Historisch Archief 1877-1940
10
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
28 Aprü'17. - No. 2079
Concertgebouw: Dora
ZweersDe Louw
Een zeer in stijl gehouden programma
bracht ons vóór de pauze Mozart en in het
tweede deel de Voorspelen bij Vondel's
Gijsbreght van Amstel, tot etne suite
vereenigd met de voortreffelijke muziek van
hem, dien we mogen noemen den stichter
eener Nederlandsche school. Te midden der
het geheele muziekleven in Nederland
beheerschende bloeitijd der Duitsche roman
tiek uit de Schumann?Mendelssohn-periode,
schreef Bernard Zweers zijne
Gijsbreghtmuziek en welke de waarde dezer muziek
- i» kunnen wij thans misschien beter bepalen,
nu er een behoorlijk aantal jaren na hare
verschijning zijn verloopen. Snel daalt de
roem van ken, die wij, naast de grootmees
ters der kunst, als .dei minores" hebben te
waardeeren. Wat het oudere geslacht een
maal modern toescheen in het werk van
een Svendsen, Goldmark en zoovele aaderen,
blijkt in onzen tijd reeds sterk verouderd.
Hoe komt het nu, dat de Gijsbreghtmuziek
bij herhaaldelijk aanhooren ons steeds niet
alleen blijft boeien, maar, dat wij tevens
steeds sterker de krachtige maar toch zoo
sobere schoonheid ervan bewust worden ?
Eijn het de liturgische thema's met hun
streng Roomsen karakter, die een reflex
geven van de kracht van Vondel's treurspel,
of is het de meesterlijke behandeling van
deze stof, die het leidmotief principieel als
de juiste vorm moet aan wijzen? We denken
even aan de zoo drastische schildering van
Badeloch's smart met de dalende tertsen
gangen, uit eene schrijnende kleine secunde
haren oorsprong nemend, hoe Badeloch en
Ggsbreghtthema zich in steeds inniger weef
sel tot prachtjgen climax opwerken.
Ook de beknopte, zeer geslaagde inleiding
tot het tweede bedrijf mogen we
tnemoreeren, dat meesterstukje van
contrapunctisch weefsel, juist lang genoeg om ons te
bewijzen, dat het technisch element in
Zweers' oeuvre hier geen doel, maar slechts
middel was. Hoe speurt men uit de opstij
gende zestienden het opdringend verraad
en hoe obstinaat doet daartegen het Gijs
breght-motief, zoo zfnrijk door het Libera
me" weergegeven.'
Den voornamen indruk, die het werk ook
thans weer gewekt heeft, is voor een groot
deel mede te danken aan de in ieder opzicht
beteekenisvolle interpretatie van Mengelberg
en de zijnen. Wenschelijk ware het echter
geweest, het programma van eene korte
toelichting te voorzien. Zonder toelichting
moet den oningewijde, uit deze losse
aaneer rijging, het verband wel eenigszins
ontgaan.
Toch bleek het publiek zeer ontvankelijk
voor de voortreffelijke auditie.
In nog sterker mate bleek het zulks te
zijn voor datgene, wat uit de onuitputtelijke
schatkamer van den Salzburger meester werd
ten gehoore gebracht.
Zoowel de sinfonie in D (zonder menuet)
als de overbekende .Kleine Nachtmusik"
werden ditmaal door Mengelberg met kleine
bezetting uitgevoerd. Wij hopen, dat voor
Mozart zoowel afe Haydn deze bezetting
regel moge' worden, daar de k wart el klank
geenszins te zwak is en de verhouding der
groepen aldus juister.
Wanneer we eerst thans de soliste van
dezen avond, Mevrouw Zweers-de Louw
noemrn, geschiedt dit zeer zeker niet uit
gerirgschaiting voor hare zeer lofwaardige
prestatie; mogelijk is het wel meer een com
pliment, omdat deze soliste niet is gekomen
als eene beroemde Ster", die wel eens een
groot deel van het succes heeft te boeken
»an uiterlijke omstandigheden, die met het
wezen eener hoogere artistieke uiting in
flagranten strijd zijn. Een compliment, dat
wij met recht mogen maken om de wijze,
waarop deze hier zoo zelden optredende
zangeres een zoo harmonisch geheel aan
dezen avond wist te veileenen Zvker heeft
mevrouw Zweers de beide zeer virtuoos
geschreven aria's niet als paradestukken
gekozen, maar wel degelijk, om een typisch
beeld van een beslist sterke zijde van haar
talent te geven. Hare pure zangkunst en
gave techniek hebben deze stoute greep
volkomen gerechtvaardigd.
