Historisch Archief 1877-1940
23 Juni '17. - No. 2087
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
DE NIEUWE OPPERRABBIJN DER
NEDERL. ISRAËL. HOOFDSYNAGOGE
TE AMSTERDAM EN DE OVERIGE
GEMEENTEN VAN HET
SYNAGOGAAL RESSORT
NOORDHOLLAND, EN ZIJN WERK1)
door Dr. D. M. SLUYS
Secretaris der Hoofdsynagoge
ABRAHAM SAMSON ONDERWIJZER Is den
24 Juli 1862 te Muiden geboren uit een
Amsterdamsche Joodsche familie die laat
ik mijzelf citeeren 2) haar bestaan thans
meer dan twee eeuwen aan de Hoogduitsche
Joodsche gemeente te Amsterdam verbonden
ziet en deze waardige geleerden en trouwe
dienaren heeft geschonken.
In het jaar 1708 toch werd R. Simon
Hartog Cohen uit Schwerin benoemd tot
opperkoster der gemeente. Het ambt van
opperkoster was In die dagen een aanzien
lijk ambt. Behalve toch voor de bedieningen
in de kerk waren de opperkosters aange
wezen als gecommitteerden, te wier overstaan
alle kerkelijke acten, en die waren er vele,
moeten worden gepasseerd. De door hen
opgemaakte akten en protocollen leveren
een belangrijke bijdrage tot de kennis der
gemeente uit vroegere jaren. R. Simon, dien
ook de hoogste kerkelijke titel, die van More
(leeraar) sierde, overleed in April 1736. Een
zijner zonen volgde hem in zijn ambt op.
De heer Onderwijzer is de afstammeling
van een andere linie, van wie eenigen aan
de leerschool der gemeente, het
BethHammidrasch in 1740 door den opperrabbijn
R. ArjéLeb gesticht, als leeraren waren
verbonden. Den 26 Augustus 1827 werd
Abraham J. Onderwijzer, toenmaals voor
zanger bij de waarschijnlijk evenals thans
kleine gemeente Blokzijl, met meerderheid
van stemmen benoemd tot voorzanger voor
de Groote en de Nieuwe Synagogen alhier,
welk ambt hij eenige dagen later aan
vaardden tot zijn overlijden op 13 Augustus
1873 bekleedde.
De vader des heeren Onderwijzer was
van beroep diamantbewerker, doch daar
naast evenals zoovele van zijn
tijdgenooten en in mindere mate zoovele van het
tegenwoordig geslacht een ijverig
betoefenaar van de Thora, die zijn hartewensch
vervuld zag toen zijn zoon getooid werd
met de kroon der Joodsche wijsheid, en na
een korten tijd met ingang van l Augustus
1888 bij het vertrek van den heer A. van
Loen wegens diens benoeming tot opper
rabbijn te Groningen, tot rabbijn der Hoofd
synagoge werd benoemd.
Het curriculum vitae van den nieuwen
opperrabbijn is als van zoovelen, wlen na
een voorspoedigen studietijd weldra een
gewichtig ambt ten deel valt en die dank
baar dat hun levenshulkje kalm voortdobbert,
aan den huiselijken haard te midden van
hun gezin rust zoeken en vinden van de
bemoeiingen en beslommeringen aan een
plichtsgetrouwe op vatting en waarneming van
het ambt verbonden. Hij heeft zijn vrijen
tijd echter niet alleen aan zijn gezin gewijd
en niet vergeten, dat ook de wetenschap
aanspraak op zijn diensten. Naast den tijd
voor de mondelinge verkondiging van de
Thora bestemd, vond hij nog gelegen
heid voor de bewerking van een ver
taling en verklaring van Raschi's beroem
den Pentateuch- commentaar. Alleen de
erervaring van den geleerde, die op de
Talmudzee (zooals met een treffend beeld de
Talmud bij de Joodsche schrijvers wordt
genoemd) zijn weg weet te bepalen en in
de geheimen der aggadische litteratuur is
doorgedrongen, stelt iemand in staat het
begrip van dien commentaar niet viva voce
den ,studeerende bij te brengen.
