Historisch Archief 1877-1940
N°. 2084
Zaterdag 2 Juni
A' 1917
DE AMSTERDAM MER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
ONDER REDACTIE VAN Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRUGMANS, Mr. E. S. OROBIO DE CASTRO Jr., Dr. FREDER1K VAN EEDEN en H. SALOMONSON
| Pfi>per No. f 0.15. Per 3 mnd. f 1.90. Abènn. toppen per jaar ( | UITGEVERS; VAN HOLKEMA & WARENDORF, AMSTERDAM | | Advertentiën omslag f 0.35 p. regel, binnenpag. f 0.40 p. rêgëTI
INHOUD: Bladz. l>Jhr. mr. F. A. de
Savornin Lohman, doof v. H. Buitenl.
Overzicht, door G. W. Kernkamp. 2: De
verdediging van Nederl. Indië', door K.
Krekejzang, door J. H. Speenhoff.
Literaire beschouwingen, door F. van
Eeden. 3: Electriciteitsvoorziening,
door F. A, Smit Kleine en |. G. Bellaar
Sprayt. Feuilleton: Haar Jongen, door
Henri Veuskens. 5: Voor Vrouwen,
door Elis. M. Rogge. Uit de Natuur,
door Jac. P. Thijsse. 7: Emile
Verhaeren, de Belgen en wij, door Johan
de Meester. Enfin Seul, teekening
, van Jordaan. Medische Kroniek, door
prof. J. W. Langelaan. 9: Enquête
over Kunstcritiek. Glaswerk naar ont
werpen van De Bazel, door C. v. d.
Sluis. Boekbespreking, door J. E.
Malga. Buitenl. Litteratuur, door E.
d'Oliveira. 10: Vlaamsehe
Oorlogsboeken, door A. de Ridder. Muziek
in de Hoofdstad, door mr. H. M. van
Leeuwen. De zeven hoofdvreugden,
teekening van A. de Haas. 11:
Radenwet, door jhr. H. Smissaert. 12: Scher
men, door mr. L. H. Feschotte. Uit
het Kladschrift van Jantje. Amsterr
damscne Koffiehuizen, door Melis Stoke.
13: De Bomaanslag op Folkestone, teeke
ning van Joh. Braakensiek.?Spreekzaal.
Schaakrubriek, red. dr. A. G. Olland.
Damrubriek, red. K. C. de jonge.
Bijvoegsel; De crisis aan Oorlog,
teekening van Joh. Braakensiek.
llllllllllllllllllllllllllllllllllllllMIIIIIIIUIHIIIIIHIIIIIIIiltlllllllllllllllllllll
VAN NEDERLANDSCHEN IJK
(Bij den SOsten verjaardag van
Jhr. Mr. A. F. de Savornin Lohman)
Er zijn menschen, uit wie vooral het
heden of de toekomst klinkt.
Uit anderen spreken vooral stemmen
van het verleden. Zij behoeven daarom
nog niet ouderwetsch te zijn, want
ook in het verleden zit groeikracht.
Maar zij zijn bij uitstek de dragers
van eene overlevering. Doch daarom ook
niet alleen persoon, maar vooral tevens
type, soort, element.
Van Nederland kan men dit in het
bijzonder zeggen van de christelijk his
torische richting, en met name van den
heer De Savornin Lohman, wien bij zijn
tachtigsten verjaardag hierbij de beste
wenschen worden aangeboden.
Hoe sterk uitgedrukt zijne individua
liteit ook moge zijn, meer nog ziet men
in hem de voortzetting van een groep,
die van ouds in het Nederlandsche leven
een rol heeft vervuld.
Jhr. mr. F. A. DE SAVORNIN LOHMAN
Naar eene teekening van Joh.
Braakensiek
Geene onzer staatkundige richtingen
is misschien van zoo karakteristieken
Nederlandschen ijk, als de partij, die wel
eens verkeerdelijk de jonkerpartij" wordt
genoemd, hoewel zij met het begripy'onArer
weinig of niets te maken heeft.
