Historisch Archief 1877-1940
l
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
8 Sept. '17. No. 2098
Foto J. Huvsen
llltllllllUllllllllllll
Dr. N. M. Josephus Jitta
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniinii
Dr. N. M. Josephus Jitta
Wethouder 1905-1917
door Mr. Dr. J. H. VAN ZANTEN
Aan het verzoek om eenige woorden te
wijden aan den deze week afgetreden wet
houder Dr. N. M. Josephus Jitta, door de
redactie gericht tot mij, die in de afgeloopen
twaalf jaren dagelijks met hem heb mogen
samenwerken, voldoe ik gaarne, omdat ik
meen, dat slechts zij, die in de gelegenheid
zijn geweest hem op deze wijze van nabij
te leeren kennen, over dezen man, die de
laatste jaren aan veel miskenning heeft
blootgestaan, een billijk oordeel kunnen
vellen. Dit oordeel zal ik trachten in het
volgende te geven,
Precies 12 jaar op den dag af heeft het
wethouderschap van den heer Jitta geduurd
en het spreekt van zelf, dat in een zoo lang
tijdsverloop in een stad als Amsterdam, die
er een eer in stelt aan de andere gemeen
ten van ons land een voorbeeld te geven
van goede politiek, tal van nieuwe zaken
zijn tot stand gekomen en ingeleid, ook op
het gebied van de afdeelingen, aan den heer
Jitta toevertrouwd.
Die afdeelingen waren gedurende den
geheelen tijd het armwezen, de openbare ge
zondheid en de statistiek, maar daarnaast
is de heer Jitta nog geruimen tijd wethou
der geweest van den burgerlijken stand en
het bevolkingsregister en ook heeft hij
eenige jaren de arbeidszaken onder zijn be
heer gehad.
Groote veranderingen zijn er in dien tijd
in alle diensttakken, waarover zijn beheer
zich uitstrekte, gekomen. Bijna alle hebben
zij geheel nieuwe hoofd- en vele hebben
nieuwe andere gebouwen tot verbetering of
uitbreiding van den dienst gekregen; wij
noemen de nieuwe inrichting voor
stadsbestedelingen, het nieuwe administratiege
bouw met werkplaatsen van de stadsreiniging,
het nieuwe administratiegebouw voor de
huiszittende armen, een geheel nieuw abattoir
met een koelhuis: verder nieuwe gebouwen
of de terreinen der ziekenhuizen (kinder
kliniek, spijskeuken, economiegebouw en
zusterhuis in het Binnen-, vrouwenkliniek
en barakken in het Wilhelminagasthuis), het
hospitium van het Burgerweeshuis in Bergen
aan Zee, verscheidene hulpbanken van de
bank van leening.
Het spreekt van zelf, dat alles wat de ge
zondheid der bevolking kon bevorderen en
ziekte, met name besmettelijke ziekten kon
nul muil i IIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIII11IIIII n i minimum i Minimin minuut
WUMWATU
«CMUU WOMUtt
Beschouwingen.
President Wilspn.
Nooit zijn mijn lieve landgenooten mij
zoo innig antipathiek ais wanneer zij een
air aannemen van schampere, spotachtige
meerderheid, teegenoover persoonen die zij
behooren te eerbiedigen.
Zij neemen dan een verwaande houding
aan van hooghartige waereld-wijsheid,
zooiets van daar zullen ze mij niet in laten
loopen" en verheffen zich op een gevoel dat
zij voor extra voornaam schijnen te houden
en dat toch niet anders is als min of meer
nijdige, ergdenkendheid.
Geemelijk" dat is het rechte woord. Een
echt Hollandsch woord voor een echt
Hollandsche eigenschap. Robertus Nurks staat
er voor als representant. Maar Robertus
Nurks is nog tévroolijk, te geestig en te
goedhartig om de geemelijke Hollanders
van onzen tijd goed te verteegenwoordigen.
Het schijnt wel of ze geen grooter vrees
hebben dan voor, naïef "aangezien te worden.
