Historisch Archief 1877-1940
10
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
15 Sept. '17. No. 2099
Tweeërlei Wereldbeschouwing.
Aan Frederik van Eeden, naar aanleiding
van zijne bespreking van mijn Wereld
beschouwing van een Natuuronderzoe
ker in verband mei de voorgestelde
wijziging van Art 192 der Grondwet".
Ik ga geen anti-critiek schrijven, ik ga
niet met U twisten over significa, noch mij
verdedigen tegen uwe aanmerkingen op mijn
denkwijze of mijn stijl; dat is alles zoo on
belangrijk tegenover het principieele verschil
tusschen uwe wereldbeschouwingendemijne.
Ik wil alleen dit verschil nog eens duidelijk
doen uitkomen en kan dit doen met de
gelijkmoedigheid, die gij van mij verwacht,
omdat Ik er van overtuigd ben, dat gij
evenals ik zonder bijbedoeling de waar
heid zocht.
Maar ik ben het niet met u eens, dat
onze verschillen alleen misverstanden zijn,
op te heffen door betere expressie en nauw
keuriger onderzoek", waarmede gij bedoelt
betere expressie en nauwkeuriger onderzoek
mijnerzijds.
Ik wil slechts de aller principieelste ver
schilpunten tusschen ons behandelen.
Het alles andere overschaduwende, verschil
van opvatting is in enkele woorden uit te
drukken; het is uw Cogito ergo Sum tegen
over mijn Sum ergo Cogito. Dat is onover
brugbaar, voor mijne stelling kan ik ik
behoef ze voor u niet te preciseeren
talrijke argumenten aanvoeren; uwe stelling
berust op zuiver geloof, belichaemd in de
zinsnede: Maar de menschelfjke geest is
ouder dan alle geologische tijdperken".
Daarover te twisten, van Eeden, ware
gij zelf zult de eerste zijn om mij dit toe
te stemmen, tijdverlies.
Maar... als gij, ter staving van dit uw
geloof, zegt: Alleen zou ik Lotsy willen
uitnoodigen eens na te denken over het
weezen van kleur, en zich af te vragen
wat kleur is, zonder een netvlies, dat door
licht getroffen wordt en ook zonder de
psychische ontvankelijkheid die nog
noodzakelijker is voor het ontstaan van het
gevoel groen of rood" en ik dit beschouw
in verband met uw vroeger gezegde:
kleuren en klanken zijn er niet en zijn er nooit
«geweest en kunnen er niet zijn, waar niet
is een menschelijke geest, waarin ze
ontstonden," dan begeeft gij u op een gebied,
waar wél discussie mogelijk is, en waar ik
meen u te kunnen weerleggen door te wijzen
op het, toch u even goed als.mij bekende
feit, dat er talrijke dierlijke netvliezen en
gehoororganen zijn en dat die dieren geens
zins kleurenblind of doof zijn, dus ook
hun psyche in staat is kleuren en klanken
waar te nemen.
Gij ziet, ik zei niet ten onrechle
dat gij een der meest anthropocentrisch
denkende geesten zijt en gij weet zeer wel,
dat ik u daarmede niet aanwrijven wil de
kinderlijke waereldbeschouwing van den
boer, die meent dat God zijn oogst door
droogte en misgewas doet mislukken, omdat
hij niet naar de kerk geweest is."
Toen gij deze zinsnede nederschreeft sprak
in u de gevoelsmensch.
Waarmede ik weer in geenen deele wil
zeggen, dat gij gpen verstand zoudt bezitten.
Gij hebt de scheiding tusschen
verstandsmenschen en gevoelsmenschen, die ik maakte,
op de spits gedreven en zij t daardoor ik
weet gij zult dit betreuren tegenover mij
onbillijk geweest, erne onbülijkheid, die gij
hadt kunnen veimiiden door geheel te
citeeren, wat ik op p. XI van mijn boek schreef:
Er zijn nu eenmaal twee tegenstrijdige
groepen van wereldbeschouwing: de mys
tieke en de wetenschappelijke, waarvan de
eerste die der gevoelsmenschen", de
tweede die der verstindsrnens,chen" is."
