Historisch Archief 1877-1940
N°. 2093
Zaterdag 88 Juli
A* 1917
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
ONDER REDACTIE VAN Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRUGMANS, Mr. E. S. OROBIO DE CASTRO Jr., Dr. FREDERIK VAN EEDEN en H. SALOMONSON
j Prijs per No. f 0.15. Per 3 mnd. f 1.90. Abonn. loopen per jaar | P UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF, AMSTERDAM | | Advertentiën ^malag O.35 p. regel^binnenpag. f 0.40 p. regel |
UITGESCHREVEN DOOR
De Amsterdammer" Weekblad voor Nederland
Door de Kedactie en de Uitgevers van De Amsterdammer"
Weekblad voor Nederland, wordt een Prijsvraag uitgeschreven
voor een als de beste uit te kiezen Novelle of Schets, bestemd
om te worden opgenomen als feuilleton in De Amsterdammer":
VOORWAARDEN
Omvang:
Manuscript:
Inzending:
De omvang moet niet minder zijn dan 2000 woorden en niet
meer dan 4000 woorden.
De copy moet met machineschrift geschreven zijn op
papier aan n zijde.
De inzending dient plaats te hebben vóór 15 Augustus 1917
aan het adres der Uitgevers van Holkema .en Warendorf,
Keizersgracht 333, Amsterdam.
Het manuscript moet een opschrift, spreuk of pseudoniem dragen, welk opschrift
enz. herhaald worden op een bijgevoegde enveloppe, waarin vermeld wordt het
volledige adres van den afzender voor eventueele terugzending.
BEKRONINGEN
Uitgeloofd worden 15 prijzen, ter waarde van f550.?en wel:
Een Ie prijs van f 125.?, een 2e prijs van f75.?en 3e prijs van f50.?en
vervolgens 12 prijzen van 25-.
JURY
De ingezonden bijdragen zullen beoordeeld worden door een Jury bestaand uit:
CYRIEL BUYSSE
Dr. FREDERIK VAN EEDEN
TOP VAN RHIJN?NAEFF
AUTEURSRECHT
De bekroonde bijdragen worden opgenomen als feuilleton in De Amsterdammer"
Weekblad voor Nederland. Dadelijk na de opname in De Amsterdammer"
herkrijgt de auteur het volle auteursrecht over zijn bijdrage.
limMMllHlliiiimmin
, INHOUD ; Bladz. l: Economische Ketenen, door
' v. H. Bnitenl. Overzicht, door G. W. Ksrnkamp.
2: De toestand in Rnsland, teekening van Jordaau.
Onze bedreigde Bosschèn, door L. J. van Balen.
Drie jaren mobilisatie, doorFlavius. Krekelzacg,
door J. H. Speenhoff. Beschouw njfen, door dr.
F. van Eeden. 3: Thorbeoke en Cort yan der
Linden, door E. van Baal 18. Staatsinmenging.
Correspondentie. 5: Voor Vronwen, door Elis.
M. Bogge. Uit de Natunr, door Jae. P. Thflsse.
7: Tentoonstellingen, door Plasschaert. Rust
(vers) door H. Salomonson. Waaozin's tempel,
teekening yan George yan Baemdonok. Muziek:
Nederlandsche Componiste», door mr. H. M. yan
Leeuwen. 8: Het Geboortejaar yan Dodonaens,
door dr. Honger. Juist nu (roeiwedstrjjden te
Rijswijk) door Friso. Technische Knbriek: Het
fotografeeren yan kogels in hun vaart, door dr.
J. F. yan Oss. 9: Financiën en Economie, door
jhr. mr. H. Smissaeit. 10: Boekbesprekingen,
door A> B. van Tienhoven en Dirk Breebaart.
Uit het Kladschrift yan Jantje. Feuilleton: De
Bruiloft, bewerkt door Arn. Saalborn.?De Anarchie
in Bnsland, teekening yan Joh. Braakensiek.
Schaakrnbriek, red. dr. A. G. Olland. Damrnbriek,
red. K. C.'de Jonge.
Bijvoegsel: Nederlands's Neutraliteit geschonden.
teekening yan Joh. Braakensiek.
ECONOMISCHE KETENEN j
De oorlog gaat zijn vierde jaar in.
