Historisch Archief 1877-1940
17 Maart '17. No. 2073
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
IN MEMORIAM
FRED. J. DU CHATTEL
1856-1917
Een stille sloot of wetering met een
boerderij of oud buitenhuis achter hooge
beuken en struikgewas, een oude heulbrug
met steenen ingang van een buitenplaats,
«en vaart met een ophaalbrug en een enkel
«chip dit alles bij stil weer, vaak bij
avondschemering met wat rossige tinten
aan de kim", meestal in den herfst of
nazomer gegeven, soms ook diep onder de
sneeuw ziedaar de gevalletjes waardoor
du Chattel zich naam gemaakt heeft en
populair is geworden. Populair is zijn kunst
in hooge mate : zij geeft typische gedeelten
van ons land plekjes die men zou kiezen
om ze te fotografeeren en ze geeft die
op gemakkelijk te begrijpen en te
reprodu?ceeren wijze. Welke jongen, die zichzelf
leert teekenen, copleerde niet al spoedig
du Chattel, Mesdag enz.? Ook voor tegels,
vazen (I), prentbrief kaarten leende du Chattel's
werk zich uitermate en zoo was hij al
?spoedig iemand, wiens naam men door zijn
onderwerpen kende. In den beginne in
den tijd toen al onze tweede-rangs meesters
?eigenlijk zichzelf hebben overtroffen onder
den machtigen indruk van de Marissen en
de andere werkelijk grooten der Haagsche
school maakte ook du Chattel meer dan
?én doek, dat, naast de altijd goedkoop"
bereikte stemming, ook werkelijke
kunsteigenschappen bezat, o.a. een groote
frischfaeid. Vele medaljes enz. gewerden hem op
die wijze. .Het beste bereikte hij echter in
zijn aquarellen, waarbij er zijn ook uit
de vroegere periode -r die tot de zeer goede
aquarellen van dien tijd behooren. Diep gaat
?echter zijn kunst zelfs in die gevallen niet.
Zij behoort tot een soort, dat op den duur
niets meer zegt. Dit deed du Chattel zijn
roem min of meer overleven, te meer daar
hij zich later al te gemakkelijk van zijn
werk (in dien tijd veelal gezichten aan de
Vecht, die verbleeken bij de frischheid van
Bastertl) afmaakte. Daarbij kwam nog, dat
tiij op 't laatst Indische landschappen ging
schilderen, die hem verre van goed af gingen.
Door dit alles is men wel wat al te veel
gaan vergeten, dat deze schilder ook een
tijd gekend heeft, waarin zijn werk beter,
vél beter was en dat hij toen heeft kunnen
medewerken tot het helpen hooghouden
vooral in het buitenland van den naam
onzer kunst.
W. MARTIN
De wassende Maan,
(Kinderliederen)
DOOR
RABINDRANATH TAGORE
vertaling van
FREDERIK VAN EEDEN.
XXVII DE HELD
Moeder, laten wij speelen dat wij reizen
f,n door een vreemd, gevaarlijk land trekken.
Jij reist in een. draagstoel, en ik draaf
naast je op een rood paard.
Het is avond en de zon gaat onder. De
wildernis van Joradighi ligt vaal on graauw
voor ons. Het land is dor en verlaten.
Je bent bang en denkt: ,,Ik weet niet
?waar we terecht zijn gekomen"
Ik zeg je: ,, Moeder, wees niet bevreesd."
De weide is steekelig door spits gras
en een smal, afgebrooken pad gaat er door.
Er is geen vee te zien in het wijde veld,
het is naar de dorpsstallen gegaan.
Het wordt scheemerig duister in land
fn heemel, en we weeten niet waarheen
we gaan .
Op eens roep je me en vraagt me fluiste
rend: Wat is dat voor licht daar bij den
oever?"
Dan barst er in eens een verschrikke
lijk geschreeuw los en gestalten rennen
op ons af.
Jij zit gedooken in je palankijn en
herhaalt de namen van de Gooden in gebed.
De dragers, sidderend van schrik, ver
schuilen zich in het doorn- struweel.
Ik roep je toe: ,,Wees niet bevreesd,
moeder, ik ben hier!"
Met lange stokken in hun hand en hun
haar woest om hun hoofden, koomen ze
al digter n digter bij.
Ik roep: Pas op! jelui schurken!
nog n stap en je bent kinderen des doods!"
Dan uiten ze weer een verschrikkelijk
geschreeuw en rennen voort.