Mij dunkt de aar.halingsteekens bij d;
uitdrukkingen gevoelsmensctien en
verstandstnenschen hadden u reeds moeten waar
schuwen, dat deze onderscheiding niet scherp
kon gemeend zijn, zioals trouwens, ten
overvloede, blijkt uit de direct aansluitende
zin:
K. V. HET NEDERLANDSCH'TOONEEL:
&?':. De 'Roepstem van het Leven, door
ARTHUR SCHNITZLER.
De groote tooneeltr^m is verstomd. De
reclame is uitgebuit, aan de mode alle hulde
bewezen, alle leuzen zijn ge'anceerd, be
proefd, getroefd, het loven en bieden heeft
uit. leder weet nu wat hij zelf, wat een
ander, in zijn mars voert, en dat ook de
tooneelkunst n'est qu'une longue patience".
Misschien, dat hier of daar een eenvoudige
van hart nog lichtelijk ontroert wanneer hij
in de krant leest dat deze of gene
tooneelkunstenaar zijn v.'cantie te water of te land
heeft doorgebracht, en meent dat het de
Nederlandsche tooneelspeelkunst ten goede
zal komen wanreer dezelve zich in het wit
flanel Iaat signaleeren op Holland's hoogste
duin... ik voor mij geloof dat, met het ge
vierendeeld buffet in den foyer van den
Amsterdarnschen Schouwburg, het lieftallig
sprotje dat daar ^hans een mandenwagentje
met lekkernijen rondkruit, plus de ge
mbellisseerde ouvreuses, in deze richting de
laatste sensatie is bereikt.
Wij staan voor een ernstig tooneelseizoen.
Er is verlangen raar verstrooiing, maar
vooral naar vervulling, naar innerlijk licht
in de lange donkere avonden die ons te
wachten staan, naar een voor ons allen hoe
langer hoe noodzakelijker geestelijken toe
slag op den gerantsoeneerden dag. Koude
voeten, maar een warm hart. En een paar
vleugels voor ons huishoudelijk humeur.
Onze tooneelspelers zijn wonderen van
ijver, den gansenen zomer werkten zij
door, onder den blooten hemel en in be
nauwde lokalen, en weer staan zij voor
den gansenen winter, gretig, bereid. Lite
ratoren schragen hen met hun geestdrift,
vooralsnog voor hun eigen stukken, maar...
Daar er geen zuivere gevoelsmenschen
en f een zuivere rerstandsmenschen bestaan,
heeft een ieder dagelijks een innerlijken
strijd tusschen gevoel en verstand te
voeren, waarvan feitelijk da strijd tusschen
mijstiek en wetenschap slechts de uitbreiding
naar buiten is."
Ik geloof nog dit niet zoo geheel mis te
hebben gezien.
Ik zou zeer zeker niet, met hetzelfde ver
trouwen als gij, van Haeckel of Ostwaldals
verstandsmensehen"(ikzet weer
aanhalingsteekens) spreken en al ben ik het met u
eens, dat Boliand tot de gevoelsmenschen"
behoort, dan volgt daar geenszins uit, dat
ik hem intellect zou willen ontzeggen, al
zou ik weer niet, zoo grif als gij, hem een
reusachtig intellect" noemen. Maar dat is
eene subjectieve appreciatie, die weer niet
discuteerbaar is.
Wat mij eigenlijk tot dit schrijven
zoo lang na de verschijning van uwe be
spreking brengt is de overtuiging, dat ik
verplicht ben op te komen tegen een ideaal,
dat gij den lezers van de groene Amster
dammer voorhoudt, werk ideaal ik voor eene
utopie, en mitsdien te bestrijden, houd, n.l.
bewuste eenheid in levensrichting".
Uij zegt daarover:
Staat eenmaal in de
menschen-gemeenschap de groote richting vast, weet men
eenmaal allen en voor al'oos waarhe«n het
streven gaat, is er een werkelijk gemeen
schappelijke leevens-beschouwing, die van
zelf spreekt en waaraan niemand zich zelf
standig onttrekken kan, dan eerst is alle
kunst van zelve doortrokken van het hoogste
levensbeginsel''.