Het zou alleen kunnen zijn, door wat
ons altijd in de door Groen van
Prinsteren en na hem door Lohman opge
bouwde staatsleer een fout heeft toege
schenen: dat zij bij al hunne sterke
gehechtheid aan de getuigenisder historie,
aan die van de 19e eeuw voor- het leven
van Nederland te weinig recht hebben
willen toekennen en op stroom zijn ge
gaan bij de theoriën van eenen Von
Halier en Stahl, welke toch in 't geheel
niet naar Nederlandsen snit gesneden
zijn, maar uit het Pruischëmonarchisme
en conservatisme zijn opgeweld.
Ons dunkt evenwel, wij zien ze nog
voor ons, de mannen die nu bijkans 350
jaren geleden om den Prins kwamen
staan ter bevestiging van de belangen
en rechten der Nederlandsche gemeente.
Voor een niet gering deel van waalsche
herkomst" gaf hun dit temperament en
ijver.
Geen aristocraten of edelen, maar
burgerheeren in den waren zin des woords,
niet meer en niet minder.
In verschillende groepen hebben zij
vervolgens een element van ons publieke
leven gevormd. Gevormd de kringen van
de oranje-gezinde heeren en regenten, die
later om en met de stadhouders aan den
gang van zaken deelnamen. Nog later de
opposanten na 1795. In 1813 de voor
gangers bij het herstel van den staat.
En eindelijk, in de eerste tijden van het
Koninkrijk, de mannen om Willem I.
Minder patricisch, dan de hooghartige
Loevesteinsche factie, maar van een
sterker nationaal besef. Zeer protestant en
kerksch. Maar juist daardoor ook in den
grond democratisch. Zeide niet nog
Kippeveer: de menschen, die verklaren
zooveel van het volk te houden, kunnen
tenminste wel een kerkgangetje voor ons
over hebben."
En wel verre van Rousseau's woorden
tot waarheid te maken: het christendom
preekt slechts gedweeheid en onderwer
ping; de echte christenen zijn gemaakt
om slaven te zijn", is hun christendom
veeleer doortrokken gebleven van wat
een der voorloopers, Marnix, had gezegd:
goeden en trouwen dienst te doen voor
zijn land en zijn vbrst, zoolang die naar
de wetten bestuurt".
Zoo hebben zij zich ook aanstonds
thuis kunnen vinden in de ontwikkeling
van het parlementaire stelsel. De
StatenGeneraal waren hun geen vreemd in
stituut, integendeel, mét de Oranjes
hadden zij daaraan steeds gehouden.
Zij streefden niet naar eigen opper
macht, en hadden steeds een sterk ge
voel gekend voor autoriteit: ook de
slechte koningen zijn werktuigen in de
hand des Heeren, om de ongerechtig
heden des volks te straffen."
Doch daarnaast toch zeker niet minder
sterk gevoel voor de vrijheden, en het
besef, volgens de echte calvinistische
ephorenleer: tegenover de overheid de
mond des volks te zijn".
Zoo is door de mannen van dezen ijk
een krachtige stempel gezet op de ont
wikkeling van Nederland.
Als stand, ate groep, hebben zij tegen
woordig den invloed van een leidende
werkzaamheid verloren doen gaan. Met
den nieuwen tijd schijnt dit nationale
element zijn verantwoordelijkheidsbesef
voor de publieke zaak te hebben prijs
gegeven. Men heeft in die kringen niet
verstaan, vooraan te blijven gaan in den
volksgeest. Onverschilligheid en conser
vatisme zijn er voor in de plaats getreden.
Als drijvende kracht zijn zij goeddeels
uitgeschakeld, omdat er niet genoeg ge
meenschapsplicht en open blik is over
gebleven.
Maar van den heer de Savornin Lohman
kan het tegendeel worden gezegd.
Hij staat daar nog, in den adem der
overlevering, en heeft zich als van ouds
aan de publieke zaak verbonden gevoeld.