SCHILDERKUNST
Notities
Van der Weele (bij Vlas, Amsterdam).
Van der Weele, de Middelburger van ge
boorte, is een Hagenaar naar de school van
zijn schilderkunst te noemen. Hij had, in
vroeger tijd, door de dwingende kracht van
den bloey dier school, in studies en in
schilderijen eigenschappen, die het werk
dezer tentoonstelling te veel mist. Hij is een
gecommercialiseerd" schilder; een schilder
wiens niet krachtig talent door de vraag
van den kunsthandel naar bepaalde onder
werpen (schapen en paarden met karren op
de hei) van den werkelijken ernst afweek,
en, onbewust, te gemaklijk werd van doen,
en leeg, naar den inhoud gerekend. Hij is
een dier schilders, die het kenmerk van den
epigoon aan zich hebben; een, die een pro
ductie heeft, regelmatig, zonder diepte. Al
leen zouden soms, zooals ik schreef, vroe
gere studies, eens ten toon gesteld, verrassen
ten opzichte van het aanvaarde type.
Tholen, de schilder der avenduren, is
dikwijls, en niet zonder reden, daar het beste.
Zijn eerlijkheid voert in de andere uren soms
tot te groote objectiviteit. Maar deze objec
tiviteit is een kracht in het avenduur",
want hier voorkomt zij weekheid. De groete
melodie blijft; en ze wordt niet sentimen
teel. De melancholie, gemaklijk in dit uur
gevonden, is tevens Tholen's diepste aard.
Daarom waren van vier juist geschilderde
werken (in den staat waarin ik ze op het
atelier zag, besproken-) die ijs-stukken het
schoonst, waarin het uur laat is, en waar
de vormen verslinken willen in het geheel.
Maar bij deze was nog n studie (?) te
voegen, een kanaal, waar boven een lucht
fijn was in alle zuiverheid van een ijl blauw,
en waar de vormen niet te bepaald, in de
phantasie van den beschouwer een schoone
dichterlijke voltooiing vonden.
De Haagsche kunstkring. (Middelburg.)
Het meest eigenaardige werk dezer tentoon
stelling is de Vogelsabbath (een
Heksensabbath van de vogelskeletten) van Dirk
Nijland. Door een scherp-doorgevoerd
realisme, vereenigd met ongewone houdingen,
is hier de phantasie verkregen. De
paardententoonstelling" van Luyt vertoont de meer
maals gemelde invloed van Konijnenburg's
vroegere illustraties. Het werk is zonder
twijfel naar Middelburg gekomen om 't
Zeeuwsch onderwerp, evenals P. Arntzenius'
Panorama van Veere. Omtrent het overige
kan ik kort zijn. De meeste der werken
zijn besproken. Grauss is troebel van kleur,
Reus, tegen zijn aard, mat. Van de Roelofsen
is Albert het fleurigst; Piet van der Hem's
Odette" staat juist in het vierkant. Mevr.
L. van Dam van Isselt heeft een beschaafd
stilleven van phasantenkoppen; Wenning is
eigenaardig-droomerig, maar niet door en
door echt. Het geheel dezer verzameling
mist de krachtige talenten. Waarschijnlijk
is het daar-door voor Middelburg een ge
schikte introductie ter schilderkunst.
PLASSCHAERT
Graphici
II
Inleidingen zijn verlokkende dingen, maar
gevaarlijk. Het gevaar is overschatting. Niet
altijd is een overschatting onverantwoor
delijk. Met zuiver oogmerk is ze soms geen
overschatting, maar een juistheid. Dit is het
geval, wanneer het jonge talenten geldt, of
zoo goed als rijpe en die nog miskend
zijn. Het te veel in de waardeering dient
dan om de miskenning te verwijderen, als
een barrière op een weg staand. Wat daarna
overblijft is juistheid. Maar wanneer een
maal de rekening opgemaakt is door den
teller Dood, dan is in de inleiding een an
dere. Noodzakelijkerwijs. Dan dient ge den
heuvel der overpeinzing op te gaan, met de
wijder kim, die beter is dan de gemiddelde
vlakte, of de stug-begane grond. En dan
wordt de vraag: wie en wat was Duco Crop?
Ik heb zijn crétonnes in veel kamers mij
ner vrienden gekend. En het was de tijd
van het enthousiasme. Ik herinner me woor
den over deze voorwerpen, die vergeten zijn.
