Historisch Archief 1877-1940
28 Juli '17. - No. 2092
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
AMSTERDAM ABXHEM
's-ÖRJTENHAÖE ROTTERDAM
UTRECHT
lltllimmumtlllllllllllUllllllllllllllllllUmilllllllimmmillHllllUlltlIll
TENTOONSTELLINGEN etc.
(ROTTERDAM, UTRECHT)
Jan Veth's bekroning te Rotterdam, voor
zijn schilderijen op de Vierjaarlijksche, heeft
velen, om het op z^n allerzoetst te zeggen,
.bevreemd. Deze bevreemding is begrijpelijk,
en de onwil, gewekt door de daad der
jury, meer dan verklaarbaar. Voor deze be
vreemding zijn onmiddellijk twee redenen
aan te voeren. Het ging in dit geval om het
toekennen van een prijs van uitmuntendheid,
en het werk van Jan Veth, de drie portretten,
waren zwakke schilderijen. Er is nog een
reden te meer. Deze drie zwakke portretten
waren niet bij toeval in het gansche oeuvre
der laatste jaren zwak; het geheele werk
van Veth vertoont gedurende langen tijd al
een vermindering in schilderlijke eigenschap
pen ten eerste. En er is nog iets, ten vierde,
dat de belooning verwerpelijk maakt; het
Naakt van Jan Sluyters en het werk van
Isaac Israëls waren, om bij de figuur te
blijven, eerder aangewezen dan Veth's
zwakke onfraaie beeltenissen.
Het is reeds lang geleden (in 1904), dat
ik geschreven heb, dat de portretten van
den nu bekroonden schilder aanleiding gaven,
tot besprekingen, niet tot ontroeringen. Ik
voegde daarbij, dat Veth het intellect in
zijn maatschappelijke houding altijd naar
voren bracht, en niet als zuivere actie naar
den geest. Hier mee was toen ter tijd veel
in het werk veroordeeld, en deze
veroordeelende beoordeeling is als juist bewezen
door wat aan afbeelding daarna is ontstaan.
De portretten van Veth vertoonen steeds
meer zijn fouten, en minder zijn eigen
schappen. Deze eigenschappen waren een
burgerlijk-intellectueele beschouwing van
den voorgestelde, en een voldoende schil
dering om deze intellectualiteit, zóó gezien,
zóó begrepen, uit te drukken. Zij vertoon
den Veth als een reactie op het impressi
onisme in den engeren zin, en als een
weerkeer tot een meer verantwoorde notee
ring der details in het psychisch gewild
geheel. Zij deden nu en dan echter de
weinig lokkende kleur reeds zien, en de
niet altijd edel verborgen sentimentaliteit.
Want het is het eigenaardige, dat Veth een
sentimenteele is achter zijn wat dor aspect.
Deze gevoelsweekheid vindt ge in werken
met titels als Wanneer de Doodsklok luidt",
en ze zit meer verscholen in zijn steeds ver
zwakkende kleur. Want sentimentaliteit is
niets anders dan niet gemodelleerd gevoel
en de schilderwijze van Veth is inderdaad
IHIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIMIIIIIIIIIItlllllllltlllllllll lllllllllllflMMIMIIIIIIIIII
Oud- Hollands che
SCHILDERIJEN.
73,-Xalverstraat,
AMST6JÏDAM.
MUZIEK
De Nederlandsche Componisten
van het Seizoen
Aan dit onderwerp wijdt Herman Rutters
eene uitvoerige bespreking in het
Muziekcollege".
Wat hier vermeld staat is van te groot
belang, dan dat niet een en ander van ge
noemd lezenswaardig opstel onder de oogen
van eene grootere schare zou mogen worden
gebracht, dan van die, welke een vakblad
gewoonlijk de zijne mag noemen.
Na betoogd te hebben, dat de muzikale
productie in ons land de laatste dertig jaren
zeer zeker eene vergelijking met het werk
van vreemden bodem, in dien tij d geschapen,
kan doorstaan, kemt hij tot de zeer gerecht
vaardigde klacht, dat, waar we nu wel com
ponisten bezitten, we nog geene elementen
(of wel onwillige) hebben, die componisten
door uitvoeringen bekend te maken en al
dus tot leven te wekken. Het publiek wil
er niet aan; de uitvoerders, die het publiek
te zeer naar de oogen meenen te moeten
zien, daardoor ook niet. Vele componisten,
ten slotte moedeloos geworden, geven er
de brui aan enz.! Zoo draaien we in een
vicieusen cirkel wanhopig rond.