Het is opmerkelijk, hoezeer in hem de
karakteristieke trekken van dit
traditioneele staatkundige element zijn terug te
vinden.
Sterk nederlandsch en oranje-gezind.
Zeer gehecht aan het kerkelijke leven, en
zie den schoolstrijd, aan de ker
kelijke aangelegenheden ook een gereede
plaats toekennend in de politiek; in zoo
danige mate zelfs, dat alweer, ongewild,
de weg wordt gebaand voor dordtsche
santen. Bezield ook van dat sterke indi
vidualisme, vooral ook tegenover het
idee van den staat, waarover eenmaal
La Boetie den toon aangaf.
In het geheel zoozeer vervuld van den
Nederlandschen aard en van de belangen
van Nederland, dat hij daar rijst als voor
ieder een voorbeeld van toewijding en
aanhankelijkheid tot dit land.
v. H.
De oude en de nieuwe school bij
de Engelsche marine
Als kok en bottelier tezamen kijven, dan
hoort men waar de boter blijft. Als marine
specialiteiten in Engeland het met elkaar aan
den stok krijgen over de werkzaamheid van
de Engelsche vloot in dezen oorlog, dan
verneemt men een en ander over de onte
vredenheid, die er bij vele Engelschen be
staat over de verrichtingen hunner marine.
Die ontevredenheid uit zich thans niet
voor het eerst. Maar de malcontenten nemen
heelemaal geen blad voor hun mond, nu de
resultaten der eerste drie maanden van den
verscherpten duikboot oorlog in breede
kringen in Engeland onrust hebben gewekt.
In de eerste helft van Mei is dan ook in de
Times niet in het redactioneele gedeelte,
maar in de kolommen der ingezonden stuk
ken een scherp debat gevoerd over het
beleid van hen, die den oorlog ter zee lei
den. Admiraals (vermoedelijk
gepensionneerde) en kenners van de geschiedenis van
het Engelsche zeewezen namen er aan deel.
Ook de gewezen minister van marine Winston
Churchill is er door uit zijne tent gelokt.
Een van de grieven raakt de organisatie
van de Admiraliteit, die niet alleen de
kr ij gs ver richtingen der vloot moet leiden,
maar tevens te zorgen heeft voor de uit
rusting der schepen en alles wat daar ver
der bij behoort. Vroeger was dat anders.
In de dagen van Nelson was de Board of
Admiralty alleen belast met de militaire
leiding; daarnaast stond de .Navy Board,
die had te zorgen voor den aanbouw van
schepen, het werven van manschappen, de
kleeding, voeding, betaling enz. Omstreeks
1830 echter werden de functies van de Navy
Board overgedragen aan de Board of Ad
miralty, en sedert heeft dit lichaam den
dubbelen last moeten dragen. Die last was
veel te zwaar. Tusschen 1830 en 1914 waren
de nadeelige gevolgen hiervan niet zoo erg,
omdat Engeland in dien tijd geen groote
zeeoorlogen heeft behoeven te voeren. De
tegenwoordige oorlog heeft eerst de nood
zakelijkheid aangetoond om de Board of
Admirality te reorganiseeren en een scherpe
scheiding te maken tusschen de leiding van
den oorlog ter zee en de zorgen voor het
onderhoud en de vernieuwing der vloot.
Over > it punt bestaat wel vrij eenstem
migheid onder de penvoerders in de Times.
Hun wensen zal weldra worden vervuld.
Sinds eenigen tijd wordt er gewerkt" aan
een reorganisatie der Admiraliteit, waardoor
de straks genoemde functiën weder ge
scheiden zullen worden.
Maar hoofdzakelijk liep het debat over
een strategische quaestie. De oude en de
nieuwe school verschillen van meening over
de vraag, wat eigenlijk de voornaamste taak
van de vloot in den oorlog is.
