Historisch Archief 1877-1940
2 Juni '17. - No. 2084
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
WAT IS DE CRITIEK VOOR DEN
KUNSTENAAR
EN
WAT IS DE KUNSTENAAR VOOR
DE CRITIEK?
De Amsterdammer" heeft gemeend, ten
einde bij te dragen tot de zuiverheid der
Nederlandsche kunstcritiek, een enquête
over kunstcritiek te moeten Instellen.
Aan een aantal vooraanstaande kunste
naren, critici en kunstenaren-criticl heeft de
Amsterdammer" de vragen voorgelegd:
l Moet kunstcritiek meer als een weten
schap of meer als een kunst worden
opgevat?
2 Moet In de kunstcrttlek meer de nadruk
gelegd worden op het. werk
(vormontledlng, enz.) of meer op de ziel van
den maker, (psychologisch synthethtsche
methode) ? *
3 Moet het werk goed- of afgekeurd
worden om den geest die er uit spreekt
(dogmatiek) of moet de criticus er zich
toe bepalen na te gaan wat de maker
z.l. bedoeld heeft en in hoeverre hij,
voor zijn gevoel, geslaagd is, (explicatie
en impressionisme)?
4 Welke waarde heeft crltiek van anderen
voor U als scheppend kunstenaar?
ANTWOORDEN OP DE ENQUÊTE
I. Critiek gaat m.i. uit van hetgeen men
een honderd jaren geleden intuïtie noemde
en thans liever aanduidt als het onderbewuste;
d.w.z. de resultante van ervaring, studie,
overtuiging, aanleg, die zoodanig ons geeste
lijk bezit is geworden, dat ze boven en
buiten alle overleg werkt. Crltiek zonder
wetenschap acht ik denkbaar doch afge
zien van speciale gevallen verwerpelijk.
Wetenschap op welk gebied dan ook
die niet door intuïtie geleid wordt zal klein
blijven; zuivere gevoels-critiek doodt zich
zelf. Een criticus zal trouwens wetenschap
behoeven om van zijn gevoelens rekenschap
te geven. De litteraire criticus moet m.i. een
kunstenaar zijn een zoogenaamd schep
pend kunstenaar", of liever nog een die de
critiek tot kunst verheft. Hij mag echter
niet nalaten zich in de wereld-litteratuur
thuis te gevoelen, en daarvan minstens n
belangrijke strooming zér grondig te kennen;
en hij dient linguïst te wezen, d.w.z. hij
moet minstens de inwendige" zoowel als
de uitwendige" geschiedenis van zijn taal
hebben verwerkt. Natuurlijk geen
handboe
keti-belezenheidofencyclopaedietjes-geleerdheid!
II. In het algemeen zal de criticus de
ziel van den auteur in de eerste plaats
zoeken of bespeuren. Meermalen zullen
uiterlijke tekortkomingen in het werk den
man van ervaring er op wijzen, dat er geen
ziel, d.w.z. geen maker" achter leeft. Dan
is de diagnose vrij eenvoudig en zwijgen
in de meeste gevallen raadzaam, tenzij mo
tieven, niet aan het werk zelf ontleend, tot
spreken dringen. Ontmoet de kunstrechter een
ziel, dan zal hij die niet zonder eerbied
tegemoet treden; en hij zal den maker prijzen,
naarmate die ziel het materiaal vormgevend
blijkt beheerscht te hebben.
III. Wie zich aan de kunst van de critiek
gewijd heeft staat boven partijschap en ver
oordeelt geen geest die zich zelve is. Wel
licht zal hij zich genoopt voelen, nadat hij
het kunstwerk als zoodanig gekeurd heeft,
den geest van een werk te oriënteeren in
het geestelijk leven (?cultuur") van zijn tijd
en alsdan, nadat hij de sociologische functie
van een werk bepaald heeft, de maatschap
pelijke waarde er van meten. Alsdan het
terrein van de kunst-critiek verlatend kan
hij er toe komen, den geest die uit een
werk spreekt te beoordeelen en zoo noodig
te veroordeelen.
IV. Een scheppend kunstenaar groeit van
binnen uit.