Tot zooverre voorloopig een voornaam
deel van genoemd betoog. In zeker opzicht
achten wij het element publiek" niet het
actief onwillige. Wanneer uitvoerenden van
naam meer doordrongen waren van het be
grip, dat zij als uitvoerend kunstenaar ook
eene zedelijke roeping hadden te vervullen,
het publiek zou stellig zulks op den duur
waardeeren, mits de kunstenaar bij de
samenstelling van het programma oordeel
kundig te werk gaat. Niet zooiets als een
met veel ophef aangekondigd driedaagsch
muziekfeest, eene hutspot van werken van
zeer uiteenloopende waarde, waarbij ieder,
die in ons vaderland tot muzikale autoriteit
gerekend wordt, eene plaats op het pro
gramma moet nebben, onverschillig of hij
tot het gilde der ware toondichters of wel
tot dat der notenschrijvers behoort.
Met zulk een reusachtige afdoener",
dienende om moreele absolutie te erlangen,
verkrijgt men geene publieke belangstelling.
Neen, de werkelijk waardevolle werken
onzer toondichters moeten, na zeer critisch
geschift te zijn want er is zeer veel kaf
onder het koren een verrijking worden
van het repertoire onzer orkesten, zangers,
klavierspelers enz.
? Men vraagt misschien: waar zijn dan
toch die werken; als ze er waren, zou men
ze toch regelmatig uitvoeren!
eene, die niet meer modelleert. De schilder
Veth handhaaft zich nog, gedeeltelijk door
de kracht der traagheid (als alle officieel
geworden wezens), gedeeltelijk door een
gelijke opvoering van de deelen van 't ge
heel, gedeeltelijk door een nauwkeurige"
waarneming van de oogen en van den mond
(de handen zijn zwak, en zonder waarheid
bij hem in deze drie portretten). Voor het
overige zijn de portretten onfraai;
onoogelijk van schildering; ze vertoonen noch klaar
overleg, noch kunnen; het geheel is mat, of
als bij alle sentimenteelen: yalsch hevig.
Wanneei deze dingen als juist aan te ne
men zijn, en ze zijn dat natuurlijk voor mij,
en naar ik hoor voor veel meer schilders
dan gemeend wordt, blijf t de vraag: Waarom
deze bekroning, door een jury, gekozen uit
schilders, door schilders ?" Er zijn hiervoor
verschillende redenen te bedenken, die geen
van alle ten gunste der jury zijn, maar alle
zich tegen haar keeren.
Ik wil de vermoede redenen hier weg
laten, want zij zouden op te veel onzuiver
heid, en op te veel troebelen duiden onder
de kunstenaars, al of niet gemanipuleerd
door kunsthandelaars, of zijdelings door
deze beïnvloed, of willig voor deze om
allerlei belang. Ik wil deze redenen niet
verder afdenken want zij gaan te veel
in tegen wat ik in idealen, hoop en wensch.
Een der redenen voor de bekrooning kan
zijn, dat Veth een officieel portrettist is.
Hij is dat, met Haverman en met Mevr.
van Duyll-Schwartze. Deze. officialiteit geeft
zekeren nadruk aan het werk der makers.
Zij creërt een bijgeloof, en een valsche be
langstelling. Dit kan hier gebeurd zijn, en
deze werking kan versterkt zijn door de
aanwezigheid van een andere officiëele por
tretschilder in de jury.