Als rabbijn hield de heer Onderwijzer zijn
oog ook niet gesloten voor de beteekenis
van de tijdsstroomingen. Toen als een soort
tegenwicht tegen de politieke inzichten, die
in het begin van de oprichting van den
A. N. D. B. daarin in sterke mate tot uiting
kwamen, de Joodsche werkliedenvereeniging
Betsalel werd opgericht, werd hij bereid
ge
1) Zie ook De Amsterdammer" van 16
Juni 11. pag. 7: De Joden te Amsterdam, door
A. S. Onderwijzer.
2) De arhbtsdald der oudste
opperrabbijnen bij de Hoogduitsche Joodsche Gemeente
te Amsterdam (van ongeveer 1640 tot 1706)
blz. 3.
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIMIIIIIIII
Het Drama van Morgen
IV
Terwijl de heeren potentaatjes het
vreeselijk druk gehad hebben over hun positie
en onderlinge verhoudinkjes, over fusie en
eventueele bloei van tooneelgezelschappen,
over commissies, tonnen gouds en de baas
Spelen, zou ik mij nog een enkel woord
willen veroorloven over het tot benauwens
toe vertroetelde kind, de tooneelkunst zelve.
Helaas, zij schijnt deerlijk in het nauw te
komen tusschen persoonlijke kunstzinnigheid
en bedilzucht, eerzucht, naijver en machte
loosheid.
De moderne mensch in den
tooneeldirecteur heeft het leelijk aan den stok met zijn
ander ik, den ijdeltuit, de Striese-allure be
strijdt vinnig het Hissinksche gebaar. En
wat er over schijnt te blijven, is niet veel
anders dan een administrateur op een
kantoorkruk.
Van den modernen mensch gesproken,
(want daar gaat het ten slotte om bij het
drama van morgen, zooals het bij het drama
van heden om den mensch van gisteren
gaat) in den kunstenaar in het algemeen,
in den tooneelspeler in het bizonder, open
baart die zich als het alles, dat is al wat
er in de krant staat, omvattende valsche
pathos. Zoo denkt de dramatoergos erover
en natuurlijk ook het tragi-comische beest
Publiek, dat hoofdelijk modern wil zijn,
maar en bloc nog een paar eeuwen voor
den boeg heeft. (Ik sprak niet zonder reden
van tragi-comisch!)
Ze houden niet meer van de classieken,
niet meer van de historische drama's, goed.
Maar in Maeterlinck beleven ze hun moderne
symbolische sentimentaliteiten, in
Hauptmann, Heyermans, Bourget hun moderne
sociale opgewondenheden, in Ibsen, en
Strindberg hun moderne psychische ont
sporingen, heel goed. Ik zie hetzelfde wat
ik voor eeuwen zag gebeuren, toen de men
schen naar de allegorieën en Sinnespelen
der Rederijkers togen, om de wijsheid van
den dag tot zich te nemen. Dat schijnt dus
nog het doel van het schouwtooneel. En
vonden deze als adviseur ter zijde te staan.
Als secretaris van de commissie belast
met het beheer van de in Europa ontvangen
gelden ten behoeve van de geloofsgenooten
in het Heilige Land, werkte hij mede tot het
scheppen van nieuwe banen, toen het inzicht
zich begon baan te breken, dat die gelden
nuttiger zouden worden besteed als zij hoofd
zakelijk tot de sociale verheffing van de
geloofsbroeders aldaar zouden worden aan
gewend.
Een gewichtig tijdstip brak voor den heer
Onderwijzer aan, tuen na het overlijden van
den opperrabbijn, Dr. J. H. Dunner, op 16 Oct.
1911, de tijdelijke waarneming van het
opperrabbinaat gelegd werd in zijne handen en
in die van zijn ambtgenoot den heer J.
Vredenburg.
De op hen rustende verantwoordelijkheid,
het onderkennen van leemten in de middelen
door hun leermeester, wiens erfenis zij hadden
aanvaard, aangewend tot bevestiging van de
instellingen der gemeente, deden ook hen
een ander inzicht over het practisch nut van
sommige dier middelen opvatten; laat ik
slechts noemen het leerplan van het lager
godsdienstonderwijs, de wijze van verzorging
van ritueel geoorloofd vleesch, in iedere
Joodsche gemeente twee van de meest ge
wichtige belangen. Het groote wereldge
beuren in Augustus 1914 ingetreden, ver
zwaarde de taak der rabbijnen. Nieuwe
zorgen werden hun deel: de zorg voor den
gemobiliseerden Joodschen soldaat, voor den
minder bedeelden geloofsbroeder onderden
druk der tijden zuchtend. Later hadden zij
ook onder de oogen te zien de moeilijkheden
die het distributievraagstuk in verband met
rituCel geoorloofde voedselvoorziening den
Jood stelt.