In den aanvang nog wat onvrij, had de
soliste zich reeds büde tweede strofe der
aria U Re Pastore" aldus hersteld, dat ze
hare zware taak ten volle meester was. En
in de. Incarnatus-aria glansde het metalen
timbre der stem in een teeder zilverblanke
expressie van engelreine discantklanken, be
vrijd van eenig begrip van aardsche passie.
Zoo zweefde over het eerste deel van het
programma niet alleen de naam, maar ook
in waarheid de geest van hem, die door den
op dezen avond gehuldlgden componist der
Gijsbrecht-muziek, genoemd is, de
musikaalste mensch, die ooit het levenslicht aan
schouwde.
VAN LEEUWEN
ORATORIUMVEREEN1GING
Tot mijn leedwezen kon ik van de uit
voering van deze vereeniging op Dinsdag j.l.
geen verslag geven, doordat de plaatsbe
wijzen niet tijdig in mijn bezit waren.
v. L.
illllillliiililliMiiiiiliiiliiiiiliilMliiliiiilliiliiiililiillliiiiltiliiiiiiiitiniiiil
De twaalfde Thieme?Becker
Onlangs is bij E. A. Seemann te Leipzig
het twaalfde deel van het Altgemeines Lexikon
der bildenden Künstler verschenen, dat be
gint met Flor!" en eindigt met Fijt. In
1907 kwam het eerste deel van dit enorme
wetk uit bij Wilhelm Engelmann te Leipzig.
Prof. Dr. Ulrich Thieme en Dr. Feüx Breker
hadden toen de leiding; zij werden bijge
staan door 300 deskundigen uit het
binnenen buitenland.
AU het geheele werk compleet zal zijn
zullen er ongeveer 150.000 beeldende kun
stenaars en bekende kunstnijveren van alle
beschaafde landen en uit alle kunstperioden,
van de antieken tot aan onzen tijd in be
handeld zijn, die hetzij door hunne werken
hetzij uit archivalie bekend zijn. N'et opge
nomen worden die kunstenaars die in de
oorkonden onduidelijk zijn aangegeven, n
zij die slechts van geringe plaatselijke
beteekenis zijn, evenmin als de moderne kun
stenaars van niet meer dan middelmatigen
aanleg, daar deze al te talrijk zijn.
Wat de Oost-Aziatische kunst betreft, haar
werd wel een plaats ingeruimd, doch men
heeft zich beperkt tot de belangrijkste mees
ters en dezen worden alleen vermeld met
de naam, waaronder zij het meest bekend
zijn. Vooral de Japansche kunstenaars had
den de eigenaardigheid telkens van naam
te veranderen. Bij de spelling van
Chineesche namen volgt men de schrijfwijze aan
gegeven door Wade, voor de Japansche, die
van de Ramajikai", beide voor Engelsch
gebruik gemaakt.
Bij het bewerken der biographiën is steeds
gestreefd naar: juistheid,
redelijkheid en kort leid.
Naat mate de kunstenaar
van meer of minder
beteekenis is, werd een lan
ger of korter opstel aan
hem -gewijd, doch het
langste overtreft niet de
18 bladzijden en in het
kortste vindt men toch
steeds de voornaamste
data en feiten vermeld.
Er is nergens naar een
volledige opsomming van
het oeuvre van den mees
ter gestreefd: slechts de
belangrijkste werken wor
den genoemd. De litte
ratuur-opgave vindt men
aan het einde der artikrlen.
Alvorens het eerste deel
kon verschijnen moesten
er verscheidene jaren be
steed worden aan het
excerpeeren van littera
tuur. Men kreeg de be
schikking over de excerp
ten, die prof. dr. F. Laban
te Bet lij n reeds in de
tachtigen jaren voor het
Künstlerlexiken vanMeyer
had gemaakt. Bij het voor
bereidende werk hielpen
dr. Walter Cühen, dr.