De oude school leerde, dat de taak be
staat in het opzoeken en vernietigen van
de vijandelijke zeemacht. Eerst dan kan
men van heerschappij ter zee spreken, als
men den vijand heeft verslagen en zelf zee
kan houden.
De nieuwe school legt den nadruk op het
beheerschen van de communicatiewegen en
het verjagen van de vijandelijke handels
vloot van de zeeën. Zij ontkent natuurlijk
niet, dat het tot de taak van de vloot be
hoort om die van den vijand aan te vallen
en zoo mogelijk te vernietigen, maar voor
haar is dit van secundair belang.
De oude school wil vóór alles: een offen
sief;^ de nieuwe schooi . ..kondigt, dat de
tegenwoordige strijdmiddelen de kracht van
het defensief aanzienlijk hebben vermeerderd
en den aanvaller aan buitengewoon zware
verliezen bloot stellen.
In het debat in de Times is admiraal Sir
Reginald Custance de verdediger der oude
school. Hij betreurt het, dat de nieuwe theorie
reeds vóór den oorlog meer en meer ge
huldigd werd door de marine-autoriteiten
en in dezen oorlog is toegepast. Dadelijk
bij het uitbreken van den oorlog werd de
basis van de hoofdmacht der vloot ver in
het Noorden gelegd, alleen om den toegang
tot den Oceaan en de communicatiewegen
te beheerschen. Indien de basis meer naar
het zuiden gelegd was, zou niet alleen de
verbinding met de smaldeelen, die de Straat
van Dover en het Kanaal hebben te bewaken,
gemakkelijker zijn geweest en had men de
Oostkust van Engeland beter kunnen be
schermen, maar de vloot zou dan tevens
gunstiger geplaatst zijn geweest om den
vijand, zoo hij naar buiten kwam, tot een
zeeslag te noodzaken.
De moeilijkheden, waarmede de ver
scherpte duikbootoorlog Engeland bedreigt,
zijn hoofdzakelijk het gevolg van de practijk
der nieuwe school, van het verwaarloozen
van het offensief. Sir Reginald Custance
tracht dat te bewijzen door een redeneering
die men kan weergeven met het volgende,
vraag-en-antwoord-spel.
Waa om kan Engeland geen einde maken
aan den duikbootoorlog door aan de
duikbooten het uitloopen uit hare havens te
beletten of den terugkeer daarheen af te
.snijden ?
Omdat zulk een blokkade van de duik
boothavens zou moeten geschieden door
lichte strijdkrachten, en deze kunnen dit
niet doen.
Waarom niet?
Omdat de groote Duitsche oorlogsschepen
dan naar buiten zouden komen en ze zouden
vernietigen.
Waarom kan de Engelsche vloot voor de
volle zee niet aan de groote Duitsche oor
logsschepen beletten naar buiten te komen?
Omdat zij dan te veel gevaar zou loopen
van mijnen en torpedo's.
Kan zij dan niet een basis nemen, die niet
zoo ver verwijderd ligt van de havens der
duikbooten ?
Ja, dit zou zij wel kunnen; maar de
mannen van de nieuwe school hebben de
basis juist ver in het Noorden gelegd, omdat
zij dan beter hun voornaamste doel kunnen
bereiken: het beheerschen van de com
municatiewegen.
Zou Engeland dus niet bewaard zijn ge
bleven voor de moeilijkheden van de laatste
maanden, zou de verscherpte duikbootoorlog
niet een onmogelijkheid zijn geweest, indien
b.v. de Duitsche vloot geheel vernietigd was
in den slag bij Jutland?
Inderdaad, dit zou voor Engeland veel
waard zijn geweest.