Wat ik over mijn werk gelezen heb be
reikte nooit hetgeen ik-zelf als mijn fouten
of zwakheden heb leeren voelen. Gewoonlijk
was het zoo, dat ik moest vermoeden, dat
de beoordeelaars niet zonder klein-persoon
lijke motieven optraden. Zij sloegen er vaak
op vermakelijke wijze naast. Innige leering
heb ik getrokken uit n critiek van Albert
iiiiiiiiiiniiiiiin
iiiiitiiitiimiiniiiiiiiiiiitiimiiitininni
Büitenl. Litteratuur
Engelschen en Russen
De heer Stephen Graham geeft den lezers
van zijn The way of Martha and te Way
of Mary" *) wel een eigenaardig eenzijdigen
kijk op het land van belofte, dat Rusland
voor hem is. De knoet en de bureaucratische
knevelarijen, de pogroms en het gevangenis
wezen, waarover het edelste van
WestEuropa zijn platonische verontwaardiging
heeft geuit hij kent ze wel, hij noemt ze
zelfs hier en daar, maar hij gaat ze bemin
nelijk glimlachend voorbij om ons te wijzen
op hetgeen hij boven alles bewondert: De
eenvoudigen van harte, bedelaars en misda
digers, rijken, dronkaards of heremieten, in
welke het Christendom in zijn
oorspronkelijken, d. i. volgens hem in den
mystiekOosterschen vorm bewaard is gebleven...
Of liever, aan het ontkiemen, want hij
meent dat deze godsdienst in zijn eerste
jeugd is en nog lang niet voldoende uitge
kristalliseerd. Tegen deze wijze van be
schouwing bestaat te minder bezwaar, naar
mate de eenzijdigheid meer bewust wordt
volgehouden, om aan het slot te worden
gecorrigeerd. Maar deze schrijver geeft er
zich niet voldoende rekenschap van, dat
een primitief-kinderlijke volksmassa, welke
bovendien zich zoozeer van de wereld heeft
afgewend als het meerendeel van de Russen,
en In de kern van zijn geloof stelt den
Podvig", dat is de tot dwepens toe opge
voerde lichamelijke en geestelijke
zelfontkenning, in de handen van een ten deele
tot een actiever ras behoorende regeering
gebruikt kan en moet worden als werktuig
van een beangstigende politieke reactie.
Hoeveel van hetgeen de besten onder ons
prijzen zou moeten vallen, indien wij den
heer Graham ernstig volgden en werden
gelijk dezen" dat zijn de Russen ?
Het zwaartepunt van dit werk ligt dan
ook niet zoozeer in hetgeen het ons over
Rusland verhaalt. Maar wel hierin, dat het
is geschreven door een Engelschman, die
leeft in de geestelijke sfeer van de laatste
helft van de Victorian age." Laat ons in
het voorbijgaan even vaststellen, dat het
*) Londen, 1916, Macmillan and Co.
Verwey (niet gepubliceerd, maar mij per
brief medegedeeld) en uit een mondelinge
critiek van Dr. Bierens de Haan.
Mag ik tenslotte nadrukkelijk verwijzen
naar mijn bijdrage in het Gedenkboek der
Wereldbibliotheek, blz. 258 en v.v.l
E. D'OLIVEIRA
* *
Gij vraagt mij in 300 woorden mijn mee
ningen over kritiek saam te vatten: 't zou
wel kunnen, maar 't zal niet gaan! Om
zoo kort mogelijk te zijn, moet. ik er toe
bepalen uwe vier, maar al te veel omvat
tende vragen achtereenvolgens en apodic
tisch te beantwoorden.
I. De wetenschap raakt nooit 't wezen
der kunst, noch de kunst het wezen der
wetenschap. Wetenschappelijke kunstkritiek
komt aan de kunst" nooit toe en blijft dus
als kritiek" waardeloos. Kunstkritiek is
emotioneel-analytische levens-studie naar
aanleiding van een kunstwerk. De kunst
criticus is evenzeer kunstenaar als b.v. La
Rochefoucauld toen hij zijn .Maximes"
schreef. Men doet 't best zich niet te veel
af te vragen of een geschrift nog" of .reeds"
t»t de kunst behoort, maar of dit geschrift
geestelijk-emotioneele beteekenis heeft. Er
zijn kunstgevoelige lieden die een Emerson
afwijzen, omdat hij moralist" was.
