Historisch Archief 1877-1940
12
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
7 April '17. No, 2076
(VLAANDEREN
De Oorlog en de Vlaamsche
Letterkunde
Zij die hun gevoelens nog steeds laten
rusten en bezinken, en al hun indrukken
van heden nog opstapelen als een kapitaal
dat zij eerst later exploiteeren zullen, zij
zijn misschien degenen die het diepst voelen
en het meest geleden hebben, en van wie
we dan ook het diepste en rijkste werk ver
wachten mogen.
- Uit de; emotie wordt niet onmiddellijk
het kunstwerk geboren. Zeker, schrijft mij
een soldaat-letterkundige, ik heb in deze
twee jaren aan ontroeringen meer beleefd
dan in al de voorgaande jaren samen den
tijd van een blanke liefde voor een meisje
dat nu gestorven is, dien tijd zoo stil en
zacht, van een heel anderen aard. 'k Heb
hier geweend van medelijden en smart; 'k
heb, gelijk iedereen, oogenblikken van diepen
angst gekend, toen enkel een koppige wil
mijn kiekenvleesch de baas werd en mij
vooruit deed gaan; oogenblikken van
exaltatie voor het gevaar; oogenblikken van
wonderbare kalmte voor den dood. En toch,
nooit nog werd uit een enkele dier emoties
nochtans op het scherpst gevoeld n
enkel vers, n enkel klein, verhaal geboren,
tenzij een gedichtje of twee en enkele kiemen
van plannen, die me dan nog maar half
bevielen.
Hoe komt dat? Is heteeneintellektueele
lamheid waaraan al het gebeurde schuld is?
Werd ik al te zeer losgerukt uit vroegere
gewoonten en gedachten en heb ik nog steeds
het evenwicht niet terug gevonden ? Ik heb
nog altijd hoop. Later, als alles zal voorbij
zijn, zal ik met geru«ten geest kunnen
werken, denk ik, met rouw in het hart maar
ook met den levensernst dien de beproevingen
voor altijd nalaten".
Het ware moeilijk op eenvoudiger en tevens
treffender wijze de algemeene gevoelens weer
te geven welke door het beste van onze intel
lektueele jeugd deze laatste maanden wel
zijn ondergaan. En welke rijke, ernstige,
levenswarme kunst mogen wij van een der
gelijk geslacht verhopen. Van hoeveel
geesteskracht, van hoeveel zedelijke zelf
standigheid getuigen dergelijke woorden,
bij iemand die in zich toch de ontbinding
gewaar wordt van alles wat vroeger zijn
kracht en zijn fierheid uitmaakte.
. Wat mogen we niet verwachten van een
kunstenaar die aan het front staat sedert
twee jaar, en die bekent: en nochtans zal
ik' nooit zoo de waarde en de schoonheid
van het leven beseft hebben als in deze.
tijden waar ik zoo dikwijls den dood in het
aangezicht zie, en niet alleen de bekoorlijk
heid van het leven zooals ik die vóór den
oorlog zag en voelde, maar zelfs geniet
enkel van het physische genot van te ademen
en warm bloed door mijn aderen te voelen
vloeien".
Deze oorlog, met al zijne beproevingen
heeft eene zuivering en eene verruiming
gebracht; wel integendeel van wat men zou
kunnen vermoeden, heeft hij de moreele
kracht van gnze jeugd gesterkt en gestaald;
onze litteratuur zal daarvan den invloed
gevoelen. Daar waar vroeger scepticisme en
dilettantisme heerschten, komt nu een diepe
levensernst, een hartstochtelijk aanbidden
van het leven en daarbij toch het bereid
zijn dit op staanden voet te offeren voor
den plicht. En het zou mij niet verbazen
zoo een der hoofdmotieven van onze jonge
letterkunde werd: eenvoudig het leven
zoeken, zonder meer."