En toch is naïeveteit een heel wat mooyer
en beminlijker eigenschap dan het schampere
wantrouwen van deeze Hollanders.
Er zijn er veel, en in de meeste groote
dagbladen zijn ze onafgebrooken aan 't
woord. Ze schijnen zich verbazend trots te
gevoelen op hun neutraliteit en het als een
eer te beschouwen dat ze niet behooren tot
een oorlogvoerend volk.
Wij wijze, bedachtsame, niet-naiëve, nuch
tere Hollanders doen zulke dwasheden niet
als in oorlog gaan, wij passen wel op, wij
laten ons niet bedotten en meesleepen door
holle frazen en ijdele idealen. Met ingehou
den verachting zien we neer op die malle
bloeddorstige volken die om een of ander
ideëel doel hun leeven wagen en hun bloed
voorkomen, in de eerste plaats de belang
stelling van den wethouder had en veel is
ook op dit gebied geschied. In den genees
kundigen dienst zijn verbeteringen gebracht
(invoering van eerste hulp bij ongelukken,
aanstelling van schoolartsen en
schoolverpleegsters), de gezondheidsdienst werd uit
gebreid door de invoering van een sanitairen
dienst in de haven met quarantainegebouw
tot wering van cholera, pest, enz. uit het
buitenland en door verbetering der bepa
lingen tegen ondeugdelijke melk; verder valt
te noemen de beschikbaarstelling van den
vleeschkeuringsdienst voor omliggende ge
meenten om daar het vuilslachten te beletten,
maar vooral en in de eerste plaats de ver
vanging der gebrekkige verwerking van het
vuilnis op de bij de bebouwing gelegen belt
door de vuilverbranding, welke binnen
kort in werking zal komen en die den wet
houder een langen en harden strijd van zeven
jaar heeft gekost tegen allerlei elementen,
waaronder zeer onzuivere, die zich gehoor
wisten te verschaffen en telkens weer hin
dernissen in den weg legden.
Vermelden wij ten slotte nog, dat onder
den heer Jitta begonnen werd met de op
richting van gemeentebadhuizen, dat een
ambtenaar benoemd werd om behulpzaam
te zijn bij de voorbereiding der oprichting
van waschhuizen, dat hij den grond heeft
gelegd voor een algeheele reorganisatie der
levensmiddelenvoorziening van de gemeente
en alvast den gemeentelijken vischverkoop
heeft ingericht en eindelijk, dat hij zich,
hoewel dit niet geheel tot zijn departement
behoorde, op zekeren dag heeft ontfermd
over de in het zand geloopen kwestie der
oprichting van een openbare leeszaal, zoodat
deze inrichting nu eerlang geopend zal
worden, dan is de lijst reeds lang genoeg
geworden.
En hoe komt het dan, dat ondanks deze
lijst, die niettemin nog wel te vergrooten
ware, de heer Jitta, die eens door den heer
van Gigch l'enfant chéri van den raad werd
genoemd, ten slotte is heengegaan, omdat
een wethouder zijn functie niet kan blijven
vervullen, als tegen hem wordt opgetreden
zooals dat den laatsten tijd geschiedde, en
daarmee het lot heeft gedeeld van zooveel
krachtiger voorgangers, zooals Schölvinck,
Treub, Gerritsen en anderen? Of liever,
hoe komt het, dat aldus tegen hem werd
opgetreden ?
Omdat feitelijk in al dat opgesomde toch
zijn kracht niet lag. Het behoeft immers
geen betoog, dat het, als men goede hoofd
ambtenaren heeft de heer Jitta werkte
met 12 directeuren en 2 hoofdcommiezen,
een aantal jaren zelf met 14 en 4 die
hart voor hun dienst hebben en dus ge
regeld met goed gemotiveerde voorstellen
weten te komen, al heel vreemd moet loopen,
indien in twaalf jaar niet heel wat van die
voorstellen door den wethouder tot ver
wezenlijking kunnen worden gebracht.