Was, voor wie goed toezag, deze lange
duur reeds spoedig na den aanvang waar
schijnlijk, zoo kan men nu ook zeggen,
dat nog op ettelijke jaren meer te reke
nen valt. Eene verwachting, welke trou
wens in de voornaamste oorlogvoerende
landen bevestiging vindt.
Overziet men bij 't ingaan van dezen
nieuwen jaarkring de positie van ons
land, dan staat zij wel in het teeken van
den toenemenden economischen knel.
Niet politieke overheersching dreigt
thans in de eerste plaats.
Evenmin militaire overmeestering.
Maar: economische afhankelijkheid.
Het wordt thans recht algemeen ge
voeld. En wij staan eerst aan het begin.
Tevens wordt daarbij nog iets anders
duidelijk: dat deze economische afhan
kelijkheid óók tot een vorm van staat
kundige verzwakking leiden kan.
Op een zeker punt is de scheidings
lijn niet meer nauw te trekken. Worden
de economische banden dik en sterk
genoeg, zoo kan daarmee van' buiten
lands een bijna even groote heerschappij
worden uitgeoefend, alsof het om directe
politieke inmenging ging.
Het is juist in den loop der eeuwen
steeds een van de steunpunten voor het
kleine Nederland geweest, dat krachtige
binnenlandsche welvaart en zelfgenoeg
zame binnenlandsche productie, ons in
staat stelden 't hoofd te bieden aan eco
nomische overmachten, waaraan bijvoor
beeld een land als Portugal reeds spoe
dig is vastgelegd geworden. Zelfs hebben
wij door onze kapitaalkracht soms groo
tere mogendheden tijdelijk naar ónze
bedoelingen weten te dwingen.
Tóch zijn de gevolgen van economische
gebondenheid reeds vroeger ook voor
onze staatkundige positie een ernstig
gevaar geweest.
Men behoeft b.v. slechts te herinneren,
dat na den grooten wereldoorlog in 't
begin van de 18e eeuw, de Nederland
sche handel zóó ontzaglijke geldvorde
ringen op Engeland verkregen had, dat
de rijkdom van dit schuldeischerschap
zelf, onze verdere politiek langen tijd
veel meer dan lief was aan die van
Groot-Brittanniëgebonden heeft ge
houden.
En wanneer ons groote publiek juist
in de laatste dagen, bij de besprekingen
over de Export-Centrale, heeft kunnen
vernemen voor hoevele millioenen onze
uitvoerhandel gaandeweg aan
Duitschland crediet heeft verstrekt, is het dui
delijk, dat deze Schatzscheine" ook de
draden bevatten, waarlangs andere dan
zuivere finantieele invloed uitgeoefend
worden kan.
Het is ten slotte de kunst van een
handig schuldenaar, te zorgen er zóó
diep in te steken, dat hij zijnen
schuldeischer aan 't lijntje heeft.
In zooverre kan het Duitsche streven,
om naar Nederland zooveel mogelijk
met crediet te betalen, niet alleen een
commercieele, maar voor de toekomst
ook een politieke beteekenis hebben.
Het excedent aan uitvoer naar het
Oosten, 't surplus dus boven de invoeren
welke wij van dien kant noodig hebben,
moge voor den man van zaken en den
producent, met name land- en tuinbouw,
ja, voor de economische theorie, als een
heugelijk verschijnsel van nationale ver
rijking te begroeten zijn. Het kan niet
temin dergelijke afmetingen aannemen,
en het dreigt zelfs zulks te doen, dat
eene overmatige afhankelijkheid van
den schuldeischer tegenover den schul
denaar er uit voortvloeit.
Men staat nu eenmaal vaak vrijer
tegenover iemand, van wien men minder
te vorderen heeft.
Voorzoover dan ook de Export-Centrale
er op is aangelegd om te bevorderen, dat
in de eerste plaats meer waren tegen
waren worden uitgeleverd en in 't al
gemeen minder lange credieten ten laste
van het buitenland blijven bestaan, in
zooverre moet men haar begroeten, niet
alleen als een middel tot regeling van
de handelsbalans, maar niet minder
als een middel tot verdediging onzer
politieke, evengoed als van de economi
sche onafhankelijkheid.
En zal deze Centrale er wellicht, in
verband met de verandering in de wijze
van credietverleening, toe leiden dat de
uitvoer in omvang afneemt, dan kan dit
wegens voor de hand liggende econo
mische belangen een nadeel worden ge
acht. Maar dan is er voor de zelfstandige
politieke positie van ons land zelfs een
voordeelige kant aan.