Hoe dikwijls werd er vóór den oorlog
niet geklaagd dat het de Vlaamsche littera
tuur aan menschelijkheid ontbrak, dat zij
zich steeds bleef beperken binnen haar engen
kring van landelijke verhalen en
boerennovelletjes of gemoedelijke stillevens. In
den allerlaatsten tijd hadden enkele jongeren
nochtans een nieuwen toon lieten hooren,
waaronder vooral Pallieter van Felix Tim
mermans als eene blijde jubeling opklonk.
Nu liggen de nieuwe banen breed open;
nog weet men niet waar ze heen zullen
voeren, maar wel kunnen we reeds ver
moeden dat het zal zijn door een land vol
rijken, zwaren bloei.
Uit de kolossale diepten en hoogten van
deze wereldramp, zal de jonge letterkunde
hare stof nemen en, zooals men haar vroeger
wel eens verwijten kon, zich niet uitsluitelijk
blijven vergenoegen in het stuk gekneuter
der kleinschildering.
Maar daarnaast staat ook eene verslapping
van den vorm. Wellicht gaan wij een der
gelijk verschijnsel te gemoet als na de
oorlogen, onder de Fransche Republiek en
iiniiiiiiiiiiiii iiiiiiiiiiiin muil"» i" """?"
Christian Science en Christian
Science behandeling
Meermalen blijkt het mij, dat bij velen
hier te lande nog zulke wonderlijke opvat
tingen bestaan over Christian Science en de
Scientisten, en nu onlangs in dit blad eene
advertentie voorkwam, die daaraan mogelijk
voedsel gegeven heeft, is het mij een ge
noegen hier eenige regels aan deze leer te
mogen wijden.
Christian Science heeft een aantal onzer
medemenschen op de vraag: Wat is de
mensch en wat is het doel van ons leven ?
een antwoord leeren vinden in de woorden
van Jezus van Nazareth: .Hiertoe ben ik
geboren, en hiertoe ben ik in de wereld
gekomen, opdat ik der waarheid getuigenis
geven zou." Er is geen voller, schooner,
nuttiger of machtiger leven mogelijk dan
datgene, dat als getuigenis aan de Waar
heid, de werkelijkheid, geleefdwordt;
de Waarheid te leeren kennen is de eerste
vereischte om dit ideaal te bereiken.
Christian Science beschouwt God, de groote
onder Napoleon, toen de jonge romantiek
den verstarden vorm van het klassicisme
verbrak, daar het voor nieuwe gevoelens en
gedachten ook een vrijeren, losseren vorm
wilde. Eene neo-romantiek scheen zich kort
vóór den oorlog in onze letterkunde aan te
kondigen; wellicht zullen deze gebeurte
nissen er niet weinig toe bijdragen om haar
bloei te verhaasten.
Misschien is het woord verslapping" hier
verkeerd gebruikt en zou vereenvoudiging"
beter de verandering uitdrukken welke ik
bedoel. Het valt niet te ontkennen dat het
overdreven vijlen en polijsten van het werk,
het zoeken naar mooi afgeronde, lange en
ingewikkelde zinnen, bij sommige schrijvers
een vormschoonheid deed ontstaan, die maar
te dikwijls de innerlijke ledigheid verborg.
De rijke inhoud, de zuivere zielenadel, de
diepe menschelijkheid, in den
eenvoudigreinen vorm, die ons bijv. in sommige
Noorsche schrijvers zoo bijzonder treft,
waren- bij veel van onze letterkundigen niet
naar waarde geschat, wat er ook niet weinig
toe bijdroeg om te beletten dat hun werk
tot de groote massa doordrong. Dat de
letterkunde van de toekomst meer volkskunst
zal zijn, is dus ook niet onwaarschijnlijk.
Het kan ook moeilijk anders. Wie denkt
nu nog aan het teer bearbeiden van ver
halen of novelletjes, aan het polijsten en
herpolijsten van het vers ? Hoeveel
oorlogsgedichten werden er niet reeds gerijmd
tusschen twee bombardementen in; hoeveel
schetsen neergepend in het kantonnement,
op het piket of in den loopgraaf, in den
abri, terwijl de schrijvers hun werk moesten
onderbreken omdat de plicht hen-elders riep.