Het was de tijd der noodelooze overschat
ting in den zwier van het gevecht. Dat
Je omklemt mijn hand en zegt: ,,Lieve
jongen, om 's heemels wil, blijft van hen
vandaan."
Ik zeg: Let nu eens op, moeder!"
Dan spoor ik mijn paard aan tot een
wilden galop, en mijn zwaard en schild
kletteren tcegen elkaar.
Het gevecht wordt zoo vrcesselijk, moeder,
dat je er een koude rilling van zoudt krijgen
als je het zien kon van je palankijn.
V eden vluchten ^ en een groot aantal
worden in stukjes gehakt.
Ik weet dat je denkt, terwijl je daar
alleen zit, dat je jongen nu led dood moet
zijn.
Maar ik kom bij je, hcclemaal met
bloed bemorst, en zeg: ,,Moeder, nu- is het
gevecht oover."
Dan kom je naar buiten en. kust me,
mij aan je hart drukkend en je zegt tot
jezelvc:
Ik weet niet wat ik zou moeten doen
als ik mijn jongen niet had tot ge eide."
Er gebeuren eiken dag duizend gewoone
dingen, waarom zou zooiels nu ook niet
bij geval werkelijk kunnen gebeuren?
Het zou lijken op een verhaal uit een
boek.
Mijn broeder zou zeggen: ,,Is het
moogelijk? Ik dacht altijd dat hij zoo teeder was."
Al ons dorpsvolk zou in verbazing
zeggen: Was het niet een geluk dat de
moeder den jongen bij zich had?"
XXVIII. HET EINDE
Het is tijd voor mij om te gaan, moeder!
Ik ga heen.
Als je je armen uitstrekt, in de
verbleekende duisternis van den dageraad
naar je kindje in het bed, dan zeg ik kindje
is er niet!" moeder! ik ga heen.
Ik zal een zacht windvleugje worden
en je liefkoozen; ik zal de rimpels worder,
van het water als je baadt, en je kussen
en weer kussen.
schijnt bij velen niet anders te kunnen;
maar waar hebben ze, na zulke buien, de
epitheta voor de werkelijk schoone dingen?
un kas is dan leeg; en het is open ar
moede. Want Duco Crop is gén Vader
Zeus der schoonheid. Hij bezat daarvan niet
de diepe vruchtbaarheid. Hij had den regel
maat der ornamentatie. Zijn motieven waren
een regelmatige verwikkeling, die soms zich
ieftig, soms schalksch, ontplooide. Het
geleel was reactie en vondst, die te prijzen
waren. Maar alles wat hij maakte, gaf nooit
de stupefactie. Een Koptisch weefsel geeft
dat: een Perzisch tapijt in schoonheid
neergezeisde bloemen is dat soms. Deze
dingen hebben een schoonheid, die zich ver
nieuwt. Dat is niet in het werk van Duco
rop. Het is in weinig werk van dezen tijd.
Maar het is het ware. Het voedt altoos. Ge
zegt: er is in Crop's werk de regelmatigheid,
de herhaling van den stijl. Alle herhaling is
geen stijl, al is er in alle stijl herhaling.
Alle regelmaat is een gevaar. Die moet om
der juistheid wil, om der wille van het
schoon ombloeyd zijn, verscholen;
aardezwaar en toch vingerlijn! Want is ze dat
niet, dan is ze dood. Dan komt ge bij hen
die Crane verkiezen boven Caldecott (en
toch is Crane een gemaniereerde intelli
gentie en Caldecott lenige teederheid). Wees
;och bevreesd voor de te duidelijke regel
maat, en geloof niet in abstracte te veel in
haar. Maar dat juist vind ik in de inleiding,
een geloof, dat theoretisch is. En dat is de
Fout der inleiding van Veldheer. Hij stond
te dichtbij, en vergat het Koptische weefsel.
Hij stond te dichtbij, en vergat in zijn lof,
den heuvel der overpeinzing op te gaan.
Hij bezag niet groot, wat grbot te zien is.
j vergat, dux omnium graphicorum, dat
daar alleen de schoonheid zuiver te meten
is, wijl daar zij als een vlam opvaart, als
een wolk vliedt, en als een berg vast is en
vol ravijnen. En hij vergat, wellicht, hoe
hij zelf nu het werk zou zien op een ge
middelde tentoonstelling, juist het ding voor
hem. En omdat hij dat vergat, overschatte
hij, en toch is teller Dood bij Crop al geweest.
Het romantische is het leven-in-alles.