IL De vorm-ontleding is, bij 't beoordeelen
der kunst, het noodzakelijk middel om te
komen tot de ziel", die zich in dien vorm
openbaart. Wie den vorm niet doorvoelt,
zal nooit de ziel van 't werk verstaan.
Kunstkritiek, die zich tot vorm-ontleding
bepaalt, zal zich, zoo zij zuiver is, van zelf
verdiepen tot een psychisch aanvoelen -der
kunst. Maar zoolang ze niet van de analyse
tot een psychische, synthese komt, heeft ze
slechts bouwstoffen verzameld, maar geen
beeld opgebouwd. Het psychologisch beeld
echter, om waarlijk synthetisch te zijn, zal
de persoonlijkheid van den kunstenaar als
symbool dienen te toonen, dus als drama
tische gestalte van een idee, als belichaming
van een cultureele of eeuwig-menschelijke
waarheid, als het lichaam van een
onpersoonlijken geest".
III. Daarom moet de criticus noch het
werk goed- of afkeuren om den geest, die
er uit spreekt", noch slechts constateeren
wat de kunstenaar bedoelde". Het werk
worde niet ver-oordeeld om den geest, maar
beoordeeld naar den geest. De scheppende
criticus zal, den geest van het kunstwerk
aanvaardend en doorvoelend, van-zelf, d.i.
noodzakelijk zich zelf openbaren en zijn
idealen belijden.
IV. Kritiek zonder geestelijk gehalte, 't
zij deze gunstig is of afbrekend, heeft geen
anderen invloed, dan dat ze ons even uit
de stemming" brengt: de gunstige door onze
ijdelheid op te wekken, de afbrekende door
te irriteeren.
Inhouds-rijke kritiek, rechtvaardig of niet,
heeft tenslotte altijd waarde voor den be
kritiseerde. Want al zal de onrechtvaardige
ons eerst buiten ons zelf brengen", men
eindigt er een dieperen grond van waarheid
in te voelen. Al werd veel voorbij gezien,
datgene wat gezien werd is tenslotte geen
nonsens! Waar het menschen-verkeer weinig
openlijke kritiek duldt, zoodat men gewoon
lijk alleen aangewezen is op actieve zelf
kritiek om zich moreel te zuiveren, valt den
kunstenaar' de gunst ten deel in 't openbaar
te worden besproken, daar hij in 't openbaar
heeft gebiecht. En juist de kunstenaar heef t,
uit hoofde zijner bizondere psyche, de kri
tische zuivering het allermeeste noodig.
Maar daarom vormen aandacht, eerbied,
gewetensvolheid de drie kardinale deugden,
welke leder criticus volstrekt te bestreven
heeft. JUST HAVELAAR
IIIIIIIIIMIIIIIIIIIIimilllllllllllllllllllMIIIIIIIIIIIMIIIIIIIMimMHIIIIIIIIHIII
Glaswerk naar ontwerpen van
K. P. C. de Bazel
Wanneer een enkele maal de Nederland
sche kunstnijveren, en de wienlgen die met
hen mee voelen, redenen hebben zich te
verheugen, dan is dat voorloopig een ver
meldenswaardig feit.
Eerlijk gezegd ben ik te weinig op de
hoogte om met zekerheid te kunnen zeggen
of er ooit is geweest een periode, waarin
zooveel leelijks is gemaakt als in den tijd
waarin wij leven.