Neen, ze zijn niet verzorgd de werken die
aldus ontstonden; ze zijn ruig en ruw, en
er hoeft geen scherp kritisch [vernuft om
heel wat fouten en gebreken aan te wijzen;
maar wat zijn ze daarentegen echt en
levenswarm, hoe trilt in iederen regel de mensche
lijkheid. Later, na den oorlog, zal men wel
meer zorg besteden aan den vorm, maar
toch zal er iets o verblijven van die spontane
opwelling waarmede men datgene neerschrijft
dat zoo'n diepen indruk heeft gemaakt en
nog geheel het gemoed vervult.
Reeds bezitten wij eene heele oorlogs
litteratuur, die ook voor de toekomst van
meer dan dokumentaire waarde zal blijven
en waarin heel wat nieuw leven en nieuw
geluid te bespeuren valt.
Op het gebied van het proza is de oogst
natuurlijk veel schaarscher dan op dat van
de poëzie: een prozawerk, vooral als het
iet of wat van langeren adem is, vergt
kalmte en bezadigdheid, een prozaschrijver
reageert minder op den eersten indruk, ter
wijl de dichter meer onmiddellijk uiting geeft
aan de innerlijke ontroering van het gemoed
en zijn werk in een uur van bezieling kan
schrijven.
Als voornaamste prozawerk hebben wij
nog slechts een bundel oorlogsnovellen van
Maurits Sabbe en dan dagboeken, dat van
Sttjn Streuvels, dat van Cesar Gezelle, dat
van Karel van de Woesteijne in de Rotter
dammer, dat echter slechts fragmentarisch
verscheen. Over. de drie eerste werken valt
hier niets te zeggen: die schrijvers hebben
door den oorlog niets geleerd; bij hen vindt
men nog steeds het kieinschiideren van
vroeger, het gemoedelijk verhalen van kleine
bijzonderheden, zonder eenige verdieping of
eenlg aanvoelen van de groote gebeurte
nissen die rondom hen de geheele wereld
in beroering brengen. Het is dat gebrek aan
gemeenschapsgevoel, die iets of wat pre
tentieuze toon waarmee de schrijvers van
uit de hoogte hunner litteratuur in den
slechtsten zin van het woord op het werke
lijke leven neerzien, die zoo onbehaaglijk
stemmen bij de lezing en deze boeken wreve
lig ter zijde doen leggen.
Men vergelijke daarbij de innige, diep ont
roerde bladzijden die Karel van de
Woestijne aan zijn land en zijn volk en zijne
vorsten heeft gewijd; men denke aan den
ingehouden toon van zooveel sobere blad
zijden die in iederen regel trillen van inner
lijke ontroering, en nochtans in het bezette
land, onder de censuur van den vijand
moesten geschreven worden, om te voelen
wie de schrijver van de toekomst is; wie
de kunstenaars vol medegevoelen zijn, aan wie
niets menschelijks vreemd blijft, en anderzijds
wie litteratuur" levert, zonder meer.
Daarentegen bestaat er eene gansche
oorlogspoezie, hebben wij reeds een echten
oorlogsdichter zien ontstaan, en zoo pas
verscheen er hier eene bloemlezing van de
beste gedichten op den oorlog betrekking
hebbende, die heel wat merkwaardigs be
vat. Het is natuurlijk dat wij vooral in deze
poëzie de blijken van het nieuwe leven
aantreffen en dat er een nieuwe toon heerscht.
Niet slechts kan men bemerken aan de daarin
opgenomen verzen van reeds bekende dich
ters dat er iets veranderd is, maar naast
hen vinden wij nieuwe, geheel onbekende
namen van jonge schrijvers, die eerst onder
den indruk van de geweldige gebeurtenissen
van dezen oorlogstijd aan het zingen gingen.