Wilhejm Pinder, dr. Max
Saueiland, dr. W. Stengel,
stud. Günther Deneke,
dr. Marchese degli Azzl
e.a. Vervolgens vond men
wetenschappelijke mede
werkers van naam, die
op zich namen de biogra
phiën van enkele kunste
naars of van geheele groe
pen of wel van alle kun- ' " "" ;"
stinaa'S van een bepaald land te schrijven.
Zoo nam dr. Br. Sauer te Glessen op zich om
met hulp van andere archeologen de
GriekschRomeinsche antieke kunst te behandelen.
De inmiddels overleden directeur van het
prentencabinet te Amsterdam, E. W. Moes
zou de Hollanders voor zijn rekening nemen.
Een deel der italiaansche kunstenaars wordt
bewerkt door dr. Walter Bombe, de
boheemsche door prof. dr. H Schwerber te
Praag, de portugeesche door prof. dr. Haupt
te Hannover, de poolsche door L. Lepszy,
terwijl dr. Edmund v. Mach bereid werd
gevonden de noord-amerikaansche, dr. A.
Roder te Kopenhagen de deensche, dr. H.
Ritter van Semper de tyrolsche, dr. O. Sirèn
te Stockholm de zweedsche kunstenaars te
beschrijven.
Een volledige lijst van medewerkers gaat
gaat aan het eerste deel vooraf. Daarin
vinden wij de Hollandsche geleerden, dr.
A. Bredius, den Archivaris van Alkmaar,
C. W. Bruinvis; dr. C. Hofstede de Gro t; P.
Haverkorn v. Rijswijk; prof. dr.W.Martin; dr.
J. A. F. Orbaan; me j. J. C. D. Peelen; dr. A. Pit;
F. Schmidt Degener, prof. dr. W. Vogelsang
en den amsterdamschen architect A.W
Weissman. De directeuren van de voornaamste
Fransche musea zegden hun hulp toe en
ook vindt met» in deze lijst een aanzienlijk
aantal italiaansche en engelsche en andere
vakgeleerden.
Zoo werkte men tot na het verschijnen
van het vierde deel. Daarna kwam de lei
ding uitsluitend in handen van prof. Ulrich
Thieme, daar dr. Felix Becker om gezond
heidsredenen zijne werkzaamheid moest neer
leggen. De uitgave werd te beginnen met
dit deel verzorgd door de firma E. A.
SeeVEEVOEDER-NOOD
Teekening voor de Amsterdammer" van George van Raemdonck
...degenen die ook zouden kunnen manifesteeren
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII1IIIIIIIIIIIIIIIIIIIII1IMIIIIIIIIIIIIIII1IMIIII1IIIIIIIII1IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII1IIIIIIIHII
imfffifirtifiiiiiifiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiHHiiiiiiniiiimiiiiimiiiiiiifiiiiMiiiiim iiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiituiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
gehalte van het volk dan waaruit tot dusvere
de inlandsche fuseliers van het Indische leger
voortkomen, gtëncadreerd door Javaansche
gegradueerden en gecommandeerd door
Javaansche officieren, zoo noodig bijgestaan
door Europeesche instructeurs. Een ge
schikter fundament om er verder op voort
te bouwen is haast niet denkbaar.
Het legioen Mangkoe Negoro bestaat uit
4 compagniën infanterie (het half-escadron
cavalerie is onlangs afgeschaft) en is voor
een groot deel samengesteld uit familieleden
van den vorst en van "s vorsten ambtenaren
en dienaren. De vorst is kolonel-commandant
van het legioen. Vorstenzonen en andere
adellijke personen hebben daarin ech'er
geenerlei speciale voorrechten. Het demo
cratisch beginsel wordt in het legio< n vol
komen gehuldigd en bevordering heeft plaats
naar geschiktheid en kundigheid. In
MiddenJava is het algemeen bekend, dat de oud
gedienden van het legioen zich bijzonder
gunstig onderscheiden in het maatschappelijk
verkeer door hun flinkheid en vaardigheid.