iiiittitimiiuiiiiiiiim
niets heeft uitstaande met oorlog of diplo
matie, al geeft het in een aanhangsel een
soort van apologie van dezen oorlog, waar
over de schrijver, vergissen wij ons niet,
zich later weieens achter zijn oor zal krab
ben. Reeds jarenlang is onder Engelsche
intellectueelen een gretige belangstelling
voor Rusland gaande, welke zich misschien
wel aanvankelijk heeft gegroepeerd om
Tolstoi en diens (in den grond
Westerschevangelische) idealen, maar al spoedig een
meer zelfstandig karakter kreeg. Deze be
weging", uit individualistisch oogpunt zeer
zeker verblijdend, is in maatschappelijk op
zicht verontrustend, juist omdat ze (natuurlijk
in een anderen toonaard) een afspiegeling
is van een stemming, die ook onder het
minder ontwikkelde volk heerscht. Wij be
doelen de arbeidsschuwheid in sommige
industrie-streken (ook in ons land merkbaar!),
waar de werklieden staken, niet omdat ze
hun arbeidsvoorwaarden willen verbeteren,
maar omdat ze het werken haten en een
zekeren bijgeloovigen angst voor het kapi
taal", juister gezegd het industrialisme",
overwonnen of verloren hebben.
Deze stroomisg schijnt bij eerste kennis
making veel gemeen te hebben met den trek
naar de Middeleeuwen, welke bij ons te la»de
ongeveer gelijktijdig met de litteratuur van
1880 tot uiting kwam. In werkelijkheid ech
ter zijn er principiëele verschilpunten. De
Nederlandsche beweging, waarop wij wijzen,
was artistiek (in modernen zin) en misschien
nog duidelijker sociaal getint. Zij zocht den
godsdienst van Rome minder uit religieusen
aandrang, dan wel om het krachtige
kanonieke gezag, waarmede deze de evenwich
tige" beschaving der M. E. in al haar hiërar
chische geledingen en in haar geestelijke
uitingen zou hebben doortrokken. Op de
Engelsche beweging, waarover wij spreken,
had zij zeker dit voor, dat zij haar ideaal
plaatste in een droomenland, dat waarschijn
lijk nooit historische werkelijkheid is geweest.
De geestesstrooming echter uit welke de
heer Graham leeft is zoo onmaatschappelijk,
ja zelfs zoo tegen-maatschappelijk als zich
maar denken laat. Zij neemt gaarne genoegen
met Shaw's uitspraak dat the repudiation
of duty is the first step towards progress"
en zij hoont het goddelijke materialisme"
Bezie eenvoudig onze groote stadsmaga
zijnen, de etalages met z. g.
kuastvoorwerpen". Doe uw best, met werkelijk goeden
wil tusschen al die rommel iets uit te halen
dat ten minste niet leelijk is, hoe zelden
gelukt u dat.
En niet alleen de groote stad, evengoed
het platteland is als doortrokken met dien
leelijkheidsbacyl.
In gemoede, wat staat alles toch veraf
van het eenvoudig goede, het schoone l
Wat moet er nog veel worden gedaan,
gevochten, door die kleine groep architecten
en kunstnijveren die zich tot levenstaak
hebben (gesteld het schoone in de plaats
van het leelijke te brengen.
Is het denkbaar dat zij schier ondergaan
in de massa, tusschen lakschheid en onver
schilligheid? Ja, wel merkwaardig is onze
tijd. Is het wonder dat de
nijverheidskunstenaars meestal niet blij levenslustig
zijn, bedenkende hoe moeilijke wegen zij
te gaan hebben, naast 't breede pad van
veel onreins.
En al die leelijkheid dient bestreden, in
den wortel aangegrepen, dat is daar waar
het ontstaat, bij den fabrikant. Zijn zij niet
onze natuurlijke vijanden, juist zij die onze
beste vrienden moesten en konden zijn?
Juist de fabrikanten die, als ze wilden ons
konden helpen om in korten tijd veel leelijks
te doen verdwijnen om daarvoor veel moois
in de plaats te brengen.
En hoe zonderling het nu nog klinkt,
eenmaal zal 't anders worden, veel moet
worden gewerkt, maar 't zal verbeteren,
tenminste... we hopen dat zoo gaarne.
En 't is daarom dat we, telkens wanneer
we iets ontmoeten dat naar betere toekomst
heenwijst, ons verheugen.
Van deze gedachten vervuld keerde ik
terug van de glasfabriek Leerdam" waar
men bezig is het gebruiksglas te maken
naar de ontwerpen en onder leiding van
den architect de Bazel.
Ik zag er het begin voor heel veel moois,
enkele complete stellen, nog veel is in be
werking.