PAUL KENIS
iiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMMitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiin
Oorzaak en Schepper aller dingen, als de
eeuwige Waarheid en houdt slechts datgene
in den mensch voor absoluut waar, wat de
uiting is van den Vader. Zij leert hoe wij
ons meer en meer bewust kunnen worden
van het goddelijke in ons en onzen mede
mensen, en door daaraan in ons denken en
doen te gehoorzamen, bevrijding te vinden
van al het verkeerde. Zij opent ons bewust
zijn voor de stem der Waarheid, die, hoewel
voortdurend tot een ieder sprekend, dikwijls
niet gehoord werd, door dat de menschheid
eeuwenlang meer acht heeft geslagen op
het getuigenis der stoffelijke zinnen, die
haar een heelal voor oogen willen tooveren,
waarin naast den almachtigen God, het
Goede, eene tweede macht schijnt te bestaan,
die Gods oppermacht kan vernietigen en
Zijne wereldorde verstoren. Want hierop
komt het toch neer, al tracht men dit onder
de schoonstklinkende beweringen te
betnanteltn.
Christian Science leert, dat al Gods ge
dachten in Zijne almacht beschermd en
daarom eeuwig zijn; aan hetgeen de god
delijke sanctie mist, ontbreekt uit dien
hoofde alle intrinsieke macht, al heeft uit
onwetendheid de menschheid er zich steeds
voor gebogen. Leert de mensch, door den
Geest der Waarheid in zich te laten wonen,
het al-zijn van het Goede verstaan en be
leven, dan is de Christus, de onpersoonlijke
Verlosser, tot hem gekomen, die hem tot de
volle vrijheid der kinderen Gods zal voeren.
Nationaliseering van het
Verzekeringswezen
In de avondzitting der Tweede Kamer van
29 Maart heeft minister Treub bij de behan
deling van het wetsontwerp tot heffing van
opcenten op de Inkomstenbelasting en de
Vermogensbelasting over het belastingjaar
1917/18" eenige mededeelingen gedaan om
trent zijne plannen tot vermeerdering der
inkomsten van den Staat. Bij de groote
beteekenis, die het voornemen van den Minister
voor een belangrijken tak van bedrijf heeft,
is het wenschelijk de juiste bewoordingen
van het door hem gesprokene weer te geven.
Volgens het officieel zittingverslag zeide de
heer Treub:
»Io het algemeen ben ik van oordeel, dat monopolies,
gelijk men ze in andere landen heeft, voor Nederland
niet dienstig zijn. Ik zou niet gaarne komen tot een
tabaksmonopolie, of tot een alcoholmonopolie. Ik geloof,
dat dergelijke voorstellen weinig instemming zouden
vinden en te recht, omdat zij bij onze toestanden niet
passen.
»Maar er is n onderdeel van het bedrijfsleven, dat
men al deze dingen hebben natuurlijk bezwaren
maar dan toch zonder bezwaar van te diep in te grij
pen in ons algemeen economisch leven, aan den Staat
kan trekken, en dat is het verzekeringswezen.
»Ik stel mij dus ook vuor om binnen enkele dagen
zelfs te benoemen een tweetal zeer kleine commissiën,
niet staatscommissiën, maar kleine ministeriëele com
missiën, om mij persoonlijk voor te lichten, ten einde
binnen den korst mogelijken tijd bij de Tweede Kamer
te kunnen komen met een voorstel tot het brengen van
het geheele levenszerzekerings- en het geheele
brandverzekeringbedrijf aan den Slaat.
>Op dit oogeublik durf ik niet cijfers te noemen om
trent hetgeen een dergelijke nationaliseering zal
op. brengen, maar mijn bedoeling hiermede is om de
opbrengst van dergelijk staatsbedrijf uitsluitend te be
stemmen voor snellere aflossing van de
oorlogsleeningen. En ik maak mij sterk, dat, wanneer de Kamer met
dergelijk voorstel zal willen medegaan,-dan de termijn
van volledige aflossing heel wat vroeger zal zijn aan
gebroken dan de geachte afgevaardigde uit Gorinchem
zoo aanstonds stelde.
sik heb dit gezegd, omdat de geachte afgevaardigde
uit Gorinchem mij als het ware uit mijn tent gelokt
heeft en mij gevraagd heeft, in welke richting ik wil
gaan.