De vraag rijst evenwel, of de heer Jitta
zichzelf niet te veel van die voorstellen af
hankelijk heeft gehouden, of hij het wel altijd
heeft verstaan zich daarvan los te maken.
Zich te voegen naar de wenschen van een
groep hoe langer hoe meer invloed krijgende
raadsleden, die nieuwe banen wilden zien
ingeslagen en die bij den langen duur, dien
in Amsterdam de behandeling van groote
kwesties steeds blijkt te eisenen, steeds onge
duldiger werden, heeft hij nooit gewild; hij
deed de zaken, zooals de directeur ze uit
voerbaar achtte en zooals hij ze als juist
erkende, en verder ging hij niet. Voeg daarbij,
vergieten. Van die idealen gelooven mg niets.
't Is alles eerzucht en hebzucht, waarbooven
wij verre verheeven zijn.
Zoo redeneeren die verstandige en deugd
zame nazaten van den monopolist Jan Com
pagnie, die de notenperken van Banda
verwoestte om de waar op prijs te houden.
En zoo wagen ze het, volken en staats
hoofden met smaad en schamper wantrouwen
te bejeegenen, wier uitingen en daden
grooter begrip van heldhaftigheid en idealis
me vertoonen dan ooit door ons aan den
dag is gelegd.
En wee den oprechten die het waagt de
Hollandsche laatdunkendheid, kleingeestig
heid en argwaan te gees3elen hij is een
vijand van zijn volk, een slecht vaderlander.
Geen volk is zoo wantrouwend, zoo
ergdenkend en zoo ingebeeld omtrent eigen
deugd en gezond verstand als het onze.
Eerst werden de Italianen grof beschimpt
omdat zij deelnamen aan den oorlog aan
de zijde die het Italiaansche volk met volle
recht koos, uit ridderlijke en heroïsche mo
tieven. Toen werd president Wilson bespot
omdat hij tot het aller uiterste geduld
oefende, eer hij zijn groot volk in den
oorlog voerde.
En nu hij het eindelijk deed, nu hij de
spanning niet langer mocht laten duuren,
nu hij het schenden van verdragen en van
volkenrecht niet langer lijdelijk mocht aan
zien, na tot het uiterste getergd, bedroegen
en beleedigd te zijn nu durven Hol
landsche persmannetjes op hoogen toon
hem hoonen en van lage motieven ver
denken, omdat hij, eenmaal in den krijg,
dien ook met kracht en volharding wil j
voeren, en geen vreede wil sluiten zonder '
zijn hoog doel, het handhaven van inter
nationaal recht teegenoover willekeur,
bedat de heer Jitta, al is hij een vlot spreker,
toch niet een zoodanigen betoogtrant gebruikt,
dat het hem steeds gelukte zijn gehoor
eenigszins lang achtereen te boeien, zoodat
niet altijd de verdediging van zijn voorstel
len en zijn handelwijze in den raad tot
haar recht kwam, dan is hierdoor veel van
de ontstemming in den laatsten tijd bij een
deel van den raad verklaard. En vooral moet
daarbij in aanmerking worden genomen, dat
juist bij de afdeelingen Armwezen en Open
bare Gezondheid de maatregelen van eenige
beteekenis bijna zonder uitzondering bij
zonder kostbaar zijn, zonder dat zij geld in
de gemeentekas brengen, zoodat meermalen
de heer Jitta niet alleen zelf, zich zijn verant
woordelijkheid ook in dezen bewust, ernstig
tegen de kosten moest opzien, maar ook juist
op dezen grond onder de zeer bezwarende
omstandigheden, waarin de laatste jaren
Amsterdams financiën verkeerden, niet
de instemming van het College van B. en W.
voor die maatregelen kon verwerven.