Ziehier 't begin van een ideëele samen
werking. Een lovend streven. Een goedwil
lend fabrikant, die door jaren lange ervaring
het vak kent, zich heeft gewend tot een
onzer eerste kunstenaars en met hem wil
arbeiden aan de verbetering van een deel
van ons huisraad. Zullen nu ook anderen
volgen ? Zullen we, om maar eens iets te
noemen, ook nog eens een behoorlijk
tafelservies krijgen; en nog zoo veel meer?
En het publiek, zal het weten te
waardeeren het werk van den kunstenaar, en de
toewijding van den fabrikant? We hopen
het van harte.
CORN. VAN DER SLUYS
AU
BON x
MARCHE
AaeVRIESaZONEN
iiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiii
BOEKBESPREKING
Een Studenten-Oorlogsgave
Tijdspiegelingen 1914-1916. Aan de
Nederlandsche Gemobiliseerde Stu
denten aangeboden door de Ned.
Christen-Studenten-Vereeniging. (Utrecht.
G. J. A. Ruys. 1917).
Het was een goede gedachte van de Ned.
Christen-Studenten-Vereeniging (N. C. S. V.)
van haar mede-leven met de gemobiliseerde
Ned. studenten blijk te geven in den vorm
van een boek, dat belangstelling zou kun
nen wekken of althans levendig houden
voor wat onzen tijd, ook onzen oorlogs-tijd,
beroert. De N. C. S. V. waarvan het bureau
te Zeist ook de tusschenschakel vormt
tusschen de comités voor krijgsgevangenwerk
te Berlijn en Londen, een der weinige over
gebleven schakels tusschen Duitschland en
Engeland is met deze uitgave dan ook
geluk te wenschen. Maakt het boek uiterlijk
reeds een gunstigen indruk, de inhoud over
tuigt mij dat deze uitgave niet alleen is
een schoon gebaar, het is een schoone daad.
Glazen naar ontwerpen van de Bazel
tiiniuttniiiititiiimttiiilmiiiiimiiittmiiiiiiiiMimiimtiiiiiiuiiiiiiiiiiit
dat gelegen is in het helpen en het reinigen
van de armen. Religieus is zij, maar ze
tracht niet de wereld te heiligen door wel
dadigheid, of het wonder te vervangen door
techniek en wetenschap. Op de kruisiging
des vleesches legt ze meer nadruk dan op
de wederopstanding van den Heiland. Ze
stelt den droom boven de daad en vooral:
de heilige inspiratie boven het geduldige
stukwerk. Kortom: zij is in haar wezen een
reactie tegen het strenge «evangelie van den
arbeid", het dogma van het industrialisme
in de Victorian age. Zij gelooft niet dat
het genie geconcentreerde arbeid is.
Zij gelooft niet dat men iederen dag zijn
naastbijliggende plicht moet doen binnen
de grenzen van het mogelijke". Zij gelooft
niet dat de Hervorming een goed werk heeft
gedaan, door in plaats van wanordelijke lui
heid, monniken en kloosters werk, arbei
ders en fabrieken te brengen. Zij houdt het
met Browning, die zeng dat hij voor God
was wat hij nooit had kunnen worden en
wat de menschen nooit in hem zouden
kennen, en in Andrea del Sarto this
lowpulsed craftsman's hand of mine" verachtte.
Met Ibsens Nora, die van huis vlucht om
haar ziel te redden, gelijk dan ook Tolstoi
in zijn laatste levensdagen is gevlucht en
de Russische boer met een zekere voorliefde
huis en haard vaarwel zegt en de paden
van zijn vaderland plattreedt om ... hij weet
niet waar... ergens een nieuw leven te
beginnen.
Deze tegenstelling tusschen de twee
wereldbeschouwingen drukt de heer Graham
uit in den wellicht wat zonderling
klinkenden titel van zijn boek. Hij zinspeelt op het
bekende verhaal uit het evangelie van Lukas:
Martha, bij wie Christus zijn intrek had geno
men was zeer bezig met veeldienens", terwijl
haar zuster Maria, zittende aan Jezus' voe
ten, zijn woord hoorde. En toen de vlijtige
Martha zich beklaagde, dat men haar alleen
liet dienen, antwoordde haar gast: Martha,
Martha, gij bekommert u en ontrust u over
vele dingen. Maar n ding is noodig en
Maria heeft het goede deel gekozen."