Etienne Bosch is een romanticus. En een
die in Italiëgelooft? Dat is soms een zui
verend geloof voor ons, die uit het Noorden
dalen naar Italië. Want wij hier zijn gemak
lijk tevreden met den vormeloozen adem
van het diepste; op ons best, natuurlijk.
Ginder echter formeeren ze dien adem tot
gestalten, tot hoogte, breedte, diepte. Laten
wij deze klaarten niet verachten. Het te zien
is een winst voor onzen wijden adem. Het
concrete is een kristallisatie van kracht.
Laten wij het concrete niet te gemaklijk
minachten; een kristallisatie bewijst een
verzadigde oplossing, en meer. Laten wij
het Zuiden niet verachten. Maar wij moeten
het niet imiteeren; laten wij het begrijpen.
(Deed Rembrandt dat niet?) Dat is wat
helpt. Deed Bosch dat, deze Bosch; niet de
andere der helsche, schrille gestalten ? Ik
zie niet, dat hij dat deed. Ik lees namen
van steden en van landschappen. ledere
naam is een schoonheid en een geschiede
nis; en iedere stad een droom uit een wer
kelijkheid maar iedere ets is een zwakke
poging, en zwakte is niet waarvoor wij naar
het Zuiden moeten. Wij moeten daar gaan
om het contrast van onze eigen gevoelens
wat te verscherpen; om onzen adem te laten
stollen, als het water nu in den emmer, en
wij moeten uit het gestolde iets maken, dat
meer op een penning lijkt dan wij nu maken.
We moeten niet als een dief naar het Zuiden
gaan, want dan is het er schraal, maar als
een sterke toch, en een eerbiedige, niet te
jong, na de vondst onzer eigenheid, en dan
is het er niet schraal, maar welig maar
Bosch vond in' de etsen de weligheid, de
Zuidsche weligheid, niet.
Noch vond Haverkamp het geheel. Ik zou
haast schrijven: het geheel vond hem niet.
Deze etsen bestaan uit stukken en beetjes.
Het zijn optelsommen. Ik weet, dat er som
migen zijn, die van dat optellen houden.
Het zijn de aanbidders van het doodende;
het leven loopt langs ze. Ik weet en ik ken
die aanbidders. Maar ze vergeten (altijd,
opnieuw, en tot hun jongsten dag), dat een
schilderij een organisme is. En een organisme
is geen optelsom, maar iets van functies".
In de winderige nacht, als de reegen
op de bladeren klettert, dan zul je mijn
ge/htistcr hooren in je bed, en mijn lach
zal met het weerlicht door de oopen ven
ster in ie kamer flitsen.
Als je wakker ligt, en aan je kindje
denkt, laat in den nacht, dan zal ik tot je
zingen van af de sterren: Slaap, moeder,
slaap!"
Op de dwalende manestralen zal ik
oover ie bed sluipen en op ie boezem liggen
terwijl je slaapt.
Ik zal een droom worden en door de
smalle spleet van /<? ooglceden zal ik in
in de dichten van ie slaaf) glijden: en als
je, ontwaakt en verschrikt rondkijkt, dan
zal ik als een tintelende viturvlicg in de
duisternis weg zwecvcn.
Als hij het groote Poeja-feest de kinderen
van de biniren koomen en in liet huis
spceltn. dat zal ik versmelten in de
/luitmuzick en den heden dag kloppen in je
hart.
Tantelief zal met Pocia-gesch-enken
koomen en vragen: Waar is ons kindje,
zuster?" Moeder, je zult haar zachtjem
zeggen: Kindje is in mijn oogappel, in
mijn lijf en in mijn ziel."
XXIX. DE TERUGROEP
De nacht was donker toen ze heenging,
en men sliep.
Nu is de nacht donker en ik roep on
haar: Kom terug, mijn lieveling; de
waereld is in slaap, niemand zal het merken
als je voor een oogcnblikjc komt, terwij
de sterren naar de sterren tuuren."
Ze ging heen, toen de boomen in knop
stonden, en de lente jong was.
Nu zijn de bloemen in vollen bloei et
ik roep: .?Kom terug lieveling/ De kinde
ren plukken en strooiyen bloemen in
roekelooze pret. Als je komt en een kleit
bloemetje neemt zal niemand dat missen.''
Zij, die plachten te speelen, spee-lennog
Zoo vrijgeevig is het Leeven.