De steeds betoonde loyaliteit van het
Mangkoe Negoro'sche huis, waarvan het
hoofd vóór zijn 40ste jaar den naam draagt
van Prang Wadono (d. i. legeraanvoerder),
de roemrijke geschiedenis van het legioen
(men denke o. a. aan de houding van Prang
Wadono II j gens den Gouverneur-G neraal
Janssens bij de capitulatie in 1811, het
dappere gedrag van Prang Wadono's artillerie
bij Djatingalèh tegen de Engelschen, het
aandeel van het legioen in de
krijgsverrichtingen tijdens 'den Java-oorlog), en
vooral de persoonlijkheid van den
tegenwoordigen vorst, den nog jongen en krachtigen
en toch wijzen en bezadjgden Prang Wa
dono VII, zijn zoovele waarborgen, dat de
uitbreiding en hervorming van het legioen
niet op bezwaren zullen stuiten en dat deze
JAVAANSCHE HULP-LEGIOENEN
: Nu de weerbaarmaking van Indiëhet
vraagstuk van den dag vormt, is het wellicht
niet van belang ontbloot de aandacht.te
vestigen op de eventueele vorming van
Javaansche hulplegioenen, waarvan een voor
beeld reeds aan te wijzen valt in het legioen
van Prins Mangkoe Negoro.
Geheel in den geest van de
volksweerbaarheid voor Indiëverdient het denkbeeld
overweging om:
1. het legioen Mangkoe Negoro uit te
breiden en, wat de vorming van het kader
en opleiding van officieren betreft, te her
vormen ;
2. het in 1892 opgeheven legioen Pakoe
Alam wedrr in het leven te roepen en
3. a fortiori ook aan den Soesoehoenan
en den Sultan het recht te verleenen eigen
corpsen te onderhouden met subsidie van
het Gouvernement onder verplichting die
troepen ter beschikking te stellen van het
Indische legerbestuur.
De hulp, welke de Britsche regeering in
dezen oorlog heeft mogtn genieten van
Indische vazalvorsten hulp zoowel van
financieelen als van militair-daadwerkelijken
aard moge voor de Nederlandsche
regeering een richtsnoer wezen bij de overdenking
van het hier geopperde denkbeeld.
Het sub l genoemde verdient geen over
weging, maar moet zoo snel mogelijk worden
ten uitvoer gebracht, indien men het waarlijk
Prins Prang Wadono Vil in de uniform
van luitenant bij H. M-'s Corps
Grenadiers en Jagers
ernstig meent met de verdedigingsplannen
van Ind . Men zou dit het eerste nummer
van het programma kunnen noemen. Hier
is immers reeds het model aanwezig van
de te vormen Javaansche legermacht: Javaan
sche soldaten, gerectuteerd uit het betere
mann te Leipzig. Om de werkzaamheden te
bespoedigen werden nog eenige jonge kunst
historici meer op het bureau van de redactie
aangesteld. Men hoopte nadien elk jaar twee
deelen klaar te kunnen maken. In 19 2 en
13 is dat ook gelukt; na het uitbreken van
den oorlog komt elk jaar echter maar n
deel uit.
In het voorwoord van het negende deel
wordt medegedeeld, dat, na het overlijden
van E. W. Moes, zijn opvolger jhr. H.
Teding van Berkhout, de biografiën van de
Hollandsche prentkunstenaars verzorgd, ter
wijl dr. Karl Lelienfeld te Leipzig de be
werking der Hollandsche schilders op zich
heeft genomen; met uitzondering van enkelen,
waarover dr. C. Hofstede de Groot, dr. A.
Bredius e.a. zullen schrijven.
fn het deel, dat nu voor ons ligt i* de
voornaamste Hollandschen schilder, Govert
Flinck, over wien dr. C. Hofstede de Groot
een belangrijk artikel schreef, dr. A. Bredius,
publiceert hier zijne archivalia, betreffende
menig weinig of onbekend Hollandsch
kunsteraar.
De Vlamingers zijn sterker vertegen
woordigd. Zoo vindt men hier de biografiën
van de Antwerpsche kunstenaars Floris",
eigenlijk de Vriendt" geheeten. Zoowel bij
deze als bij de andere Antwerpsche kunste
naars* familie, die der Franschen, heeft men
een stamboom geteekend. De Vlaamsche
stillevens- en wildschilder Jan Fijt besluit
de reeks in dat deel behandelde kunstenaars.
Van de Italianen, omtrent wie men hier
iets vernemen kan zijn wel de voornaamsten:
Fogollno, Piero della Francesca, Francesca
Francia, Francesco di Giorgio Martini
Pollauiolo en Franciabigio.
De beroemde 15de eeuwsche Fransche
miniaturist en portretschilder Jean Fouquet
werd behandeld' door dr. Max Friedfa'nder.