De oude school is in de Times meer aan
het woord dan de nieuwe. Voor zoover de
jongeren zich in het debat mengen,
betoogen zij, dat zij het offensief volstrekt
niet van zoo weinig belang achten, als
de anderen meenen. Winston Churchill
wijst er ook op, dat in den tijd,toen hij aan
het hoofd van het departement van marine
stond, de Engelsche vloot herhaaldelijk
offensief is opgetreden. De kruisers van
den vijand zijn op alle zeeën opgezocht en
vervolgd, totdat er geen enkel meer van
overbleef. De aanval op de Dardanellen
hoe men daar verder over moge oordeelen
was een offensief ter zee van den eer
sten rang. De maatregelen, genomen tegen
den Duitschen duikbootoorlog, dien van
Februari 1915, waren hoofdzakelijk van
offensieven aard. Eerst na mijn aftreden
als minister, zoo besluit Churchill, is de tijd
begonnen dat men met uitzondering van
den slag bij Jutland nooit meer iets
offensiefs heeft ondernomen.
Ter verdediging van de nieuwe school
is echter meer in te brengen, dan m het
debat in de Times geschiedde.
lic zal mij wel wachten, een oordeel er
over uit te spreken, of de Engelsche vloot
meer offensief te werk had moeten gaan
tegen.de Duitschers aan de Vlaamsehe kust;
of het b.v. mogelijk zou zijn geweest, een
grooten .aanval te doen op Zeebrugge en
deze basis uit te roeien" gelijk men zoo
dikwijls in Engeland heeft verlangd.
Maar het schijnt mij toch onbillijk toe,
aan de Engelsche vloot te verwijten, dat zij
de Duitsche nog niet vernietigd heeft. In
dien de Duitsche slagschepen en zware
kruisers zich geregeld op de Noordzee ver
toonden, stond de zaak anders. Maar dit
laten zij wel. Het bestuur van de Duitsche
marine weet wel, dat het Engeland geen
grooter dienst zou kunnen bewijzen, dan
wanneer het de geheele Duitsche vloot zee
liet kiezen.
Slechts nmaal heeft Engeland een kans
gehad om met de Duitsche vloot slaags te
raken: in den slag bij Jutland. Maar bij die
gelegenheid heeft het zich gewroken, dat de
basis van de Engelsche slagvloot zoo ver
naar het Noorden verlegd is. Toen de
slagschepenvloot van Jellicoe op kwam zetten,
was de Duitsche vloot al op den terug
tocht.
Wat het zwaarste is, moet het zwaarste
wegen. Indien het voor het beheerschen der
communicatiewegen noodig is, dat de basis
der Engelsche vloot in het noorden ligt, dan
moet als gevolg daarvan worden aanvaard,
dat de Duitsche vloot niet dadelijk kan
worden vernietigd, zoodra zij zich even naar
buiten waagt. Want het beheerschen der
communicatiewegen door Engeland en het
tengevolge daarvan beletten van de Duitsche
scheepvaart op de wereldzeeën en van zoo
goed als allen toevoer over zee aan
Duitschland is m.i. de allerbelangrijkste factor in
dezen oorlog. Als Engeland op deze wijze
de zee blijft beheerschen zal het ten slotte
Duitschland op de knieën krijgen.
Juist omdat men dit in Duitschand weet,
heeft men daar zijne toevlucht genomen tot
het wanhopige middel van den verscherpten
duikbootoorlog. Een wanhopig middel, omdat
het de geheele wereld vijandig tegenover
Duitschland stelt. Maar het eenige middel,
dat misschien nog uitkomst kan brengen.
Op n voorwaarde: dat het spoedig zou
werken; lang kan Duitschland de uithonge
ring niet meer verdragen. Als het niet spoedig
werkte, was het vergeefsch; duikbooten
kunnen wel den toevoer aan Engeland be
lemmeren, maar ze verschaffen aan Duitsch
land geen levensmiddelen.
Na vier maanden van verscherpten duik
bootoorlog heeft Engeland nog geen ge
dwongen rantsoeneering behoeven in te
voeren; en zoo het daartoe moet besluiten,
zoo het Engelsche volk in het verdragen
van ontberingen een wedijver zal moeten
aangaan met het Duitsche, dan staat de
partij niet gelijk: de kracht van het Engel
sche volk is nog onaangetast, die van het
Duitsche bijna uitgeput.