«Nu verwondert het mij niet, dat ik van de heeren,
die dit gehoord hebben, zoo eeoigszins ik zal niet zeg
gen een kreet van verbazing heb vernomen, maar dan
toch wel dat men niet verwachtte hedenavond te hoo
ren. Waarom hoort man het vanavond ? Omdat mij
gevraagd is : in welke richting eült ge gaan en wat
heeft de Kamer van U te verwachten ?
?Als dat niet het geval was geweest, dan zou ik zeker
een dergelijke rede op dit late avonduur en voor een
zoo weinig voltallige vergadering niet gehouden heb
ben. Maar nu het eenmaal gevraagd is, moet ik het
wel zeggen.
>Nu wijs ik er op, dat w»t ik op het oogenblik als
perspectief in het vi oruitzicht stel, zooals aan de Kamer
natuurlijk bekend is, wat de levensverzekering betreft
werkelijkheid is in Italië. Maar afgezien van wat de
werkelijkheid is, ik ben overtuigd,.dat het geen jaar
na het eind van den oorlog zal duren, of er is geen
land in Europa, ik zeg niet, dat niet dit voorbeeld zal
volgen, maar wel, niet verplicht zal zijn ongeveer het
zelfde te doen als door mij wordt in uitzicht gesteld en
nog veel verder te gaan.
»Het ligt zoo voor de hand ik zou dit nog wel
nader kunnen demonstreeren, imar ik doe dit om ver
schillende redenen niet waarom men in oorlogvoe
rende landen, waar men groote oorlogsleeningen heeft,
haast wel niet anders zal kunnen doen dan dezen weg
opgaan."
De minister beoogt dus niet meer of minder
dan het geheele levensverzekering en
brandverzekeringbedrijf aan den Staat te brengen.
Ten aanzien der brandverzekering is het
bekend, dat het denkbeeld om dat bedrijf
ten bate van de gemeenschap te brengen
reeds eene oude liefde van den Minister is.
Toen hij nog Wethouder van Financiën in
de hoofdstad was, werd door hem een der
gelijk plan ontwikkeld. Toen echter bestond
er eene speciale reden voor. Amsterdam toch
had een kostbaren brandweer ingericht, waar
door wel is waar het brandgevaar niet vermin
derd werd, maar wel de kans op beperking
van schade door brand aanmerkelijk ver
hoogd werd. In beginsel was er daarom iets
voor te zeggen, dat de groote kosten, die
de gemeente zich getroostte om het brand
risico te beperken, gecompenseerd werden
door aan haar de voordeelen te brengen van
het bedrijf, dat daarvan in de eerste plaats
profiteert. Voor het maken van de brand
verzekering tot een staatsbedrijf bestaat
echter datzelfde argument niet.
Ten aanzien der levensverzekering bestaan
er m.i. ernstige bedenkingen tegen de uit
voering van de denkbeelden van den minister.
Afgescheiden van de groote kwestie of in
het algemeen aan exploitatie van bedrijven
door particulieren of door den Staat de voor
keur moet gegeven worden, moet men zich
afvragen of zoowel het belang van den Staat
als van hen, die van dezen tak van bedrijf
gebruik maken, de overbrenging van de
winsten maar tevens van het risico van dat
bedrijf aan den Staat wenschelijk maken.
Waar de minister verklaart in het algemeen
voor Nederland geen voorstander van
staatsmonopoliën te zijn, kan de eerste vraag
buiten bespreking blijven. Des te meer dringt
echter de vraag op welke gronden voor het
verzekeringswezen op dezen regel eene uit
zondering moet gemaakt worden.