In vredestijd en in tijden van zorge
loosheid zijn levendige productie en uit
voer onverdeeld begeerlijke zaken.
In tijden van wereldoorlog evenwel,
als welke wij thans beleven, kan 't
oogenblikkelijk voordeel duurzame gevaren in
de hand werken.
Het evangelie van het internationale
verkeer wordt nu eenmaal onder 't ge
bulder der kanonnen en het geritsel der
groote staatkundige oogmerken tot zwij
gen gebracht.
* *
*
Kan op deze wijze de macht van 't
crediet verkeerd worden,?duidelijker nog
ziet een ieder de beteekenis der afhan
kelijkheid, op het gebied van de
goederenvoorziening.
Hier behoeft niet veel meer op ge
wezen. Blokkade ter zee. Rantsoeneering
uit het westen. Zoo houden de geallieer
den de teugels van den graantoevoer,
het veevoeder, de petroleum, het zaad,
enz. in de hand. Duitschland riddert
door steenkolen, door zout.
Ook hier huist, waarom 't te verbloe
men, in de economische afhankelijkheid
een onwelkome kiem voor verder rei
kende overmacht. De toevoeren bieden
een middel, om een land, dat zich zelf
niet redden kan, naar de hand te zetten.
Dit middel werkt evenmin voor den
duur des oprlogs alleen. De uitvoer- en
tarievenpolitiek van daarna, kunnen
eveneens tot afhankelijkheid leiden. Ook
in dit opzicht strekt zich de economische
macht veel verder dan 't gebied van het
commercieele en van 't stoffelijke leven
uit. Ook hier loopt de geheele nationale
zelfstandigheid gevaar,.
Ook hier moet daarom een volk als
het onze, wil het blijven voortbestaan
naar zijn eigen wil, zich zooveel mogelijk
rekenschap geven en teweer stellen.
Ook hier is 't daarom zaak, econo
mische grondstellingen te herzien, en de
eigen zelfgenoegzaamheid te vergrooten.
Wij spreken nu niet voor na den oorlog.
De handels- en bedrijfspolitiek van dan
komen wel nader aan de orde.
De zorgen van het oogenblik wijzen
naar wat voor de hand ligt: naar het
tijdvak van oorlog, van toenemenden
oorlog, dat nog te wachten staat.
Hiervoor geldt niet minder de leus,
dat zoo groot mogelijke economische
onafhankelijkheid jegens het buitenland
ook hare groote internationaal-politieke
waarde heeft.
Wij kunnen den tijd nog zien aanbre
ken, dat het Nederlandsche volk er zijn
kracht en redding in zal vinden, evenals
eene belegerde stad, een tijdlang geheel
afgesloten te kunnen leven.
* *
*
Daarom moeten, de toestand aldus
bezien, ook hier verschillende economi
sche beginselen tijdelijk worden verlaten,
almede wegens de staat ""slangen, die
er tegenover staan.
Het is dan geen afdoende argument,
dat sommige uitvoerproducten hier ren
dabeler kunnen worden voortgebracht
dan andere, voorbinnenlandsch gebruik.
De hoofdrol, die de uitvoer blijft spelen,
mag alleen nog zijn de bevordering van
noodzakelijken import aan grondstoffen
en levensbehoeften.
' Ook wat de binnenlandsche productie
betreft, moeten beginselen gewijzigd. Met
name de vraag van productie- en exploi
tatiekosten vermindert geheel in gewicht.
Het komt er niet meer op aan, of 't
noodige op eene redelijk voordeelige
wijze kan worden voortgebracht, maar
alleen: of 't voortgebracht worden kan.
't Overige wordt bijzaak.
Natuurlijk blijft 't verstandig, invoeren
van buitenaf zoover 't op behoorlijke
wijze kan, te lokken.
Maar daarnevens moet aan de econo
mische zelfgenoegzaamheid gewerkt.
In 't bijzonder aan de industrie en aan
de vindingrijkheid zijn hier geheel nieuwe
eischen te stellen.
Moet niet, bijvoorbeeld, nu de steenkool
en de beweegkracht zooveel moeilijker
zijn te erlangen, op nieuwe wijze de
aandacht worden gewijd aan de proble
men van onze natuurlijke beweegkrachten
als: de stroom onzer groote rivieren, de
golfslag der zee, en ebbe en vloed?