Het vraagstuk van de. bezetting van het
opperrabbinaat, dat in den zomer van 1914
zijn beslag scheen te zullen krijgen, nadat de
strubbelingen, die de oplossing het laatst
hadden tegengehouden door de bemoeiingen
van het hoogst kerkgenootschappelijk lichaam
schenen te zijn uit den weg geruimd, was
op den achtergrond getreden, toen het groote
wereldconflict uitbrak.
Zwaar immers was de Hoofdsynagoge,
wier financiën onder de voorafgaande depres
sie in zaken reeds eenigermate geleden had
den en nu juist op het punt waren zich te her
stellen, door de crisis, die toen ontstond,
getroffen. Teneinde solvabel te blijven, was de
gemeente zelfs gedwongen subsidiën van in
stellingen, die voor haar bestaan in hooge mate
op haar waren aangewezen, te bekrimpen.
De herinnering aan die dagen, toen de
vrees voor de toekomst der gemeente, wier
financiën een geduchten klap hadden ontvan
gen, en van wie vele leden werkzaam in
het diamantbedrijf plotseling hun bronnen
van inkomsten zagen stilstaan, is nu nog
levendig nu haar financiewezen zich weder
in gunstige richting ontwikkelt, dank ook
aan een groeiende belangstelling van de leden
in het wel en wee der gemeente, waarvan
een onlangs door haren Kerkeraad in de
grondslagen van het stelsel van heffing der
kerkelijke bijdrage gebrachte belangrijke
wijziging, een der vruchten is.
Met de verbetering der financiën der
Hoofdsynagoge werd het vraagstuk van de
bezetting van den opperrabbinalen zetel
weder actueel. Er werd in de Commissie
tot voorbereiding dier aangelegenheid over
eenstemming verkregen aangaande de meer
dere medezeggenschap van Amsterdam bij
de benoeming van den opperrabbijn. De
Ressortale Vergadering verleende in haar
vergadering van 11 Maart 1.1. haar goed
keuring aan de ontworpen regeling.
Dienzelfden dag nog werd de heer Onderwijzer
tot opperrabijn benoemd.
Of van die benoeming voor de Hoofdsy
nagoge en de andere gemeenten van het
ressort groote verwachtingen mogen worden
gekoesterd? Ik beantwoord die vraag met
een volmondig ja!
Bij geen volk of ras is de gehechtheid
aan de overlevering door het voorgeslacht
voortgeplant sterker ontwikkeld dan bij het
Joodsche.
Zeer sterk uit zich die gehechtheid in onze
Amsterdamsche met haar veelvuldige ik
weet ze niet alle op te noemen-pieuse en
humanitaire instellingen. Zij weet tot zich
de aandacht van al haar leden zelfs van de
meest vooruitstrevende te concentreeren.
Haar geschiedenis, haar eerbied waardig ver
leden, vormen een aantrekkingspunt voor
allen, die tot haar behooren, en verleenen
wie het meest moderne op de meest moderne
manier weet voor te dragen, is de groote man!
Hoe zalig dat dit niet waar is, wat ik
daar beweer. Want de menschen stormen
gewoonweg naar Shakespeare, Driekoningen
avond en Hamlet, Macbeth en Romeo. En
wat beteekent dat ? De pure vreugde aan
het vèrafzijnde schouwspel ? Aan de voor
moderne zielen vreemde smarten, vreemde
zonden ? En toch... ja, maar hier zijn
twee factoren werkzaam, die veel verklaren:
die Shakespeare heeft nu eenmaal
het-bewijsvan-de-verste-strekking omtrent de gemeen
heid en de speelschheid van het
menschengeslacht en daar kun je niet tegen op, ook
al ben je van een heel andere eeuw. Maar
buitendien treedt hier de tooneeldirecteur
(c. q. regisseur) op als moderne mensch:
kleeren en kleuren, versiering en verlichting,
en dat is een blik van moderne verstand
houding met zijn publiek en die beteekent:
kijk, wij voelen gelijk, wij zijn het eens, wij
zijn vrienden, het kost 4 gulden entree. En
het publiek, dat nu niet hoeft mee te doen,
kan alleen maar kijken en zijn belangstelling
(= zijn nieuwsgierigheid) toonen en modern
zijn en mee-voelen" de kleuren en kleeren
en alles.