Zijn de winsten inderdaad zoo
bovenilllilliiiiiiiiiiiiiMiiiiilliiliiililiimii
Niet slechts in eene verre toekomst, maar
hier en nu, brengt dit kennen en beleven
van de Waarheid bevrijding van alle kwaad,
van zonde en smart zoowel als van lichamelijk
lijden. Dit laatste zal mogelijk sommigen
vreemd schijnen.omdat zij nog niet vertrouwd
zijn geraakt met -het denkbeeld, dat alles
wat in het lichaam voorvalt, ja, het geheele
zoogenaamde stoffelijke lichaam zelf, de
afspiegeling is van 's menschen meer of min
bewust denken. Christian Science genezing
is niet het gevolg van gedachtekracht uit
oefenen op de materie, doch van gemeen
schap oefenen met God, van luisteren naar
de onveranderlijke, zegenende Waarheid,
wat den mensch opheft uit verkeerd denken
en hem doet opwaken tot de goddelijke
idee. Is dit werken niet gebed in den hoogsten
zin des woords?
Ieder, die Chrisfian Science ernstig en
trouw bestudeert, en naar dit inzicht tracht
te leven, leert zoo waarachtig bidden: Uw
wil geschiede", dat hij daardoor hulp in
eiken nood kan vinden, en dien zegen ook
anderen deelachtig doen worden. Deze
mogelijkheid, anderen tot God te leiden,
stemt ons, Christian Science practitioners,
dankbaar en nederig tevens. Wij beseffen,
dat slechts een leven van toewijding en
gehoorzaamheid aan de Waarheid ons ertoe
in staat kan stellen, en hebben genoeg geloof
in Gods wijsheid en macht om te weten,
dat Hij diegenen tot ons leidt, die wij kunnen
en mogen helpen. Een Scientist kondigt dus
DE SCHADUW VAN DEN MOEJIK
Teekenlng voor de Amsterdammer" van Jordaan
Ook wat er heden te berde is gebracht, heeft mij niet overtuigd, dat de hervorming van
het Pruisische kiesrecht nu kan worden aangevat (v. BETHMANN HOLLWEQ in den Rijksdag)
llllllllllMMIIIllllllMIIMIIIIMIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIUtlllllllllMlllllllt
matig groot, dat daarvan voor den Staat
aanzienlijke voordeelen te trekken zijn?
De door de voornaamste
levensverzekeringmatschappijen uitgekeerde dividenden wijzen
daar niet op, vooral wanneer men in
aanmerking neemt, dat de
aandeelen-kapitalen in verhouding tot het verzekerde be
drag betrekkelijk gering zijn en dus de
gemiddelde winst per contract miniem is.
Bovendien ligt het voor de hand, dat bij de
zeer scherpe concurrentie van binnen- en
buitenlandsche maatschappijen in dezen tak
van bedrijf de winstmarge uiterst gering
moet zijn.
Is het verder te verwachten, dat door het
brengen van het verzekeringsbedrijf aan den
Staat daaraan in het algemeen belang en in
dat van den Staat eene groote uitbreiding
kan gegeven worden ?
Ook dat is niet waarschijnlijk, veeleer
zijn er gronden om het tegendeel te ver
wachten. De levensverzekering, die door
besparingen in normale omstandigheden
voorziet in het beschikbaar stellen van een
meer of minder groot kapitaal op het tijd
stip, dat daaraan het meeste behoefte is,
stempelt haar als een instituut van groot
maatschappelijk nut. Maar helaas wordt dat
nut nog lang niet algemeen ingezien en
komt het slechts betrekkelijk weinig voor,
dat het publiek uit eigen beweging van dat
instituut gebruik maakt. Dat niettemin de
levensverzekering eene zoo groote uitbreiding
gekregen heeft, is in hoofdzaak te danken
aan de krachtige reclame der maatschap
pijen, aan de persoonlijke werkzaamheid van
haar heirleger van agenten enz., die onver
moeid in grooteren en kleineren kring op het
nut ervan wijzen. Ik geef toe, dat zij daartoe
niet uit zuivere philantropie gedreven wor
den, maar grootendeels omdat zij daarmede
hun eigen belang dienen. Dat neemt echter niet
weg, dat de gemeenschap er door gebaat
wordt. Schakel nu die ontelbare propagan
disten voor deze heilzame instelling uit, dan
is het zeer te vreezen, dat het aantal van
hen, die er door het frappez, frappez
toujours" thans gebruik van maken aanmerkelijk
verminderen zal.