In Duitschland oordeelt men dan ook ver
moedelijk anders over de nieuwe school"
in Engeland's strategie ter zee dan Sir Re
ginald Custance doet. Maar men verfoeit
haar nog "veel erger; want men voelt daar
aan den lijve dat Engeland's heerschappij
ter zee" aan Duitschland de nederlaag zal
bereiden, ook al ligt op den dag van den
vrede de Duitsche vloot nog ongedeerd
achter Helgoland.
30 Mei 1917 G. W. KERNKAMP
Een Oorlogsdocument
Onder dit opschrift werd te dezer plaatse
(22 Juli 1916) aandacht gevraagd voor een
boek van Luigi Barzini. Een tweede bundel
is thans verschenen *}: een nieuwe reeks
brieven waarvan de meeste thans ongeveer
twee jaar oud zijn; dat ze in dien tijd niets
van hun levendigheid en hun belang hebben
verloren, spreekt wel voor hun ongewone
verdiensten. Hoeveel oorlogsliteratuur" zou
deze proef wel doorstaan?
Geen aaneengesloten overzicht van
krijgsverrichtingen wordt hier gegeven. Barzini
heeft gezworven door Frankrijk, door België,
ja... door Holland, en hij beschrijft de in
drukken en bevindingen, die hij daar op
deed, zonder ander verband dan de alles
overheerschende obsessie: de Oorlog. Maar
de opjectiviteit, de onpartijdigheid, die hij
met alle eerlijkheid betracht, verleent aan
zijn werk een beteekenis, die de meeste van
verbittering en haat getuigende oorlogs
correspondenties niet bezitten. Hij merkt
op met de getrouwheid van een camera
waarin het beeld niet door een ziellooze
plaat, maar door het fijngevoelig gemoed
van een kunstenaar wordt opgevangen en
weergegeven.
In het eerste opstel leidt hij ons naar de
boorden van den Yzer, waar in de gure
winterdagen van 1914?15 een der aangrij
pendste bedrijven der wereld-tragedie werd
afgespeeld. Hij voert ons door het desolate
land, door de verwoeste steden en dorpkens,
langs de opengereten velden, doet ons
zien en voelen hoe daar gestreden en gele
den werd. Over de met de kracht der wan
hoop standhoudende overblijfsels van het
*) LUIGI BARZINI : En Belgique et en
France (1915). Suite des Scènes de la Grande
Guerre." Traduction de JacquesMesnil. Paris.
Librairie Payot & Co. 1916. Prix: 3 fr. 50.
Aan onze Medewerkers
De redactie acht het gewenscht, haren
medewerkers en inzenders nadrukkelijk
te verzoeken, voor hunne bijdragen zoo
veel mogelijk rekening te houden met den
voor het Weekblad meestgeschikten om
vang. Te lange artikelen leveren ver
schillende bezwaren op, zijn ook voor
de lezers veel minder aantrekkelijk. De
normale afmeting van artikelen moet
op ten hoogste 1600 woorden, en, die
van Feuilletons op ten hoogste 2000
woorden wordm gesteld.
Van met potlood geschreven bijdragen
kan de redactie geen kennis nemen;
evenmin van die bijdragen waarvan het
papier aan beide zijden is beschreven.
Zoo mogelijk, gelieven de inzenders ge
typte copie in te zenden.
Alle inzendingen moeten
geadresseerd worden: Aan
het Secretariaat der Redactie
van De Amsterdammer'', Week
blad voor Nederland, Keizers
gracht 333, Amsterdam, zonder
vermelding van persoonsnamen.
Eventueele vragen over drukproeven,
overdrukken, tijdstip van plaatsing e. d.
eveneens en uitsluitend te richten lot het
Secretariaat.
Inzendingen voor deze rubriek gelieve men
te adresseeren aan het Redactiebureau, met op
den omslag net motto: .Confetti".