J
? SEMARANG
SOERABAJA *
A
l N D1SCH E
UITRUSTINGEN
, VOORDEELI65T
ADRES:
AU BON
MARCH E
A.DLÏVPIE5&ZONEN
AMSTERDAM
ROTTERDAM
DEN HAAG
UTRECHT
BAARN
En in een schilderij zijn de détails dingen
die het geheel volgen moeten. Anders is er
geen organisme; geen organisatie. Anders
Is er geen overzichtelijkheid anders is er
niet dan de hoop steenen, waaruit het ge
bouw kan ontstaan. En een stadsgezicht van
Haverkamp is daarom een aantal steenen,
en geen gebouwen. Er zijn geen daden van
het licht; geen daden sommair maar ver
heven van de stof er is een optelsom,
tot eentonig wordens toe. Zijn nauwkeu
righeid is geen nauwkeurigheid, want er is
geen kracht. Er is geen kritiek. Alles geldt
evenzeer, evenveel. En waar geldt dat ge
lijkelijk gelden ooit tot baêt ? Ik zag het ner
gens. Ik zie het nooit in de schoonheid.
Daar is dienen en heerschen; wijken, en
opkomen ; zweven, verschietend verzweven,
en vaststaan; triompheeren en zedig worden
verslagen. Tot een doel opdat een eenheid
heersche, opdat een geheel mocht opstaan.
Maar het ontstaan van een geheel, van zulk
een geheel veronderstelt stoutmoedigheid
in de ontroering, kracht van aanvatten, en
dit is de fout van Haverkamp: hij heeft die
kracht niet voor 't geheel; hij heeft maar
kracht voor de brokken; bij beetjes.
PLASSCHAERT
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIMIIIIIIIIIIIlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll
Nieuwe boeken.
Handleiding bij de beoefening der Volks
oefeningen (Gymnastische en licht-athletische
oefeningen) samengesteld door de technische
commissie van het Nederlandsen
GymnastiekVerbond 1916, met 50 fotos. Rotterdam,
Nijgh en van Ditmar's Uitgevers Mij.
G. A. VAN DIJK, (Turnleeraar te Deventer)
Het Toestelturnen, Handboek ten ge'bruike
bij de voorturnsterslessen en bij Vrouwen
en Meisjes-Gymnastiekafdeelingen, 198 pag.
Rotterdam, Nijgh en van Ditmar's Uitg. Mij.
Dr. N. G. VAN HUFFEL, Coloritto. Bijdrage
tot de geschiedenis van de kunst om in drie
kleuren te drukken. Met een herdruk van het
boekje van J. C. LE BLON. Voorzien van
aanteekeningen door (met 16 afbeeldin
gen in kleuren en in zwart). Amsterdam,
M. J. Portielje.
C. T. SALOMONS, Een Nieuw Belasting
stelsel ter vervanging van het Bestaande,
waarbij de maatstaf der verdeeling over de
belastingschuldigen logischer en rechtvaar
diger is, dan bij het tegenwoordige stelsel,
16 pag., f 0.30. Zutphen, W. J. ThiemeenCie.
IIIIMIIlmlIIIIIMIIMlM tllllllMMMIIIIIlmlIllltllMIIIIIMIIMIIIIIIIIIIIIIII
Ik luister naar hun gebabbel en roep:
Kom terug, mijn lieveling, want moeders
hart is boordevol liefde, en als je komt
om maar n kusje van haar te steelen,
dan zal niemand je dat misgunnen."
XXX. DE EERSTE
JASMYNEN
O die lasmijnen, die witte jasmijnen.
Het is alsof ik de eerste dag herinner,
toen ik mijn handen vulde met dia jasmij
nen, die witte jasmijnen.
Ik heb het zonlicht lief gehad, den heemel
en de- groene, aarde.
Ik heb het vloeijende geruisch gehoord
van de rivier door de duisternis van mid
dernacht ;
Herfst zonsondergangen hebben zich aan
mij vertoond bij de bocht van een weg in
de eenzame wildernis als een bruid die
haar sluijcr opligt om haren minnaar te
ontvangen.
. En toch is mijn herinnering zoet door
de eerste witte jasmijnen die ik in mijn
handen hield als kind.
Mecnig blijde dag is er in mijn leeven
gekoomen, en ik heb gelachen met
pretmakers in feestelijke nachten.
Op grauwe reegen-morgens heb ik meenig
nutteloos liedje geneuried.
Ik heb om mijn hals de avond-krans
van bakoela-bloemen gedragen, geweev n
door li jde's hand.
Toch is mijn hart zoet door de heugenis
van de eerste jasmijnen die mijn hand
vulden, als kind.