Zoo wordt dus, wat ik straks zei, niet
gelogenstraft door de Shakespearecult. Maar
integendeel daardoor versterkt.
Wat nieuws, wat modern, wat inte
ressants (dat is dus van Skakespeare
de moderne aankleeding!) of iets van de
moderne denkbeelden die ik koester over
leven, vrouw en maatschappij!
Dus is het moderne tooneel gansch zeer
ouderwetsch en dienen we voor het drama
van morgen iets anders te zoeken.
Of liever, niet zoeken. Het ligt werkelijk
wel voor de hand, namelijk nu eens niet
menschelijkheid en en detail n in de be
trekkelijkheid n de gemeenschappelijkheid,
maar dat wat daar boven uit gaat, het tra
gische engros, niet gebonden aan een traan
of een glimlach, maar de hemelen bestor
mend en de aarde bindend en de menschen
bevelend het goddelijke te zien. De schoon
heid en de volstrekte smart.
haar een glans, die haar heinde en verre
doet schitteren.
Er is niemand in deze gemeente in wien
de kiem van het Jood-zijn, zij het ook nog
zoo verborgen, sluimert, of hij draagt roem
op haar. Haar instellingen zijn sacrosanct.
Niemand is het tot dusver gelukt afbreuk
te doen aan haar karakter als bewaarster
van oude instituten en traditiën. Alle po
gingen op onderscheiden tijdstippen daartoe
ondernomen, zij zijn de een na de ander
mislukt. In hare besturen zitten mannen van
de meest liberale levensbeschouwing, en zij
waken voor haar belangen krachtens
afstamming en traditie met hetzelfde vuur
als zij, wien het overgeleverde uit den aard
hunner levensbeschouwing heilig is.
De nieuwe opperrabbijn, wien de bewa
king der instellingen mede is opgedragen,
behoeft voor geenerlei tegenkanting te vree
zen. Integendeel hij zal zijn strijdbaarheid
niet behoeven te toonen; hij kan rustig
voortgaan de oude instellingen te verzorgen,
en als hij medelevende met zijn gemeente
leden en de verlangens die hen vervullen,
gesierd met de eigenschappen van zijn
stamvader den Hoogeprlester Aaron, van
wlen de patriarch Hillel in Spreuken der
Vaderen getuigt dat hij beminde den vrede
en dezen bevorderde, God en de schepselen
liefhad en de menschen nader bracht tot
Gods leer" zijn hoog ambt zal kunnen waar
nemen op een wijze, als hij zich dat gaarne
voorstelt, dan is voor hem, de Joodsche
gemeente Amsterdam en het geheele ressort
Noord-Holland, en ik mag zeggen voor het
Nederlandsch Jodendom, een heilrijke
toekomst weggelegd.
NELLA NOVEEM, Van hetjaloersche hart.
Bij L. J. Veen, Amst. Zonder jaartal.
De ondertitel van dit boek luidt: Emoties
uit een meisjesleven". Als zoodanig is het te
aanvaarden. Die emoties zijn echt.
Maar de schrijfster wil mér.
Op het schutblad liet zij als motto den
volgenden verklarenden volzin afdrukken:
Van het jaloersche hart, dat te vél
eischt in zijn zelfzucht, en daardoor
immer opnieuw teleurstellingen lijdt".
De roman eindigt in deze samenvatting:
..... hoe schoon en rijk (kon) het leven
zijn, zoo wij, menschen, in zelfzuchtige
jaloerschheid onszelf, elkander, niet
iedere kleine en groote vreugde te niet
deden".
Dit proza is van louter fraaiigheid en
driedubbel gevoel onmogelijk.
Het zou noodeloos wreed zijn, deze bejde
hulpelooze resultaten van prakkizeeren"
aan de publieke spot over te leveren, zonder
hun ontstaan te trachten te verklaren. Tout
savoir, c'est tout pardonner.