Ten slptte nog eene opmerking. De levens
verzekering is een tweeledig bedrijf. In de
eerste plaats stelt zij zich ten doel door, op
zorgvuldig opgemaakte sterftetafels geba
seerde jaarlijksche premiën, hare deelnemers
iiiiiniiiiiiiiimiiiMiiiii
niet aan, waartoe hij als practitioner instaat
is, maar legt ook deze aangelegenheid in
Gods hand.
Volgens Mrs Eddy's wensch wordt ge
woonlijk aan den practitioner door degenen,
die daartoe iastaat zijn, eenige geldelijke
vergoeding gegeven voor zijn werken; wien
dit niet mogelijk is, klopt nimmer tevergeefs
om behandeling aan! Als basis voor de ver
goeding geldt voor de leden van The First
Church of Christ, Scientist" te Boston,
waartoe de meeste practitioners behooren,
het honorarium, dat de patiënt vroeger aan
zijnen geneesheer betaalde. Voor zoover mij
bekend is, gaat men nimmer boven, veelal
onder, ? 2.50 per behandeling.
MARIE HARTMAN
Inhoud van de April Tijdschriften:
De Vrouw- en haar Huis: F. W. Drijver, Paschen
of Lentefeest. ??Bertha van Duinen. Dotterbloemeu.
Geertr. Carelsen, De Dillenburgsche Hofhouding. H.
de Voogd, Uit den Ouden Tijd. A. Bienfait.
Vingerhoedskruis. M. E. Leliman-Bosch, Bezuiniging in
onze dagen. Egb. C. van dar Mandele, Mijn jongen
en ik. E. Heymans van Beek, Paascheieren. Twee
taschjes. Vjorjaarskleeding. Kinderkleeding.
Marie Heinen, Vrouwenarbeid hier en elders. Elck
wat wils.
Vragen van den Dag: Lod. van Mierop, Ons huidig
strafregel eischt radikale verandering. J H. O Reijs
Het spel der kindaren, Dr. H. Blink, De
Nederlandsche Natif. Dr. P. A. Dietz, De wichelroede in het
licht van het moderne onderzoek. J. Brandt, De
Kindersterfte ten Russischen platten lande.
La Revue de Hollands (Februari): G. Praysolde:
Petite anthologie des voyageurs en Hollande. Pierre
bij ontijdig overlijden een kapitaal (of bij
het bereiken van een zekeren leeftijd een
inkomen) te verzekeren, waardoor de
achterblijvenden zoo niet geheel verzorgd dan toch
tegen den ergsten nood behoed worden.
Daarnaast is het noodig, wegens de groote
rol, die het accumaleeren van kapitaal in
het vaststellen der tarieven speelt, te zorgen
voor eene behoedzame en oordeelkundige
belegging der bij haar inkomende gelden.
In het eigen kapitaal der betrokken maat
schappijen ligt daarbij eene groote mate van
waarborg, dat zij onder alle omstandigheden
aan hare verplichtingen zullen voldoen. Maar
juist dat gedeelte van hare werkzaamheden
levert voor de aandeelhouders niet te onder
schatten risico's op, eenerzijds wanneer in
slechte tijden de realiseerbare waarde der
beleggingen belangrijk minder wordt, ander
zijds wanneer in goede tijden de rente
standaard daalt en daardoor de inkomsten,
waarop bij de vaststelling der tarieven ge
rekend was, niet meer ten volle binnen komen.
