Duurtetoeslsg is geworden een
bedeelingswet niets meer, niets minder, Men is
niet van zins den noodlijdenden
ambtenaarsstand te gaan steunen; men gaat noodlij
dende ambtenaren bedeelen.
Ik voor mij acht deze methode beden
kelijk, omdat de Staat op deze wijze zijn
ambtenaren vernedert en zulks onder om
standigheden, welke de ambtenaren dwingen
om zich deze vernedering te laten welge
vallen. Trouwens, niet alleen het ambte
naarsbelang acht ik geschaad, doch ook dat
van den Staat, dat daarmede nauw samen
hangt ; de Staatstaak mag niet zijn gelegd
in handen van bedeelden.
Men heeft gepoogd te betrachten de bil
lijkheid tegenover het individu en de spaar
zaamheid tegenover de Staatskas. Een lof
waardig doel, bij het nastreven waarvan men
evenwel meerdelicatessetiad mogen gebruiken
door een tijdelijk ondersteuningsfonds voor
ambtenaren te stichten en daarvoor een ruim
bedrag ter beschikking te stellen.
Het lijdt welhaast geen twijfel, of deze
commissie zal tot de conclusie moeten komen,
dat het ambtenaars-salaris nimmer zal kun
nen zijn de privaat-rechtelijke
contra-praestalie van de zijde van den Staat voor den
arbeid, door den ambtenaar te leveren, maar
wel een onderhoudsrente, die voldoende
behoort te zijn om dezen in staat te stellen
om (met zijn gezin) de maatschappelijke
positie in te nemen, die bij een goede ver
vulling van het ambt past.
Het is te hopen, dat de te vormen Staats
commissie tot hare conclusie zal maken,dat en
ook datgene, wat thans zal geschieden, geen
praecedent mag zijn, doch dat de Staat er
zich rekenschap van zal hebben te geven,
dat een ambtenaar op zekeren leeftijd een
gezin zal hebben te onderhouden en dat dit
gezin het meest zal eischen, wanneer de
ambtenaar zal zijn in de kracht van zijn
leven, om dan daarnaast even stellig vast
te leggen, dat de Staat zich er van zal
hebben te onthouden om na te gaan hoe
WELKOM, EXCELLENTIE"
Een grijze bode spreekt tot Minister
Treub:
Welkom, welkom Excellentie
Druilig weertje, wat zegt u ?
Mag ik u maar weer ontlasten
Van uw jas en paraplu ?
Nu de heer Van Gijn bedankte
Komt u ons zoo goed van pas
't Is alsof uw Excellentie
Even met vacantie was.
r
Kijk, daar is uw oude hoekje
Met dezelfde lessenaar
Uwe brieven en uw stukken
Liggen weer als vroeger
klaar.
Hè, mijn oqgen werden vochtig
Toen ik inae kranten tas
Dat u weer bij ons zou komen
Met uw slappe spikkeldas.
Brandt mijn kacheltje niet lekker
Keek ik'er niet keurig na?
Al die fijne nootjes-kolen
Zond uw vrind/e Posthuma.
Ja, ik ga u weer verwennen
Net zooals ik vroeger deed...
Zie eens ?.. voor uw twaalfuurtje
Ligt uw broodkaart al gereed.
Als u mij nu maar laat tobben
Loopt hier alles opperbest.
U gaat rustig zitten schrijven,
Ik bemoei me met de rest.
Als de stukken zijn geteekend
Moet u naar de Zitting gaan.
Morgen is er Audiëntie
Excellentie, denk er aan t
Pooverdoosie, Excellentie,
Zonde dat ik 't zoo zeg,
Blijf nu s.v.p. een poosje
En ga niet zoo gauw meer weg.
heb Matthes zelden bitter gezien; maar als
hij sprak over het gemeenteraadsbesluit, dat
de hoogleeraren van wege de Ned. Herv.
Kerk en met hen de Ned. Herv. studenten
in de theologie van de Amsterdamsche
universiteit verjoeg, dan trilde zijne stem
van verontwaardiging. De man die de Am
sterdamsche universiteitsvereeniging stichtte
en voor den bloei der universiteit alles over
had, heeft aan dit m.i. niet van wijze over
heidszorg getuigende besluit nooit anders
dan met toorn gedacht. Nochtans: zijn liefde
voor zijn werk en voor de universiteit kon
het niet verkoelen. Ook als rustend
hoogleeraar bleef hij nog lang de ziel der univer
siteitsvereeniging. Eerst in 1914, toen hij
naar Zwitserland vertrok, legde hij het voor
zittersschap dier vereeniging neder.
Heeft Matthes zich inzonderheid door zijnen
arbeid voor de universiteitsvereeniging de
erkentelijkheid zijner ambtgenooten verwor
ven, dat /zijne leerlingen hem eene warme
toegenegenheid toedroegen, is herhaaldelijk
gebleken het duidelijkst op den 26sten
UllllllllmlIIIIIHMIIMIM
groot het gezin van den ambtenaar indi
vidueel is, en zich voortaan zal hebben te
wachten voor indiscreties als thans in het
Duurtetoeslag-ontwerp zijn neergelegd. In
logische consequentie staat daarnaast, dat
de Staat tegenover de ambtenares het stand
punt zal innemen, dat haar salaris in den
aanvang gelijken tred houdende met dat van
den mannelijken ambtenaar, verder niet
volgens denzeifden climax behoeft te worden
opgevoerd, en zulks niet, omdat hare
praestatie minderwaardig zal worden geacht (het
zal immers niet om de waarde daarvan gaan),
maar wél, omdat Nederland niet is een Rijk
der Amazonen en zij dus niet zal worden
geacht geroepen te zijn om een gezin te
onderhouden.
Amst. Febr. 1917
M. J. D. MERENS
iimiMiiimiMMimiiiiitiiiiiiiiiiit
U kunt
overtuigd zijn
bij bestelling
van Cerebos
Zout het beste
en zuiverste te
bekomen dat
verkrijgbaar
is.
Cerebos
Zout