Bij het neerschrijven dezer woorden, heeft
de schrijfster iets ondervonden, wat ons allen
duizendmaal per dag overkomt : zij voelde
op een gegeven moment een gemeenplaats
als eene openbaring van groote levens
wijsheid.
Wij kunnen het niet helpen, dat we alleen
de gemeenplaats zien, in de woorden, die
voor haar, bij het herlezen, de dragers
blijven van een zeer oprecht en innig gevoel.
Maar men moet een Ruusbroec zijn, om
in eenvoudig, stumperig proza groote ge
dachten voor anderen begrijpelijk te maken.
Romans als deze blijven onbelangrijke
navolgingen.
Men spreekt wel eens van de tweede
waarheid". Deze is niets dan een gemeen
plaats, beschenen door het licht eener
momenteele bovenzinnelijkheid ; de auteur die niet
sterk genoeg is, het effect van dit licht vast
te leggen met de weinige technische mid
delen, die de schrijfkunst bevat, geeft zijn
gemeenplaats als een dood, stumperig ding.
En alleen voor hem zelf schijnt het licht nog.
Bij voorbeeld:
Een man en een boom : en de boom
spreidt zijn takken en zingt een diep lied,
waarin de eeuwige wachter klaagt. En de
man peinst en zijn keel zegt woorden van
den eeuwigen Zwerver.
En een vrouw komt en wenkt en is in
glanzende schoonheid en gaat voorbij. En
de man heeft haar spoor verloren en doolt
terug. En komt voorbij de dingen van zijn
kinderjaren, die vervallen zijn. En die zeggen
hem, alles is vergeefsch. En dan zit hij
met de hand onder het hoofd en ziet zijn
moeder, die hem leert, hoe hij een bal moet
vangen. Zij lacht en hij lacht ---- hij wist
toen niet, dat het vergeefsch zou zijn
Of bij voorbeeld zoo:
In het woud houdt het meisje den geliefde
in hare armen. Hij glimlacht vaag en in
zijn oogen is de groote eenzaamheid, die
alle menschen in zich dragen. Zij ziet het
en vlucht, want woorden zijn hier als het
vallen van steentjes op een dak. Hij laat
haar en heft zijn handen naar het licht. Een
schoon ding komt in zijn hart, maar dat is
droevig en doet teeder pijn. En zij ontmoet
soldaten, die lachen haar toe. En zij is
vroolijk met hen. Maar door iets bleeks en
droevigs in haar wezen is zij mér dan andere
meisjes in hun oordeel. En zij vechten om
haar. En de sterkste neemt haar en zij is
verloren, weent en droomt en lacht hem
toe, zijn vrouw...
Waarom moet een drama gepraat zijn en
vertoon van alledaagsche overbodlgheden?
Waarom moet een drama een intrigue
hebben, een geval zijn, een toevallig ge
beuren, dat evengoed andersom vertoond
kon worden?
Hoe weinig heeft het nageslacht van de
Grieksche meesters begrepen, en van de
Middeleeuwers!
Waar de Godheid sprak, de Heilige Geest,
die zich in Liefde of Noodlot had geopen
baard, zonder overbodigheden den mensch
grijpend, hem vernederend of verheffend'
zoodat het schoon was in den hoogsten zin
en wezenlijk en ____ eenvoudig.
DE DUITSCHE VREDESACTIE
(Teekening voor de Amsterdammer" van Jordaan)
Zou je niet eens naar m'n vredes-pijpjes dansen, Bruintje?"
lllllllllllltlllllllllllllllllllllllllllllltlltUlUllllllllltllllllllllltlllllUIIIIUIllllltlllllUlllllUlllllUltllltUtllUlMlIUIItlllllllltlllUIIIIUIIIIItlIlllllttlltllittlItU
Voor de schrijfster, Nella Noveem, blijft
het licht in dit boek schijnen; voor ons is
het, als zedekundig en psychologisch betoog,
onbelangrijk. De stijl is te onzuiver en de
conceptie wel heel naief.
Maar, al Is een roman qua kunstwerk van
geen beteekenis, in een ander opzicht kan
zfl nog van dienst zijn. Namelijk als mate
riaal voor psycho-analytici. Het is een
merkwaardig feit, dat ziekte-verslagen van
moderne psycho-therapeuten, en romans van
intuïtief werkende auteurs, elkander zeer
dicht genaderd zijn.