Gelijk Martha en Maria verhouden zich
het rijke, werkende westen en het arme,
beschouwende oosten. Het oosten handelt
naar de woorden van den Heiland en het
geeft een nieuwe ontwikkelings-mogelijkheid
voor het volgens Graham nog zoo jonge"
Christendom. Daar is het hem nu om te
doen. Als pendant van zijn boek over
Amerikaansche idealen" geeft hij ons dit boek
over het oosten, het werk dat hij in ge
dachte het heiligdom" noemt, omdat hij
er allerlei heeft bijeengebracht dat als stof
feering kan dienen van een toevluchtsoord
voor de ziel. Wij, Nederlanders, denken aan
onze dertiend'-eeu wsche bagijnenhoven, waar
men de geestelijke liefde tot God niet zon
der toespeling op het wufte Romaansche
ridder-ideaal deminne" noemde... Graham
kent Rusland op zijn duim. Overal, in Noord
en Zuid, weet hij Heden met eenvoudige
zielen, vooral dames, te wonen, bij 'welke
hij ons tot onze stichting introduceert; en
de pelgrims in de Syrische woestijn inter
viewt hij op dien frisch-beschroomden toon,
waarmede wij een chauffeur zouden vragen,
aan welke benzine hij de voorkeur geeft.
Wij reizen dus gaarne met hem. In de ker
ken brengt hij ons, waar de menschen niet
komen om de beredeneering van het dogma
te hooren, doch om hun God te loven;
opeengedrongen, maar elkaar niet hinderend,
staan ze daar, luidop hun zonden belijdend.
En natuurlijk voert hij ons naar de traktir",
waar de luidruchtige discussie over heilige
nietighedens van tafel naar tafel overslaat,
totdat al die ruige, ongekamde,
ongewasschen thee- en wodkadrinkers gezamenlijk
tot de conclusie komen, dat Rusland is de
hoop van Europa omdat het de wereld
lompen zal brengen in plaats van fijne kleedij.
Hij brengt ons binnen in families, om ons
te toonen, hoe de echtgenoot, die een on
zedelijk leven leidt, dit allerminst verbergt,
en hoe de doordraaier van het gezin met
de brave kinderen op voet van gelijkheid
wordt behandeld. En ook binnen de gren
zen van de Russische samenleving toont
hij ons de tegenstelling, bijv. waar hij
tegenover den door Westersche invloe
den bedorven Gorki den echten Rus
Dostojewski stelt, wiens helden ja" zeggen
tot lijden, misdaad, vernedering en boete,
niet bidden dat deze beker hun lippen moge
voorbijgaan" en blijmoedig den weg naar
Siberiëbetreden. Kruisiging onder chloro
form," zegt hij typisch, overwint niet dood
en zonde ..."
Een elftal mannen, allen min of meer goede
bekenden van de N. C. S. V., werden bereid
gevonden tot dit boek door een opstel bij
te dragen. Voor studenten geschreven in de
eerste plaats, houden die opstellen toch niet
in hoofdzaak met de studenten-wereld nauw
verband; terecht zegt het woord vooraf dan
ook, dat zij aanspraak mogen maken op be
langstelling in veel ruimer kring.
Ik wil vooral wijzen op de artikelen van
de vier professoren, die onder de schrijvers
voorkomen. In de eerste plaats zij genoemd
het bijzonder lezenswaardige opstel van
prof. dr. Ph. Kohnstamm (Amsterdam) over
Wetenschap en Vaderland". Lezenswaardig
voor wie niet de schuld" van dezen oorlog
willen vinden bij dit of dat volk allén; wei
er nog eer in stellen fel pro dit of dat te zijn,
wie nog niet genoeg hebben gehaat, veroor
deeld, verdoemd, dezulken zullen in dit opstel
niets vinden van hun gading. Doch anderen zij
het met nadruk ter lezing aanbevolen.