Tevergeefs zochten wij in dit deel en het
?vorige een medtdeeling over de
buitenlandsche medewerkers, die al dan niet hunne
medewerking zijn blijven verleenen. Wij
vonden in dit deel geen enkel artikel dat
met de volle naam van een Engelschman,
Fransen man. Rus of Italiaan is onderteekend,
slechts de naam van den Gentschen archi
varis V. v. d. Haeghen hebben wij terug
gevonden.
Dat door het ontbreken van die
buitenlandsche medewerkers de verzorging of volledig
heid van dit deel hebben moeten lijden, hebben
wij niet kunnen opmetken en daarvoor moet
men hulde brengen aan den leider prof. Ulrich
Thieme en zijn trouwe staf van helpers.
M. C. V.
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIUIIIIIIIIUIIIII1I1IIIIIIIIIIIIII1IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
RECTIFICATIE
In het artikel van prof. J. W. Langelaan:
.Welke zijn de voornaamste oorzaken van
Zenuwzlekten", s aat in de tweede kolom,
13e regel van onderen: Is een vrouw min
derjarig ... Dit moet zijn: Is een vrouw
meerderjarig...
Hiiimiiiiimii iiiiiiiiiiiiiiiiiiiifiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHitiiiiiiiiiiiii
Inhoud van Tijdschriften;
La Revue de Hoüan'ie. (Maart): K'jmond Jaloux:
Hébéroman. nile Boulan: Hemsterbais et
Montesquieuet dequelquesconsidéationssur l'estbètique.
AndrèLamardé: Méditations d'avant-poste Albert
Heumann : Un romancier suisse: C.F. Ramuz. Louis
Raemaekers: L'Avenir, dessin inêdit. ? De Paris a la
Haye a travers Ie monde: Henri Malo: Li vree
d'hi toire. Henrjette Charasson: Journaux et maga
zines. N. de Soloray: Les revues franraises.
Notes, Faits et Documents.
lllMiiiiiillllllllllliillllllliiiilllHiilliiii llllllllllllllllllilllllllllllillllllllilillllllliuilllllllllllllllrrlllinillllllltllllllfllllllllllllllllllllllllllllllltlllllltiiiilll
Officieren van het Legioen Mangkoe Negoro. Rechts van het Vaandel: Prang Wadono VIL. Links: De Europeesche Kapitein-Instructeur
Javaansche legerafdeeling aan de verwachting
zal voldoen, welke men van haar kan koesteren
als te zijn een voorbeeld voor de gansche
weerbaarheid van het Javaansche volk.
In geval van benoeming van Mangkoe
Negaransche ambtenaren, bij overigens ge
lijke bekwaamheid, verdient hij, die een
dienstverband bij het legioen heeft gehad,
de voorkeur. Bovendien stellen de lieden
zelve uit de Mangkoe Negaran er een eer
in legioen-soldaten te zijn of geweest te
zijn. Zie daar waarborgen te meer voor het
succes van mogelijke uitbreidingsplannen.
Met zekerheid weet ik mede te deelen,
dat de tegenwoordige vorst Prang Wadono Vil
zeer sympathiek staat tegenover het denk
beeld eener Javaansche militie en dat Z. H.
reeds plannen heeft gevormd om in zijn
rijk in die richting werkzaam te zijn.
De prins, die reserve-luilenant bij H. M's
corps Grenadiers en Jagers" is geweest,
beseft volkomen de waarde eener militie
voor de verdediging van het Indische
vaderland en is geheel doordrongen van
de opvoedende kracht van het so'daat-zijn
voor het individu en voor het volk. Meer
dan iemand anders onder de jonge Javanen
is Z. H. overtuigd van de noodzakelijkheid
van een weerbaar Indië, wanneer Indiëen
Nederland eendrachtig en gelijkwaardig
samen willen blijven gaan op den weg van
vooruitgang.
NOTO SOEROTO
NASCHRIFT. Toen dit artikel was verzonden,
las ik, dat de deputatie uit Indië, op de
vraag van een medewerker van De
Avondpost" omtrent de wijze van weerbaarmaking,
behalve voor een militie-leger van 100.000
man, zich ook verklaarde voor de inrichting
van vier legioenen, van 2000 man ieder,
eenigszins als eerewacht van de vier vorsten,
maar die ook voor de verdediging van het
land zouden dienen".
Het Legioen rukt^uit voor een velddienst-oefenlng