Een Nederlandsch hoogleeraar heeft, niet
lang geleden, zijn auditorium de lezing aan
bevolen van een aantal moderne romans...
en hij gaf ze het F r e u d 'sche ontleedmes
in de hand, bij wijze van papiersnijder! l!
Het klinkt alweer wreed... maar een
roman als deze zou vervangen kunnen wor
den door een nummer... verwijzende naar
het desbetreffende geval" in eene verza
meling verslagen van zielsziekteprocessen.
De ondertitel: Emoties uit een
meisjesleven, zou vervangen kunnen worden door
symptomen. Deze hebben n.l. waarde door
de treffende eerlijkheid waarmede ze ge
geven worden... dezelfde eerlijkheid, waarin
een moderne jonge vrouw hare geheime ge
dachten en onbeheerschte droomen een medi
cus voorlegt, als materiaal, waaruit hij zijn
geestelijk drankje brouwt.
Dit naar aanleiding van het merkwaardig
zielsconflict, van een meisje, waaromheen het
wankel gebouw van dit verhaal is getimmerd.
Zoodra echter de schrijfster buiten de
gedachtensfeer van haar hoofdpersoon komt,
vervalt ze in een betoogtrant, waartoe zij
nog niet sterk genoeg is.
De analyse harer overige personen Is vaag
en machteloos; hier en daar zelfs zóó smar
telijk grof-reëel, dat enkele termen in dit boek
klinken als bittere, zelf niet begrepen vloeken.
Strindberg is bitter, maar
beheerschtbitter; hfl is boven het vloeken uit; in zijn
wrange Beichte eines Toren is hij hoogstens
cynisch.
Maar hij blijft eenvoudig. Deze schrijfster
Het drama kan niet uit ons leven ge
bannen worden. Het heeft een grootsche
taak: den mensch aan zich en aan zijn
makker openbaren. Want de zeer velen
kennen hoogstens een deel van hun
zondigheden en een grooter deel van de
zondigheden hunner vrienden. Hun verhouding tot
de menschheid, tot de natuur, tot God,
daarvan beseffen zij nauwelijks iets.
Nu wilt ge zeggen: het drama moet niet
didaktisch worden. En dat ben ik met U
eens. Maar dat berust op een vergissing
van vroegere geleerden: die onderscheidden
lyrisch - dramatisch - didactisch- episch. Dat
geldt alleen voor de minder waardige kunst.
De hoogste kunst, dat is de eenige kunst is
alles tezamen. Een kunstwerk kan niet
episch zijn, wanneer het ons niets leert
omtrent hoogheid van gevoel. Een kunst
werk kan niet dramatisch zijn, wanneer het
niets leert omtrent diepere gevoelswaarden.
Een kunstwerk kan niet lyrisch zijn, wan
neer het niet ook tragisch is, en dat be
duidt, beleerend omtrent de smartelijke be
wogenheid der ziel.
En zie: een drama zij bewogenheid des
geestes omtrent de verschijningen, waar
binnen wij geoordeeld zijn te leven. Tot
nog toe wijdde men te veel aandacht aan
de verschijningen, maar de hoofdzaak is de
bewogenheid. Wij moeten geen tranen
storten bij een drama, want dat beteekent,
alleen maar, dat er een vaas gebroken is,
of een been of als u wilt een hart. En dat
is bijkomstig. Wij moeten stil worden bij
het aanschouwen van een drama en de be
hoefte gevoelen, elkander een hand te reiken.
Dan heeft het zijn doel gedeeltelijk vervuld.
En zegt nu niet: die is al gauw tevreden,
want ik weet zeker, dat het een heele toer
zal zijn, u stil te krijgen, u/die gewoon
bent, zoo licht en gaarne den staf te breken
over die heldjes en heldinnetjes als gij zelf,
die achter het voetlicht tusschen acht en
elf uur een aantal dwaasheden begaan,
praten, praten en voortdurend aan den in
druk denken, die hun toilet op de
stalleskoppen maken zal.
Neem nu eens Ibsen en Strindberg, ten
is niet eenvoudig; zij tracht, in haar hef tigen
drang anderen te overtuigen, mooi en pro
fetisch te doen. Daardoor doet het conflict
harervolwassen personen aan als een groteske
kinderkamer-ruzie. Hat herhaald gebruik van
een woord als ,temee" en de ontmoeting met
zinnen als: zijdroomdedodderigedroomen"
en Jezus was zoo ontzettend-lief", zijn hin
derlijk. En, wanneer wij (op blz. 41) voor
het eerst den heer Nolding leeren kennen uit
deze gedachte van mevr. Verschopre:
Heerlijke man (dacht zij) heerlijke man.