In de Armenhuis- en ziekenhuiskwestie is
hij blijven steken en het is hem zeer euvel
geduid, dat de laatste kwestie, die in Am
sterdam een buitengewoon moeilijke is, nog
niet tot een oplossing is gekomen, hoewei
toch niet vergeten mag worden, dat onder
zijn wethouderschap het aantal bedden in
de gemeenteziekenhuizen van 1741 in 1909
tot 2427 in 1917, dus met 40 pCt. is gestegen,
terwijl de bevolking in dien tijd slechts met
11 pCt. toenam, ongeacht nog de uitbreiding
van de particuliere ziekenhuizen, waartoe
de gemeentesteun deze in staat stelde.
Neen, de politiek was niet de kracht van
den wethouder, die ten slotte onder de
steeds hooger en steeds meer naar links
woedende golven is bedolven.
Zijn kracht lag op een ander gebied, een
gebied, dat niet in de raadzaal, van waar
de regeeringspersonen al te uitsluitend plegen
te worden beoordeeld, was waar te nemen.
Die kracht vertoonde zich, waar hij zijn
persoon kon geven, waar hij zelf actief kon
optreden, van zijn ijver voor en belang
stelling in de algemeene zaak, maar vooral
van zijn hulpvaardigheid tegenover anderen
kon doen blijken. Zij vertoonde zich in de
opvatting van zijn taak, welke hierin be
stond, dat hij zich daaraan geheel en al
zonder voorbehoud had te geven. Den
geheelen dag en nog menigen avond daarbij
was hij op het stadhuis te vinden. En niet
alleen stelde hij zich tot in de kleinste bij
zonderheden op de hoogte van de diensten.
die onder hem ressorteerden (vooral de om
standigheden waaronderhet personeel werkte,
hadden zijn aandacht, welke zoover ging,
dat hij b.v. zelf de soep ging proeven, die
des winters aan de nachtwerklieden van de
reiniging wordt uitgereikt), maar hij was
ook steeds en ten allen tijde nog bereid den
burgemeester en de andere wethouders te
helpen door hen te vervangen, als zij om
welke reden ook afwezig moesten zijn. En
de wijze, waarop zijn hoofdambtenaren van
hem afscheid hebben genomen Ik kan
verklaren, dat dit bij allen uit het hart
kwam bewijst wel, hoe hij zich door zijn
prettigen omgang en belangstelling in hun
persoon en hun gezinnen bij hen bemind
heeft weten te maken.
Hulpvaardigheid is de hoofdtrek van zijn
persoonlijkheid, hulpvaardigheid, welke wel
het schitterendst is gebleken, toen de Bel
gische uitgewekenen in grooten getale naar
Amsterdam stroomden. Hij zag toen spoedig
in, dat particulieren den toestand niet
meester konden blijven en dat de gemeente
met haar hulpmiddelen tusschenbeide moest
komen. Van dit oogenblik bemoeide hij zich
persoonlijk met de hulp en bleef dag en
nacht in het beursgebouw aanwezig om
zich van alles op de hoogte te stellen, hier
en daar ook persoonlijk optredende, vooral
waar het gold zieken en zwakken te helpen
en op deze wijze allen door zijn voorbeeld
aanvurende. Hetzelfde herhaalde zich weer
bij den Watersnood in 1916, toen hij als
voorzitter der militaire
armverzorgingscommissie het initiatief nam en de leiding tot
het einde behield.
Die hulpvaardigheid kwam ook tot uiting,
waar hij als wethouder met het publiek in
aanraking kwam. Nimmer heeft hij een be
paald spreekuur voor het publiek willen
hebben. Iedereen zonder onderscheid kon
zich steeds bij hem aanmelden en werd,
zoo hij slechts kwam voor een zaak, waar
mede de wethouder bemoeienis had, zelfs
in den meest drukken tijd tot hem toege
laten. En onder hen, die aldus kwamen,
waren vele kleine iuyden de aard van
de hem opgedragen diensten bracht dat zoo
mee en met het meeste geduld werden
zij allen te woord gestaan. Men kon zich
dan soms wanen op het spreekuur van een
humanen, goeden dokter, die de zenuw
achtig binnentredende patiënten en
pareikt te hebben.