Eeft andere reden kan geweest zijn, dat
er er in de jury een drietal schilders zaten
Tholen, Witsen en mevrouw Schwartze, die
door Veth met de banden van een langdu
rig verkeer verbonden zijn. Deze vriend
schap, in zich zelve een schoone zaak,
schafte hier echter het tegengestelde van
vermaak. Zij deed eene onjuistheid begaan,
die een onrechtvaardigheid is, en tevens
eene, die smaken kan verwachten. Ik weet,
dat deze zwakke smaken nooit zeer belang
rijk kunnen zijn, maar ze te verwarren en
in verwarring te brengen is toch steeds
meer noodeloos. Dat zulk feit zich heeft
voorgedaan weet ik. Toeschouwers, die over
Veth een veilig oordeel hadden, zijn onzeker
geworden, en deze onzekerheid verlamt in
direct andere pogingen ter zuiverheid.
Een andere reden kan nog zijn, dat er een
gevoel was in de Amsterdammers die in de
jury zaten, om een Amsterdammer te Rot
terdam te bekronen.
Dit kan haast instinctief geweest zijn
maar waarom dan niet Jan Sluyters genomen?
Tweeërlei was dan te waardeeren geweest:
er was een jongere gewaardeerd, en er was
een levend werk geëerd
Ge ziet, dat alles wat ik te berde breng,
zich keert tegen de jury. Tegen alle jury's?
Een tentoonstelling zonder jury, de feiten
hebben dit bewezen, werkt even onjuist als
wat ook. Zij geeft de kans, dat geen enkel
talent, dat zich zelf nog zoekt, geweigerd
wordt, maar zij geeft tevens de kans, dat
zij de spanning in zulk talent aanwezig op
de tentoonstelling verzwakt, verslapt, door
de groote aanwezigheid van nulliteiten. Dat
dit gebeurt is zeker (een overmaat van zwak
werk vernietigt het betere). Een jury van
toelating is dus beter dan geene; en een
jury ter bekroning kan juist werken.
De fout ligt grootendeels ergens anders.'
De leden der jury's zijn te regelmatig de
zelfde. Er bestaat een soort broederschap;
d'een kiest den ander; alle steunen malkaar,
zelfs internationaal. Dienst en wederdienst
zijn mogelijk. Daarenboven zijn de jury's te
eenzijdig samengesteld. De modernen zijn
er niet, of zoo goed als niet in
vertegenJa zeker, argelooze lezer, het lijkt zoo
eenvoudig niet waar l Maar mag ik u even
een tipje oplichten van het gordijn,
waarachter ztch afspeelt het eindelooze
drama, dat men met den naam faits et
gestes van ons nationaal muziekleven" zou
kunnen bestempelen. In dien man, ter rech
terzijde van het tooneel herkent de
eenigszins ingewijde lezer vermoedelijk reeds
onzen knappen componist-dirigent, dien we
maar eens A. zullen noemen. Deze A. heeft
destijds kwestie gehad met zijn beroemden
collega-dirigent B. Wij verdiepen ons niet
in schuldkwesties en huldigen het beginsel
van twee kijvenden, die beiden schuld heb
ben. Deze interne kwestie is trouwens geene
zaak van publiek belang. Maar, waarde lezer,
die getrouw de concerten onder de leiding
des heeren B. bezoekt, misschien hebt gij
uzelven en ook anderen al eens af gevraagd,
waarom ge nooit dat vlot geschreven, gees
tige werkje van A,'s hand te hooren krijgt,
dat in andere steden van ons vaderland,
door verschillende orkesten uitgevoerd, zich
bij voortduring in de algemeene belang
stelling mag verheugen? De oplossing is
nu voor u gemakkelijk te vinden, en de
kwalificatie van dergelijke handelwijze laten
we u ook gaarne over.
Helaas zijn menschen als een zekere B
geene unica in onze muzikale wereld. De
kunst is in meerdere of mindere mate een
vrij en edel beroep. Vooral op het vrije" is
het, dat de kunstenaar, vooral als hij meer
naam gaat krijgen, zich gaarne in zijn beroep
verheft. En meestal met succes, zoodat
despotisme nergens zoo welig tiert als op
kunstgebied. Wie nu maar zorgt bij de
executeerende potentaten in den gunst te
zijn, onverschillig, of deze den taktstok
zwaaien, het klavier bewerken, of het Duit
sche of Fransche liederen-repertoire
kwinkeleeren, is de man, zoo zoudt ge denken.
O neen, ook dan nog niet; hoogstens wordt
er eens een nieuw manuscript van zoo'n
uitverkorene welwillende aangekeken en ...
misschien uitgevoerd.