XXXI DE BANJAN-BOOM
O gij ruig-hoofdige banjan-boom die
staat aan den oever van de vijver, hebt gij
het kleine kind vergeeten, als de voogels
die in uw takken nestelden en u verlieten'?
Weet ge niet meer hoe hij aan 't venster
zat en zich verwonderde oover het gekronkel
van uw wortels die onder den grond dooken?
De vrouwen plachten te koomen om
hun kruiken te vullen in den vijver, en
uw groote zwarte schaduw krinkelde op
iiiiiiiiiiiiiiiiiiliiimiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimuuiiiMHiiiiiiit
Marten en de vremde wortel
Marten was een sloot an 't graven,
En dat passen hem moar bes.
Hie was hoast zien heele léven,
Ok nooit zonder schuppe wes.
Hie was 't liefste moar an 't poldren
Met zien proeme in de mond,
't Zat hem toch nooit in de rugge,
Al was 't vette zwoare grond.
d'Schuppe wol op eens niet vardar,
Hardheid zat hem in de weg.
Marten dach, toen hie het zien kon:
Wat heb ze doar noe in e leg?
't Was een dunne lange sliere,
Moar hie was gauw uut zien droom;
Lachend zei hie, heerink mensche",
Da's een wortel van een boom.
Doarnoa halen hie zien biele,
Want de wortel was er uut.
Noa de darde slag vloog Marten,
Wel vief meter achteruut.
Uut de wortel vlogen vlammen,
Marten riep: noe goa ik dood!
Da's een wortel van de duvel l
Hie lag te beven in d' sloot.
Marten dach, 't is toch al duuster
Op dat dink, nauw ik niet weer.
As de boas hem r' uut wil hebben,
Mut hie zellens er moar heer.
An zien boas, zei hie noa 't warken,
Er zit n' wortel in het land;
Aj doar n' stukkien of wilt houwen,
Vlieg ie levend in de brand.
d' And're margen heurde Marten,
Wat hie eigentlik had e doan.
'tNieuje lich was in drie steden,
Tegelieke uut e goan.
Die vremde wortel was n' kabel,
Van een nieujmoods lichfabriek.
Marten zei: ik kan 't geleuven,
't Was kloarloeder: elektriek!"
Deur die gekke nieuje vratsen,
Word 't een rommel in ons vak.
Want bie 't warken in de polder,
Ben 'k nooit weer op mien gemak.
'k Lpat mien niet te barsen vliegen,
Zie ik ooit zoo'n raar dink weer,
Dan zet ik 't op 'n loopen,
En leg 't bieltien er bie neer.
H e e r d e. JAN VAN RIEMSDIJK
Wie vil dit boerenliedje op muziek zetten ?
iiiiiiiiMiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiimuiiiiiiitiiimiiii
het water als slaap die worstelt om
wakker te worden.
Zonlicht danste op de rimpels als
rustelooze kleine spoelen die een gouden tapijt
weeven.
Hij verlangde om de wind te zijn en
door uw ritselende takken te blazen, om
uw schaduw te zijn en met den dag langer
te worden op het water, om een voogel
te zijn en op uw hoogste twijg te zitten,
om als die eenden te drijven tusschen het
kruid en de schaduwen.
XXXII. ZE EG EN ING
Zeegen zijn hartje, die blanke ziel die
de kus des heemels heeft gewonnen voor
onze aarde.
Hij heeft het zonlicht lief, hij bemint
het zien van zijn moeders gelaat.
Hij heeft niet geleerd het stof te ver
achten en tuk te zijn op goud.
Druk hem aan uw hart en zeegen hem.
Hij is gekoomen in dit land van honderd
doolweegen.
Hij verkoos u uit de meenigte, ik weet
niet hoe, en hij greep uw hand om den
weg te vragen.
Hij zal u volgen, lachend en pratend,
zonder een twijfeling in zijn hart.
Aanvaard zijn vertrouwen, leid hem
recht en zeegen hem.
Leg uw hand op zijn hoofd, en bid, dat
al worden de golven beneeden dreigend,
de adem van omhoog mooge koomen en
zijn zeilen vullen en hem stuwen in de
haven des vreedes.
Vergeet hem niet in uw haast, laat
hem tot uw hart koomen en zeegen hem.
H. BERSSENBRUGGE,
POBTBETFOTOGBAAF
ZEESTRAAT 65, naast Paaonii Mestoi.
DEN HAAG. - Tel. 1638.