O! Hem te hebben in haar armen, aan haar
borst, (om de rest dezer puur-zinnelijke over
wegingen maar niet te citeeren)... dan be
kruipt ons de lust, op vaderlijk vermanende
wijze den vinger op te heffen en ernstig te
zeggen: weet ge wel, dat zulke middelen al
te grof zijn?
De schrijfster zal mij tegenwerpen, dat
eene minderwaardige vrouw, ais haar object,
die gedachten toch zóó koesterde. Maar dan
bedriegt ze zichzelf.
Dit is een noodkreet van haarzelf, de
schrijvende vrouw, die al dit zinnen-leed niet
begrijpend aanziet, en on-geanalyseerd weer
geeft, als grof middel tot overtuiging van
het verderfelijke ervan.
Opzettelijk noemde ik zooeven Strindberg's
Beichte eines Toren; dit toch is het boek,
dat de vernietigende werking van het
zinnenleven exposeert.
Maar dan door smartelijke, koude analyse,
veel kouder en bitterder nog dan Rousseau's
Confessions.
Het boek van Nella Noveem is de
smartkreet eener innig-voelende vrouw.
Alleen haar intuitie leidt haar, en haar
betoog klinkt warm en onzeker-klagelijk.
Zij vergeve mij de persoonlijkheid dezer
laatste overweging: dit boek is eene mis
lukking voor de vrouw-schrijfster, maareen
lief-smartelijk pleidooi voor hare
intuitiefinnige vrouwelijkheid.
Wat vele vrouwen zoo overtuigend duide
lijk zwijgen, is hier in stamelende woor
den door eene vrouw benaderd.
H. SALOMONSON
onzent vooralsnog de meest modernen. Zij
hebben een denkbeeld, een critiek op uw
nicht of uw vrouw. Snijden dat denk
beeld in stukjes, zoo fijn, drie bedrijven
lang, als men voor een zieke een stukje kip
of kalfsvleesch fijnsnijdt en dienen het u
op, u, zieke, u, publiek, dat slikken moet,
begrijpen, en ja zeggen tegen die min of
meer gewichtige geniepigheidjes van vrijwel
inferieure menschen. Zoo komt ge nooit tot
het wezen van een kunstwerk, maar hoogstens
van u zelf.
En gij zijt nog geen kunstwerk.
Vandaar dat noch Ibsen, noch Strindberg
in dit opzicht het hoogste of zelfs iets hoogs
hebben bereikt.
Maar Strindberg gaat verder.
Ibsen soms ook, in zijn Brand, in zijn
Peer Gynt. Strindbergs ontwikkeling van
Freule Julie tot de Spokensonate bijvoor*
beeld is slaande!
In Freule Julie no? verhoudingen, denk
beelden, betrekkelijkheden, in Spokensonate
volstrektheid, de zonde, de misdadigheid als
verschijning, het booze op zich-zelf.
En vandaar, dat onze
tooneelgezelschappen, wien ik de Spokensonate ter opvoering
aanbood, er niet aandurfden: onze acteurs
kunnen dat nog niet spelen!
Mooi zoo. Daar gaat het heen. Dat is het
drama van morgen. Het publiek zou er niets
van snappen, de acteurs zouden het niet
kunnen.
Juist. Maar Strindberg is al een heelen tijd
dood en nu begint het pas voor hem.
Maar Strindberg vertegenwoordigt het
Booze, zooals de Russen Andrej?f en
Ssologoeb de ontbinding, -en het Andere hebben
we meer noodig. Daarom een enkel ding
van Hofmannsthal en voor het heel groote,
waar tegen wij zouden zitten als heel kleine
beestjes op een stierenrug: Shelly,
Prometheus Unbound.
Zoodra de heeren potentaatjes de ton goud
bij elkaar hebben, laten ze dan gaan zoeken
naar dat andere goud des geestes, dat ons
reinigen zal en verheffen en ons het ware
leeren over het drama!
ARNOI.D SAAI.UORN