Hoe bespottelijk, hoe verachtelijk maken
zich die kleine mannetjes, die geen begrip
hebben van groote karakters, en geen benul
van hooge en groote motieven, die alleen
maar bang zijn voor de eigen rusten vreede,
en nijdig en vinnig mopperen dat die vreede
nog maar uitblijft, omdat Amerika en
Engeland het noodig vinden voor hun heb
zuchtige en heerschzuchtige bedoelingen.
De figuur van Wilson staat als die van
Abraham Lincoln, die ook gehaat en bespot
werd door kleine zielen, omdat hij voelde
te moeten gehoorzamen aan een hoog ideëel
motief. En nu wordt zijn naam gezeegend,
ondanks al het bloed dat hij deed vergieten,
en de armoede die zijn onbarmhartig door
gezette burgerkrijg na zich sleepte. Het
moest, omdat de menschheid geen slavernij
meer wilde. Zoo wil de menschheid nu geen
heerschzuchtige willekeur en verlangt ze
een onschendbaar volkenrecht. Dat voelen
mannen als Wilson en Lloyd George, en zij
weeten te moeten volhouden tot de berei
king van hun doel vast staat.
En wat hebben de persmannetjes eigenlijk
te mopperen? Zijn wij Hollanders niet ver
booven onze verdienste in deezen krijg
gezeegend en gespaard? We hebben veele
millioenen verdiend, en gebrek wordt er
niet veel meer geleeden dan voor den oorlog.
We hebben allerlei winst-posten te boeken,
een wakker worden uit den dommel, een
algemeene reorganisatie, een opruiming van
allerlei oude rommel, een gezondheids-kuur
voor duizende jonge mannen die eindelijk
iets te weeten koomen omtrent orde en
tucht en zindelijkheid, een opleeving van
nationale productie, een kans op dieper
gaande hervorming die oud en onduldbaar
onrecht zal aangrijpen, eindelijk de lessen
tiënten waren het vaak, sociale" patiënten
met een vriendelijk, dikwijls humoristisch
woord wist te kalmeeren en hen vrijuit liet
praten en slechts zeer zelden was het noodig
op abrupte wijze aan het gesprek een
eind te maken. Dikwijls heeft dan de be
trokken directeur naar aanleiding van een
dergelijk gesprek een of andere opdracht
gekregen. Voor dit publiek is ongetwijfeld
het aftreden van den wethouder een verlies.
Zoo heeft de heer Jitta ongetwijfeld den
warmen dank verdiend van Amsterdams
burgerij voor hetgeen hij in zijn wethouder
schap heeft verricht en is er allerminst reden,
integendeel is het een grove onbillijkheid,
zooals hier en daar wel is geschied, om over
zijn aftreden een gejuich aan te heffen. Als
hij den strijd, in de laatste jaren tegen hem
gevoerd, buiten beschouwing laat, kan hij
met groote satisfactie op het verleden terug
zien; wat bij zijn afscheid is geschied, zal
hem daarvan wel de overtuiging hebben
geschonken.
Alleen de raad van nu is niet meer
die van 12 jaar geleden en de gemeente
politiek heeft zich gewijzigd. Een persoon
lijkheid als hij paste daarin niet meer goed
en zoowel voor hem zelf als voor de ge
meente was het beter, dat er een ander
kwam zooals dat trouwens in Amsterdam
met vele wethouders na verloop van een
aantal jaren het geval is geweest men mag
hier haast van een Amsterdamsen gewoonte
spreken. Hoezeer men het betreuren moge,
het oogenblik, dat groote ij ver, belangstelling
en hulpvaardigheid alleen niet meer vol
doende waren, was gekomen. Amsterdam
blijft den heer Jitta niettemin dank ver
schuldigd voor wat hij in het belang der
gemeente heeft gedaan.