Bovendien is de gunst der grooten"
grillig. Zeker heeft de getrouwe concertbe
zoeker al opgemerkt, dat van enkele onzer
voornaamste componisten men iedsr seizoen
of eene noviteit of eene herhaling van een
zijner werken te hooren kreeg. Dan hoort
men opeens niets meer van zoo iemand.
O wee, de vorstelijke ongenade! Op het
répertoire van het Concertgebouw 1915?'16
zie ik vier werken van Diepenbrock ver
meld; het volgend seizoen geen enkel.
Zweers is het eerste seizoen mager ver
tegenwoordigd met de niet buitengewone
Saskiaouverture, een gelegenheidswerk des
tijds voor het Rembrandfeest geschreven;
WAANZIN'S TEMPEL
Teekening voor de Amsterdammer" van George van Raemdonck
woordigd, noch tegenstanders van het im
pressionisme. Een oud gangetje wordt daar
door te gemakkelijk gegaan; een zekere
lusteloosheid moet de leden van zulke jury's
bevangen, slaperigheid. Er zijn geen ver
schillen genoeg, en manipulatie door poli
tiek of intrigeerend aangelegde schilders is
mogelijk.
Verversching van de jury's is dus in 't
algemeen noodig. Er moeten meer elkaar
weerstrevende elementen in zijn; niet moet
blijven zitten, wat zat. Een jury, enkel van
modernen, zou eveneens onjuist zijn; ook
zij zou, zeker, in de volte van 't gevecht
nog zijnde, niet kritisch genoeg blijken.
Verscheidenheid is billijk en beter. De leden,
ter beoordeeling gekozen, moeten niet te
veel verbonden, noch door richting, noch
door maatschappelijken omgang, noch zelfs
door verband met kunsthandelaars. Want
het ligt volkomen in de rede, dat deze
laatsten alles doen om de bij hen
contracteerenden, of anderszins verbondenen, te
doen bekronen; 't publiek gelooft in de
gouden medailles. En het was aardig, zoo
het er-in kon gelpoven. En waarom zou
't niet kunnen, bij scherper keuze der jury's,
scherper gecontroleerd door ons allen, wien
het aangaat?
Dit is dus de baat die Veth's onju'ste
bekroning bracht: zij heeft het probleem
omtrent de jury opnieuw gesteld. In
scherhet laatste seizoen beter met de prachtige
Reyen, volgens des heeren Rutters' ver
moeden op te vatten als eene attentie aan
de soliste van dien avond mevr. Dora
Zweersde Louw.
Maar waar te vinden Schafer's Suite
pastorale", Javaansche Rhapsodie? Waar
van Anrooy's Piet Hein; fragmenten uit
das Kalte Herz" (toch wel de moeite waard),
om van de namen Dresden, van Brücken
Fock, Ingenhoven, Cuypers an anderen te
zwijgen. Wagenaar en van Gilse konden
ten minste nog op door hen geleide uitvoe
ringen voor hun werk opkomen.
Doch niet alleen van onzen Concertgebouw
leider en zijn staf willen wij hier de tekort
komingen in dit opzicht constateeren. Doen
soms onze wereldberoemde Messchaert en
julia Culp iets meer? Zij doen absoluut
niets en durven het zeifs aan
liederenavonden in hun vaderland (dat alleen ia
interviews" wordt opgehemeld) te geven,
waarop ons oor geen syllabe eigen taal te
hooren krijgt. Och niet waar, het is toch ook
zoo heerlijk, zegt het publiek, speciaal het
zangbeoefenend aankomend geslacht, het
bekende repertoire eens volmaakt te hooren!
Toegegeven. Maar wilt ge dan niet weten,
wat in uw eigen land de opkomende bewe
ging tracht te brengen?
Ond3r eene sterke pro- of antistemming
wordt door Gallia's of Ger/nania's vrienden
alles maar als voorname kunstuiting" of
interessant" geslikt, mits het maar geïm
porteerd is. En dank zij de volledige negatie
van de zijde der uitvoerende artiesten van
al wat er hier goeds geschreven wordt,
kent de groote massa niet veel meer dan
de Kennesjes", Zweers' Diep in het
dennenbosch en een enkel lied van Kuiler of
Wagenaar.