In normale tijden ter zijde gesteld,
als niet in economischen vorm te be
reiken, staat men voor zulke vraag
stukken nu geheel anders, omdat de
kosten er minder op aankomen. Wan
neer de bronnen van electridteit, van
warmte, van mechanische kracht, bij
gebrek aan iets anders, maar kunnen
worden verkregen!
Met lof moet worden gesproken van
de nieuwe vindingen, om afval tot be
hoorlijk veevoeder te verwerken.
Waarschijnlijk zal ook met de con~
serveer-techniek, bv. voor vleesch, voor
melk, nog meer kunnen worden
gepraesteerd, dan thans reeds geschiedt.
Blijkens de onlangs behandelde en
helaas gestrande plannen, kan een levens
behoefte als zout op eigen bodem worden
gewonnen. Nu hangen wij geheel van
den invoer af. Is 't niet een allerernstigst
belang, dat het plan tot binnenlandsche
productie weer wordt aan de orde ge
steld, zoodat wij ons tenminste voor dit
onderdeel bevrijden van den dwang, die
door den buitenlandschen zoutaanvoer
op ons uitgeoefend worden kan, en op
ons uitgeoefend geworden is ?
Dit zijn eenige voorbeelden.
Wat wij voorop wenschen te stellen,
is, dat, desnoods op abnormale wijze,
aan onze economische onafhankelijkheid
moet worden gewerkt.
Men zij zich toch van den algeheelen
ommekeer, die uit den oorlog ook voor
ons land voortvloeit, .bewust!
De oorlog heeft ook ons nog verschil
lende tijdvakken doen doormaken.
Het eerste jaar was een tijd van schrik.
Het tweede, van opleving. Het derde,
van zorg.
Het vierde en wat daar nog na komen
mag, zullen zijn van nood!
Zoo moeten wij ook economisch langs
nieuwe mijlpalen heen. Wij naderen, van
den tijd waarin beurtelings oorlogswinst
productie, en distributie een rol hebben
gespeeld, de periode van de binnenland
sche productie tot eiken prijs.
V. H.
De oplossing van de crisis in
Duitschland
Veertien dagen geleden scheen het, dat
er groote dingen op til waren in Duitschland.
Zoowel in de binnen- als in de
buitenlandsche politiek zou de Rijksdag zich doen
gelden. Hij zou het oorlogsdoel aanwijzen
en doorzetten, dat tot verantwoordelijke
raadslieden der Kroon alleen mannen wer
den benoemd, die het vertrouwen der volks
vertegenwoordiging genoten.
Op heelemaal niets is het niet uitgeloopen.
Er is een motie aangenomen; er is zelfs
een rijkskanselier ten val gebracht. Maar
indien geen van beide gebeurd ware, zou
de meerderheid van den Rijksdag niet veel
minder bereikt hebben dan thans.
Want het aftreden van Bethmann Hollweg
beteekent niet, dat voortaan een nieuwe
koers zal worden gevolgd. Hij is niet ge
vallen, omdat hij de nieuwe beginselen
afkeurde, volgens welke voortaan de regee
ring van het Duitsche Rijk en van Pruisen
zal worden gevoerd, want van zulke nieuwe
beginselen is in de redevoering, waarmede
Michaelis zijn ambt aanvaard heeft, niets
gebleken. De eenige concessie, die de re
geering deed: de belofte, dat het later in
te dienen wetsontwerp ter regeling van de
verkiezing der Pruisische volksvertegen
woordiging niet de invoering van een meer
voudig kiesrecht zou voorstellen, is nog
door Bethmann Hollweg gecontrasigneerd.
Wat zijn opvolger zet over de
wenschelijkheid, dat er nauwer voeling zou komen
tusschen regeering en parlement, dat er op
de aanzienlijke posten mannen zouden
worden geplaatst, die het volle vertrouwen
genoten van de groote partijen in de volks
vertegenwoordiging, had ook door hem
gezegd kunnen worden, zonder dat het uit
zijn mond vreemd had geklonken.
In geen geval geven de bedoelde woorden
het recht, een groote verandering van koers
in de binnenlandsche politiek te verwachten.