Gaat het nu aan, den Staat een zoo belang
rijk risico te laten loopen, dat juist in tijden,
wanneer de Staatskas het minste weerstands
vermogen heeft (in oorlogstoestand en derg.)
het sterkst tot uiting zal komen ? *)
Is het risico, dat de Staat bij de
Rijkspostspaarbank loopt niet al groot genoeg?
Ondanks de vrij belangrijke marge tus
schen gekweekte rente en aan inleggers te
vergoeden rente, ziet deze instelling na een
36-jarig bestaan, dat de marktwaarde van
haar bezit (hetgeen nog niet eens realiseer
bare waarde beteekent) millioenen beneden
het totaal harer obligo's is, tengevolge van
de koersdaling harer beleggingen, die nog
niet eens uitsluitend aan den oorlogstoestand
te wijten is. En van het standpunt der ver
zekerden ? Het valt eenigszins moeilijk
daarover te schrijven, omdat men allicht de
schijn van on vaderlands! levend op zich laadt.
*) Nadat het bovenstaande geschreven
was, nam ik kennis van een artikel van Dixi in
de N. Rott. Cour., waarin deze er op wijst,
dat het door den Minister aangevoerde voor
beeld van Italiëblijkt een totaal fiasco te
zijn en daar tot nu toe, in plaats van voor
deelen, groote geldelijke verliezen
heeft.opgeleverd. Zoo zelfs, dat de regeering niet
eens met juiste cijfers durft voor den dag
te komen.
Lièvre: Iphigénie ou Ie sacrifice d'Agamemnon, tragédie
en cinq actes, (deuxième partie). Enquête sur
TInfluence de l'Esprit Francais en Hollande. 2e serie. R
ponses de M. M. Dop Bles, Dirk Coster, P. Feenstra,
Van Hamel, P. Lotsy, J. de Meester, Ary Prins, Herman
Robbers, J. H. Speenhoff, Otto van Tussenbioek, Me.
Vaillant, P. Valkhoff, Alex. H. Wertheim, H. K. Westen
dorp. R. Oomkens: Les ecrits francais de J van Effen
(suite). De Paris a la Haye a travers Ie monde:
Henriette Charasson: Poésie de guerre II. Le poème
de la tranchèe de Franeois Porché. N. de Solpray:
Les revues francaises. A. D. L, Mague : Chronique
anglaise. Henritte Charasson: Journaux et magazines,
Groot-N'ederl'ind: Louis Couperus, De Komedianten.
.1. L. Walen, Verzen. Babr. Violanti, De man met de
drie vrouwen. J. A. Knuttel, Een nieuwe literatuur
geschiedenis. Joh. Tielrooy, Octave Mirbeau.
Literatuur,doorF.C. Marie Metz-Koning,AnneHallema.
Bijlage: Meo moet nergens op zweren, van Alfred de
Musset
'De Gids: H. J. Kiewiet de Jonge, De politiek
deitoekomst. Herman Teirlinck en Karel v. d. Woestijne,
De leemen torens. Carel Scharten, Corinda. Wally
Moes, Vrouw Schenk. Prof. dr. J. P. Kuenen, Rela
tiviteitstheorie. Prof. mr. D. van Blom, Van zee tot
meer en land. Dr. H. P. N. Muller, Onze vaderen in
China. J. de Meester, Het Tooneel. Buitenl. Over
zicht. Bibliographie.
Maandblad van, de Nederlandsche Ver. van
Inyenieurs: In Memoriam. «Be Nederlands hèJaarbeurs".
Een en ander over Draadlooze Telegrafie. Onder
water afstoppen van gewapend betofkeldars.
Hoogspannings-isolatoren. Nogmaals de »Ir" "kwestie.
Potentiaal-theorie. Kaf en Koren.
iiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiifiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiMfiiuiii
H. BERSSENBRUGGE,
PORTRETFOTOORAAF
ZEESTRAAT 65, iiut PüOnia KMlf,
DEÏHAAG. ~ Tel. 1588.