Goede verhoudingen tusschen
meerderen en minderen
Redactie
Mochten meerdere mededeelingen u aan
leiding geven uwe vermaning niet met zijn
minderen" nog eens in meer vertrouwen
gevenden vorm te herhalen, dan stel ik u
gaarne mijn ervaringen ter beschikking.
Als landstormer '09 opkomende werd ik
getroffen door de groote beleefdheid aller
eerst natuurlijk van het lagere kader. Ook
later heb ik in verlofsbesprekingen en der
gelijke van de zijde van officieren steeds
hetzelfde ondervonden en waargenomen.
Buiten dienst kan ik u een frappanten
tegenhanger van het door u genoemde feit
meedeelen.
Bij overplaatsing trof ik, recruut nog, een
lagere schoolkennis als actief 1ste luitenant
aan. Deze inviteerde mij onmiddellijk ten
eten, wat aan zijn officierstafel ook bij den
aanzittenden kapitein geenerlei opmerking
van minder instemming verwekte.
Uw dienstvaardige
M.
Korporaal der Genie
De tuberculose en hare bestrijding
Geachte Redactie,
Naar aanleiding van de Medische kroniek
in uw laatste nummer zou ik gaarne de
opmerking willen maken, dat de daarin
gegeven voorstelling van de werkwijze der
Ned. Centrale Vereeniging tot bestrijding
der tuberculose geheel onjuist is. Deze heeft
steeds in den door den schrijver bedoelden
prophylactischen zin gewerkt, ook en vooral
ten behoeve der kinderen, en nooit haar
kracht gezocht in de behandeling der vol
wassenen.
De heer Feisser had zich door onze ge
schriften beter op de hoogte kunnen stellen
en thans zal hij met vrucht het juist
gepuin zuinigheid en sooberheid en wat staat
er teegenover ? Wat hebben wij bijgedragen
voor het groote doel ? We hebben in de
penarie gezeeten, ziedaar het voornaamste,
als kleine, kleingeestige, voor hun hachje
bevreesde burgermannetjes.
Wij hebben geen recht tot eenige scham
pere kritiek, noch teegenover Duitschland,
noch teegenoover de Entente. Wij hebben
te zwijgen en te dulden, dat is het eenige
wat ons past. De Duitsche waan mooge nog
zoo diep en verschrikkelijk zijn, zij is toch
groot-tragisch en heroïek. Daarbij gezien
is onze positie klein en angstvallig. Ons
schimpen op Duitschland is eeven ongepast
als op Engeland, juist door onze bangelijke
neutraliteit. Een enkel man als Raemaekers,
die niet vreest en niet neutraal is, heeft
recht van spreeken, hij waagt alles wat
hij heeft voor zijn vrijheid van uiting, maar
de neutrale thuisblijvers en mopperaars, de
geemelijke beschimpers, die maar roe
pen : ophouden! ophouden! voordat ik
in 't gedrang kom!" zonder besef van het
groote wat op 't spel staat die verdienen
enkel een minachtend schouderophalen, en
zullen bij den vreede niet veel meer dan
schande oogsten.
Dat wij gastvrij zijn voor vluchtelingen
en voor hongerige kinderen, nu ja! dat komt
in ons crédit. Maar ik zou zeggen, dat
mankeerde er nog maar aan, dat we wei
gerden onze booteram te deelen met de
hulpeloozen en vervolgden, die aan onze
deur kloppen. Die gastvrijheid is ook al 't
minste wat van ons verwacht kon worden.
Dat is de deugd die ook door de vrouwtjes
van een hofje of besjeshuis zal worden
betracht. Maar is dat reeden om onsizelven
te verheffen en zulk een toon aan te slaan
teegenover de groote mannen van deezen
Zooals Grootvader
Holland, blijf uw aard bewaren,
Doe niet chic" en elegant",
Blijf maar deftig en voorzichtig
In uw vroolijk boerenland.