De liederen van eene mevrouw van
Heukelom- v. d. BrandeSer, Willem Andriessen,
van Nieuwenhoven, mevrouw Frensel
Wegener, om een paar namen te noemen,
wij hooren ze allen hoogst sporadisch.
Hadden we nu als landgenoot maar eene
kunstenaresse als Berthe Seroen die wel
gevoelt voor de producten van (haren) eigen
bodem, die in den beginne gepoogd heeft
hier belangstelling te winnen voor hier wei
nig bekende Vlaamsche tooneeldichters (on
der welke wij Gilson en Mortelmans als de
voornaamsten hebben leeren kennen); die
echter eerst warme belangstelling heeft on
dervonden bij hare zeer subtiele verklanking
van het moderne Fransche lied.
In zuiver muzikaal opzicht zijn deze pro
ducten zeker niet aller, zoo belangrijk. De
gunstige belichting is in vele gevallen de
waarborg voor het gunstig onthaal. Mis
schien ook wel is het de reactie, die het
pen vprrn. Er is een actie ontstaan, die,
hoop ik, in deze zomersche periode niet te
snel zal verslappen. Want dit probleem is
te belangrijk voor de heele groep der kun
stenaren om slap weg, weer bij de pakken
te gaan neer zitten, en in den dut te gera
ken. Maar ik hoop tevens, dat deze actie in
alle zuiverheid zal geschieden; dat het niet
zal gaan om eerzucht, uit reclame, uit eigen
dunk, om eigen baêt, maar om de schil
derkunst. Anders is het nieuwe als het
oude: la m l e n d i g.
2. B a u e r (te Utrecht, bij Caramelli en
Tessaro).
Een andere keer moet ik het nog eens
over het komische in Bauer hebben, een
eigenschap te weinig bij hern geconstateerd,
te veel over 't hoofd heen gezien. Hier is
de vraag alleen te beantwoorden: Waarom
is van de waterverfteekeningen die van
Ali-Baba bij de schatten" het beste? Deze
waterverf teekenin g is als kleur, en bijna is
zij nkieurig, het verfijndst en toch het
zekerst. Zij is in een bewogen grijs gegeven
en zij is la de kleur een licht. De vormen
zijn geen van alle storend; de persoonlijk
heid der aesthetische signatuur is niet tot
het zwakke toe overdreven; zij is overal
gesteund door 't gevoel. Zij geeft Bauer
daarenboven rijkelijk als de phantaisie
volle, dien wij in hem kennen, maar zij
geeft hem niet tact en zedigheid. Zij geeft
den begrijper van de 1001-Nacht. Zij
publiek ondergaat, na eene jarenlange
overvoeding van uiterlijk vergroofd sentiment,
zooals wij dat uit liederen als Strauss,
Cacilie" kennen.
Merkwaardig is het zeer zeker, dat het
nieuwe klankengeluid uit de Ville lumière"
niet zonder invloed gebleven is op onze
jonge Hollandsche school. Niet alleen op
jongeren als een van de Sigtenhorst Meijer
en Ruyneman, ook het werk van een
Diepenbroek en Ingenhoven, beiden onder Duitsche
invloeden groot geworden, maakte een vol
ledige frontverandering van Oost naar Zuid.
En al hebben van deze heeren eenigen wer
kelijk niet onverdienstelijke verkiankingen
der poëzie van een Verlaine, Baudelaire en
anderen gegeven, den genialen Claude
Debussy benadert geen van hen. De verklaring
hiervan ligt voor de hand.
Al is iemands bewondering en sympathie
voor eene vreemde nationaliteit nog zoo
groot, zijn persoon zal niet ongestraft in
den huid van dien vreemdeling kunnen
kruipen. Op hem blijft Goethe's uitspraak
van toepassing:
Wie der Kerl sicn rauspert und spuckt
Das hat er wohl richtig abgeguckt."
Het publiek, al voelt het voor een groot
deel sterk uiterlijk, zal toch juist dikwijls
het hier bedoelde verschil gevoelen,
Bijzonder iu de liedkunst, waar met het
van binnen uit componeeren" zoo onmis
kenbaar het eigenaardige van het nationaal
karakter naar voren wordt gebracht.