De nieuwe kanselier heeft een paar stevige
slagen om den arm gehouden. Hij verklaarde
zich bereid, een betere samenwerking van
regeering en parlement te bevorderen, voor
zoover dit mogelijk is zonder het
bondstaatskarakter en de grondwettelijke grond
slagen van het rijk te schaden"; aan de
wenschelijkheid, dat de voornaamste
regeeringsposten zouden worden bekleed door
hen, die het vertrouwen der groote politieke
partyen genoten, voegde hij het voorbehoud
toe, dat het grondwettelijke recht van de
rijksregeering om de politiek te leiden, niet
mag worden bekort; ik ben niet van zins,
mij de leiding uit handen te laten nemen."
De Duitsche democratie is wel met weinig
tevreden, indien zij met zulke halve toe
zeggingen genoegen neemt! Genoegen neemt
zij er ook eigenlijk niet mee maar in welke
tamme bewoordingen gaven sociaaldemo
craten en vrijzinnigen blijk van hunne on
voldaanheid! Indien men naar een verklaring
zoekt van het feit, waarom de Duitsche
regeeiing nog altijd weerstand kan blijven
bieden aan de pogingen tot democratiseering
van het bestuur, dan vindt men die voor
een deel in de onderworpenheid, waarmede
sociaaldemocraten en vrijzinnigen zich laten
welgevallen, dat zij met een kluitje in het
riet worden gestuurd.
Voor een ander deel vindt men die ver
klaring in de houding van het Centrum. Een
paar weken geleden scheen Erzberger, die
niet de officieele leider van het Centrum is,
de groote meerderheid zijner partij achter
zich te hebben, toen hij in de hoofdcom
missie van den Rijksdag den feilen aanval
op het binnen- en buitenlandsch beleid der
regeering deed. Maar op de politiek van het
Centrum zijn nog altijd de woorden van
toepassing, die men, met een kleine variatie
van Luther's woorden op den Rijksdag te
Worms, aan Windthorst, den eersten grooten
leider dezer partij, in den mond heeft gelegd:
Hier steh' ich, Qott helfe mir ich kann
auch anders!" Het Centrum kan altijd ook
anders; het kan een democratische politiek
voorstaan maar het kan die ook weer
in den steek laten. Zooals het nu gedaan
heeft, op het laatste oogenblik; om welke
redenen, laat zich nog niet nasporen. Als
het Centrum standvastig was gebleven, zou
de Regeering werkelijke concessies hebben
moeten doen; nu kon zij volstaan met con
cessies in schijn.
Maar de democratiseering van het bestuur
werd juist daarom gewenscht, omdat de
Rijksdag invloed wilde uitoefenen op de
leiding der buitenlandsche politiek, met name
op de vaststelling van het oorlogsdoel. Heeft
dan de meerderheid van den Rijksdag mis
schien hare eischen van een parlementaire
regeering voorloopig van het programma
geschrapt, omdat zij het eigenlijk doel, een
wijziging van de buitenlandsche politiek,
heeft bereikt?
Het lijkt er niet veel op. Indien men de
zoogenaamde meerderheids-resolutie naast
de rede van den nieuwen kanselier legt, dan
blijft het volmaakt onzeker, of de laatste
klopt op de eerste. De Nederlandsche
AntiOorlog-Raad heeft er al een enquête naar
ingesteld, maar is door de antwoorden ver
moedelijk niet veel wijzer geworden.
De hoofdmoot van de
meerderheidsresolutie is: De Rijksdag streeft naar een vrede
door overleg, waaruit een blijvende ver
zoening der volken zal volgen. Met zulk
een vrede zijn gebiedsverwerring door
dwang en politieke, economische of
financieele onderdrukking onvereenlgbaar."
Michaelis heeft niets gezegd, dat tegen
de strekking dezer woorden ingaat, maar
ook niets, waaruit de gezindheid blijkt, om
voor Duitschland genoegen te nemen met
den status quo eri te trachten, zoo spoedig
mogelijk op dezen grondslag vrede te sluiten.
Zoo goed als zijn voorganger verstaat hij
de kunst om over de vredesvoorwaarden
zóó te spreken, dat zijne woorden verschil
lende uitlegging toelaten.
Evenals de meerderheid van den Rijksdag
sprak Michaelis van den vrede bij over
eenkomst en vergelflk" maar is een an
dere vrede voor Duitschland nog waarschijn
lijk ? De Duitsche keizer sprak eenige
maanden geleden nog van een vrede, die
door zijne overwinnende legers aan de vij
anden zou worden opgelegd", maar een
rijkskanselier, hetzij hij Bethmann Hollweg
of Michaelis heet, zal daar een anderen kijk
op hebben; zonder overeenkomst of ver
gelijk zal hij een vrede wel niet mogelijk
achten.