Woon in goed gesloten huizen,
Maak uw' deuren niet te breed,
Hinder niemand met uw weelde,
Sluit uw vensters als ge eet.
Mannen, toont geen hooge heupen,
Kleedt u niet als meisjes aan,
Loopt niet met geschoren koontjes,
Laat uw volle baarden staan.
Maakt geen ladijs" van uw vrouwen,
Zegt niet bonne" aan de meid,
Leert uw dochters keurig koken,
Kooplui, blijft zooals ge zijt.
Blijft maar doen als dorpelingen,
Zelfs al woont ge in een stad,
Altijd huiselijk en sober
Met uw pijp en avondblad.
Kuiert Zondags met de uwen
Weltevrêe een uurtje rond,
Eet daarna een Hollandsch kostje,
Dat is voedzaam en gezond.
Werkt zoo lang ge nog kunt lachen,
Arbeid is een medesijn,
Grijze menschen sterven eerder
Als ze lui en gulzig zijn.
Weest iiescheiden in uw daden,
Dringt uw meening niemand op,
Maar wanneer ge hebt te eischen,
Toont dan uwen stuggen kop.
Laat de vreemden om u lachen,
Knipoogt en neemt zelf den ploeg,
Holland heeft geen ander noodig,
Holland is zich zelf genoeg.
Weest geen gentlemen" maar heeren,
Noemt een steeg geen avenue"
Holland, blijf uw aard bewaren,
Holland, dat raadt opa u!
]. H. S P E E N n o P
iH. VAN DOOREN & Cie.
DEN HAAG - AMSTERDAM - UTRECHT
DAMES HOEDEN en BONTWERKEN
bliceerde rapport van den Centralen Gezond
heidsraad over de tuberculosebestrijding
kunnen raadplegen. Het zou van belang zijn
te mogen vernemen op welke gegevens zijn
volkomen averechtsche voorstelling een
legende, die in den laatsten tijd meer ver
breid wordt berust.
C. DEKKER
Secretaris-penningmeester
der N. C. V. t. b. d. tbc.
Den Haag
iiiiiiiiiiinmniiimiiii min iiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiimiiiiiiiii
reuzenstrijd?
Het is de zelfverheffing van Duitschland
die het volk in 't ongeluk heeft gevoerd. En
hoeveel meer grond had die zelfverheffing!
Zelfs de grootste Duitschenhater zal moeten
erkennen dat er pit en kracht zit in die
verstokte voorvechters van een oud regime
en een verlooren zaak.
Maar wat hebben wij gedaan, om zulk
een borst te moogen zetten ?
We hebben gesjacherd en geschipperd,
ziedaar al onze verdienste. En nu roepen
we: Ophouden!" Dat is ook geen groote
kunst.
Waarlijk het is mij niet te doen om ons
volk te kleineeren. Ik heb genoeg getoond
het Hef te hebben. Maar des te eer zal ik
moogen wijzen op onze ergerlijke fouten.
De Japanner Kanso klaagde er oover, dat
het Japansche volk vergeleeken bij het
Chineesche, geen grootheid kende tot dusver.
Maar hoeveel meer past die neederige
zelfkritiek ons Hollanders, die bij Japan
vergeleeken zeeker niet de meerderen zijn in
grootheid van daden, van geesten van idealen.
Wij hebben ee» tijd gehad waarin wij
vroom en manmoedig leeden en bloedden
terwille van een ideaal der menschheid. Dat
wat toen vrijheid" werd geheeten. Daarep
kunnen wij nog trots zijn, niet op onze
Oost-Indische Compagnie met zijn mono
polies.
Kunnen wij daaruit niet leeren dat het
niet zal zijn om ons gesjacher en geschipper
van thans, dat het nageslacht ons zal eeren ?
En dat hoe kleingeestiger, verwaander en
angstiger wij ons aanstellen, des te kleiner
ons deel zal zijn van de imponderabiliën,
die de waarachtige winst zullen vormen van
deezen oorlog.
l- REDER IK VAN E EDEN