Heeft i men dan den nationaal verwanten
kunstenaar gevonden, die in staat is dat
eigenaardige aan het licht te brengen, dan
is verklaard, waarom het publiek op zulk
eene voordracht sterk reageert. We denken
even terug aan eene belangrijke uitvoering
in het afgeloopen seizoen en wij hooren
wederom in gedachte de zeer expressieve
vertolkingen van Debussy's Chansons de
Biliiis" en l tes galantes".
De uitvoerende was eene zangeres, die
zooal niet van zuiver Romaansch bloed,
hare artistenloopbaan doorleefde te midden
der Romaansche kunst. De daardoor ontstane
saamgehoorigheid was de eenige en uit
sluitende voorwaarde, om die typische
stemmingskunst tot den vollen opbloei van
van haar juiste wezen te brengen.
Voor eenige jaren kon reeds spoedig na
een eerste optreden het Boheemsch strijk
kwartet hier buitengewone triomfen vieren
en ook hier lag wel de voornaamste oor
zaak in het feit, dat hun spel uitmuntte
boven anderen, waar het gold hun eigen
meesters, Dvorak en Smetana, te vertolken.
Zoo werken de buitenlandsche uitvoerende
geeft het door hem vermoede Oosten,
rijk aan velerlei voorwerp, praal en zoete,
zware kost; zij geeft dat gedeeltelijk naar
de daagsche realiteit onwezentlijke, als
betere wezentlijkhetd. Zij vertoont dus den
romantischen Bauer (in zijn wezen met zeker
n komischen trek) beschaafd, bescheiden,
sober, zeker, zonder storends.
PLASSCHAERT
RUST
YOOT J. T.
Nu rust de schrijfstift in mijn hand.
Ik te! niet meer der daden som.
En groetend gaan gedachten om
In der herinneringen land.
Mijn bloed bruist niet tot verder strijden,
Ik heb geen droom meer, geen gezichten,
en wat mijn zinnen mij berichten,
dat neem ik, zonder meer verbeiden.
Mild groetend gaan gedachten om
tot wie 'k te voet lag, of bedilde.
In tranen weekt mijn schor geluid.
Vanwaar dit ongewild besluit ?
Hoe schiep mijn zwak verstand de milde
en wetens-wijze rust rondom ?
H. S A L O M O N S O N
i kunstenaars voor hun eigen muzikale kunst
en geenszins zonder vrucht!
Moge ons publiek al voor een groot deel,
om het begrip chauvinisme te ontgaan, in
de tegenovergestelde fout vervallen, laat dit
dan eene aansporing te meer zijn voor de
leidende mannen in ons muziekaal leven,
door eene doelmatige propaganda (geene
muziekfeesten) den algemeenen smaak in de
richting van het juiste midden" te leiden.
Kan men b. v. in het repertoire van het
Concertgebouw niet eens een vijftal orkest
werken opnemen, die vermoedelijk ook gaarne
bij herhaling worden gehoord? De samen
steller van zulk een vijftal verwarre nu eens
niet de personen met de componisten, want
dan loopt het vermoedelijk bij voorbaat al
op eene mislukking uit.
Geene werken dus, die het vermoeden
wettigen, dat het gaat, om den cpmponist
een gunst te bewijzen, maar werken, die om
hunne zuivere innerlijke waarde en tot ver
schaffing van algemeen kunstgenot worden
uitgevoerd.
Een goed voorbeeld doet goed volgen ;
als de opperste leider van het muziekleven
in ons land voor eene doelmatige propaganda
iets zou kunnen gaan gevoelen, zouden
misschien ook andere grooten gaan begrijpen,
dat het niet meer aangaat een eigen toon
kunst stelselmatig te negeeren.
Met eene variant op hetgeen onze zuide
lijke naburen wenschen roepen we nog niet
eens in Holland Hollandsen" maar
voorloopig in Holland eveneens Hollandsen".
Dat klinkt toch niet onbescheiden ?
H. M. VAN L U E U \V E N
WflRïIS-A'JrWttlY
RQ8BE3T
w