Onze post begint Pruisische allures aan
te nemen. Een onzer lezers zendt ons de
volgende proeve van het Gesetz und
Verordnungsblatt des Hochwohl Geborenen
Herrn Hauptmanns A. D. Freiherrn Alting
von Geusau, General-Director des
Postwesens in Holland.
Met ingang van 16 Mei 1917 is op
de adreskaarten, behoorende bij post
pakketten, bestemd voor het binnenland,
soort en hoeveelheid der in de pakket
ten gesloten goederen, door den afzen
der te vermelden."
Belgische leger schrijft hij deze
gedenkwoorden: ... dit heldhaftige leger heeft,
door zichzelf geheel op te offeren, Frankrijk
driemaal gered: door de Duitschers tegen
te houden vóór Luik, tijdens de mobilisatie,
door hen bezig te houden te Antwerpen,
tijdens den slag aan de Marne, en door hen
den weg naar Calais te versperren"...
Een tweede brief voert ons in het bosch
der Argonne, waar reeds lang vóór de
Italiaansche oorlogsverklaring een legioen
Italiaansche vrijwilligers, de Garibaldianen, aan
de zijde der Franschen vocht. Niet zonder
een droeyigen glimlach leest men thans de
beschrijving der heldendaden van deze dap
pere falanx, heldendaden naar de oude
traditie, die in den prozaïschen, modernen
oorlog zoo nutteloos zijn gebleken.
Belangwekkend zijn zijne Notes
Hollandaises". Hij vertoefde hier (Maart 1915),
als oorlogscorrespondent, op zijn weg van
Frankrijk naar het bezette België, en weet
er van mee te spreken, hoe lang het ver
plichtend oponthoud zijn kan in wat hij
noemt Ie vestibule de communication entre
les pays belligérants". Toch heeft hij er
zijn tijd niet verloren, hij heeft er rondge
keken en opgemerkt, en blijkt de toestanden
beter te hebben begrepen dan zoo menig
buitenlander. We vertalen enkele paragrafen.
... Ondertusschen heb ik mij in het
Hollandsche leven verdiept. Het is rustig als een
verkwikkende slaap. Bedenk dat Holland
misschien het eenige land is, waar de
volkerenstrijd niet het verplichte onderwerp is
van ieder gesprek.
De Hollander schijnt vast besloten, om
er geen meening over den oorlog op na te
houden. Dit is nu wel geen groote oorspron
kelijkheid. Vele neutralen hebben geen opinie
over den oorlog, maar het ongeluk is, dat ze
er toch maar over praten. Indien het gemis
aan ideeën de discussie tot zwijgen bracht,
zou de wereld te schoon zijn. De Hollander
heeft boven alle anderen de superioriteit
der stilzwijgendheid."
Het ware overdreven te beweren, dat
achter de Hollandsche stilzwijgendheid on
verschilligheid schuilt. Het is veeleer voor
zichtigheid, een verbazende diplomatische
voorzichtigheid, die zich uitstrekt van de
staatsministers tot aan de kellners."
Men moet erkennen, dat Holland zich
zoo'n beetje in den berooiden toestand be
vindt van een zieke, die pijn heeft in den
lever wanneer hij op de eene zijde gaat
liggen, en aan het hart, wanneer hij zich
omkeert"... En de arme zieke, die zich
noch links, noch rechts durft te wenden,
tracht vlak op den rug te liggen, d.w,z.
neutraal te blijven.
Het meest oppervlakkige onderzoek van
den Hollandschen gemoedstoestand . geeft
ons de absolute overtuiging van een hard
nekkige neutraliteit. De polemiek in de
buitenlandsche bladen over de houding van
Holland mist allen grond. Ze werd mis
schien verwekt door de bovenmatige stand
vastigheid der Hollandsche neutraliteit.
Achter Holland's koude en gewetensvolle
reserve gaat ieder oorlogvoerende allicht
sympathieën voor den tegenstander ver
moeden. Dat is menschelijk!
Hij, die voor zijn bestaan strijdt, bevindt