Hooggestemd is ook de bijdrage van prof.
dr. Fr. W. Förster (München) getiteld: Chris
tus und der Krieg", terwijl men verder een
boeiende beschouwing vindt van den be
kenden volkenrechts-man prof. mr. C. van
Vollenhoven (Leiden): Van Joab tot Joffre".
Goede kwaliteiten bevat voorts het stuk van
prof. Raoul Allier (Parijs) over: Les
Surhommes". Hetzelfde kan trouwens gezegd
worden, met een enkele uitzondering, van
de bijdragen der overige auteurs, waarvan
ik nog noem het orienteerend artikel van
H. Kraemer over Godsdienstig leven in
de studenten-wereld". De totaal-indruk is
dus een goede. Wél zijn de auteurs vogels
van diverse pluimage. Dit kan echter het
doel slechts dienen. Men wil immers in dit
boek iets geven voor alle gemobiliseerde
studenten, en zoo ergens, dan valt in onzen
dag in de studenten-wereld een groote
geestelijke verscheidenheid te constateeren.
Waar de kerk haar invloed op de menigte,
ook of vooral op de academische jeugd heeft
verloren, daar kan de Ned. Christen-Stu
denten-Vereeniging, die zich tot taak stelt
in het huidige gebrek aan geestelijke ver
zorging van studenten te voorzien, wellicht
velerlei goeds verrichten. Dat 't haar met die
taak ernst is, blijkt uit het houden van gere
gelde studenten-conferenties en uit de stich
ting in 1916 van haar centraal vereenigingshuis
te Zeist, waar twee gesalarieerde secretaris
sen wonen. Het blijkt opnieuw uit de uitgave
van dezen voortreffelijken bundel.
J. E. MALGA
itiiitmmmuii
Minder genietelijk wordt hij, waar hij met
een piëteit, die ons te godzalig dunkt, den
weg gaat bereizen dien de pelgrims hebben
gevolgd, toen ze het Christendom uit de
woestijn naar Rusland brachten. De kloos
terlingen en heremieten die hij ons voor
stelt lijken ons eer kindsch dan kinderlijk en
de wijze waarop hij ons de architectuur van
de Soh'a-cathedraal vertolkt schijnt ons meer
cabalistisch dan vruchtbaar. Op allerlei
punten deelen wij zijn bewondering voor
de uiterlijkheden van het Russische leven
niet. Deelt hij ze zelf wel?
Wat primitief is, is nog niet altijd schoon
en het eenvoudige behoeft niet vroom te
zijn. Maar met genoegen lezen wij de sappige
tafereeltjes waarmede hij zijn beschouwingen
doorspekt, bijv. dat kostelijke verhaal van
den heiligen man, wien een groote erfenis
wordt aangeboden en die niets weet te ant
woorden als: Wijk van mij, satan"; of dat
genre-stukje van de twee pelgrims die zich
in een verdacht huis hebben vergeten: de
eene beukt in vertwijfeling de rotsen met
zijn arme hoofd, de andere leeft den dag van
heden en prijst den schepper en zijn goede
gaven.
Wij zouden dit boek een evangelie kunnen
noemen, indien wij aan dit woord niet ge
woon waren te verbinden de idee van het
verrichten van heilige daden. En tot daden
zet Graham niet aan daarom juist is zijn ver
dediging van dezen oorlog zoo misplaatst
doch tot contemplatie en ontzegging. Met
hem beminnen wij dat deel van het Russische
volk, dat hij zonder meer met de geheele
natie vereenzelvigt en in den baaijerd van
Dostojewski's oeuvre laten wij ons gaarne
zinken. Maar voor de gevaren die uit het
oosten dreigen zijn wij evenmin blind, als
voor de zegeningen welke daar wenken. En
indien Rusland de toekomst van Europa is,
laat het dan aldus zijn, dat wij aan bescha
ving des harten zooveel winnen, dat wij
Rusland niet meer noodig hebben. Ieder
westerling die zijn land lief heeft moge het
zich voor gezegd houden: Slechts indien
wij leeren ons zelf te ontginnen en die
zelfontginning leeren stellen boven alles, zullen
wij overeind blijven. Zelfs de oorlog mag
ons daarvan niet terughouden.
E. D'OLIVEIRA
l