Het komt er maar op aan, met welke
voorwaarden de Duitsche regeering bij zulk
een vrede door overeenkomst genoegen zal
nemen. De vrede moet eervol zijn; hömoet
de levensvoorwaarden van het Duitsche Rijk
op het vasteland en overzee waarborgen;
hij moet een grondslag vormen voor een
duurzame verzoening der volken; hij moet
een economischen boycot voorkomen in
dit alles gaat de meerderheid van den
Rijksdag met Michaelis^ accoord.
Maar, zoo zei Michaelis ook, wanneer wij
vrede sluiten, moeten wij in de eerste
plaats bereiken, dat de grenzen van het
Duitsche Rijk eens en voor altijd beveiligd
worden.
Hier houdt de zekerheid van de overeen
stemming tusschen kanseliersrede en
meerderheidsresolutie op- Beveiliging der gren
zen voor eens en altijd": beteekent dit, dat
tusschen Duitschland en Rusland een ko
ninkrijk Polen moet blijven liggen, dat door
militaire banden aan Duitschland verbonden
blijft ? dat de westgrens van het Duitsche
Rijk gedekt moet worden, doordat Duitsch
land het recht krijgt om bezetting te leggen
in Belgische vestingen ? Deze of dergelijke
waarborgen kunnen bedoeld worden, wan
neer men van beveiliging der grenzen"
spreekt; zouden zulke waarborgen niet veel
gelijken op een der vormen van onderdruk
king, die de meerderheidsresolutie
onvereenigbaar" noemt met den vrede, waarnaar
de Rijksdag streeft?
De rede van den nieuwen kanselier is er
een a doubléusage, zoowel in de
binnenals in de buitenlandsche politiek. Voorzichtig
is zij; van kracht, van het besef van kracht
getuigt zij niet.
En toch is Bethmann Hollweg heen moeten
gaan, omdat hij niet krachtig" genoeg was;
omdat de conservatieven hem te slap vonden
in het bestrijden van de democratie en hem
afkeerig wisten van het gewaagde spel,
waartoe zij hem in dezen oorlog toch meer
en meer nebben gedreven; omdat de vrij
zinnigen en sociaal-democraten alleen zijn
goeden wil konden prijzen, maar niet zijne
sterke daden.
Hij is gevallen, omdat niemand hem meer
steunde; ten slotte ook de Keizer niet, die
toch lang in hem heeft geloofd.
Waardoor Bethman Hollweg zich de on
genade van den Keizer op den hals heeft
gehaald, ligt nog in het duister. Maar ver
korven heeft hij het bij hem. Wanneer Keizer
Wilhelm in deze tijden voor den brief,
waarin hij zijn Kanselier ontslag verleent,
geen andere woorden vindt dan deze: dat
hij zijne ambten met prijzenswaarde trouw"
heeft vervuld; dat hij zijne uitnemende
krachten en persoonlijkheid met succes"
in dienst van keizer, rijk, koning en vader
land heeft gesteld; dat hij hem in deze laatste,
allergewichtigste jaren met raad en daad
onvermoeid heeft ter zijde gestaan" en dat
het hem een behoefte des harten" is om
den heengaanden kanselier zijn innigsten
dank" te betuigen voor de bewezen trouwe
diensten" wanneer de Keizer zoo verre
blijft beneden het peil van de welsprekend
heid, die wij van hem gewoon zijn, dan
moet de schuld daarvan bij Bethmann
Hollweg liggen.
De gewezen kanselier zal in de wijsbe
geerte ook troost hiervoor vinden, dat hem
niet ten deel viel, wat Bismarck, toen die
heen moest gaan, cynisch noemde: ein
Begrabnis erster Klasse." Een Bismarck
was hij niet. Zelfs geen geboren staatsman.
Een eigenschap daarvoor ontbrak hem althans.
Een staatsman moet altijd den schijn wek
ken, dat hij zelf heilig overtuigd is van het
goed recht der zaak, die hij verdedigt. Door
Bethmann Hollweg's redevoeringen heen,
vooral bij de pathetische plaatsen, hoorde
men dikwijls, dat hij zelf niet, of maar half,
geloofde wat hij zei. De weelde van dit
ongeloof is een staatsman vergund; maar
hij mag er niet van doen blijken.
25 Juli 1917.
G. W. KERNKAMP