Zoo scheen het te zijn, gedurende een
korte periode, in de Europeesche cultuur,
toen het katholieke geloof meende te zege
vieren, in de midden-eeuwen, toen de kathe
dralen werden gebouwd, de kloosters ge
sticht en elke stad begon met een kerk, en
alle werkzaamheid bestuurd werd door het
gemeenschappelijk geloof".
Toen was er geen scheiding tusschen
kerkelijk en wereldsch leven, want dat
wereldsch leven was vroom en tik kind
wies op in het nooit-betwijfelde,doorniemand
verzaakte geloof. Toen was deongeloovige,
de ketter, een onmensch en een barbaar,
die moest worden bekeerd of onschadelijk
gemaakt".
Toen was alle kunst zuiver, en de ge
dachte aan kunst om kunst" iets onzinnigs".
Tegenwoordig is dat alles anders. Er
is geen bewuste eenheid in levensrichting /),
geen gemeenschappelijk geloof, geen vast
staand geheel van overtuigingen waaraan
alle menschen, op eenige onbelangrijke
uitzonderingen na, deelnemen".
Dit gebrek 1) duidt op verwarring en
overgang, en elke kunst draagt er de tee
kenen van, alle schoonheid is er door ge
schonden. In architectuur, plastiek, schilder
kunst, poëzie, dramatiek en muziek komt de
leegheid de wansmaak en de ontaarding
aan 't licht."
Daarom hunkert men allereerst naar
vastheid, helderheid en eenheid in levens
beschouwing."
Ik wil gaarne aannemen, dat gij daarnaar
hunkert; ik doe het niet, acht eenheid in
levensbeschouwing niet alleen onbereikbaar,
maar absoluut verkeerd, omdat de
menschheid geen eenheid is, maar uit
ongelijkgeaarde individuen bestaat, die geheel
verschillende behoeften hebben.
En omdat zelfs de kinderen niet gelflk
aan de ouders zijn, maar zoowel van deze
als onderling verschillen, acht ik de ouders
niet gerechtigd hun levensbeschouwing aan
de kinderen op te dringen allerminst met
behulp van den Staat vandaar mijn
principieel, zooals gebleken is, hopeloos
verzet tegen het gewijzigde art 192 der
Grondwet.
Dat is het Iweede principieele punt, dat
ons scheidt; gij beschouwt de menschheid
als een eenheid, aan welker behoeften n
levensopvatting, n geloof kan voldoen,
ik als een uiterst gedifferentieerd complex,
welks leden zeer verschillende behoeften en
mitsdien verschillende levensbeschouwingen
moeten hebben.
De ethica, op geloof «n een norm geba
seerd, acht ik onzedelijk, omdat er geen
norm bestaat en het aanleggen van een
maatstaf van zedelijke waardeering, die een
onafwijsbaar gevolg van meerderheid ik
zeg nog niet eens eenheid van levensopvat
ting is, uitgaat van de stilzwijgende
veronderstelling, dat alle menschen in den
grond gelijk zijn, wat zij niet zijn.
Gij ziet, van Eeden, het zijn geen misver
standen, die ons scheiden, het zijn princi
pieele verschillen, gij en ik zullen het nooit
op eenig ander punt eens worden, dan op
dat waarover wij het eens zijn:
Neutraal, verplicht en kosteloos 2) onder ?
wijs, met zorgvuldige handhaving van
eenheid 3) en neutraliteit, en vermijding van
alles wat naarsectarisme of fanatisme neigt."
Zoo zal een ieder zich naar eigen aard
kunnen ontwikkelen en zullen, zelfs zoo ver
schillend geaarden, als gij en ik, elkaar kun
nen waardeeren en niet pogen elkaar te
bekeeren". J. P. LOTSY.
1) Ik cursiveer.
2) Of onderwijs kosteloos of niet behoort
te zijn is een vraag waaraan zooveel vast
zit, dat ik mij hier daarover niet wensch
uit te laten; zeer zeker acht ik het niet
wenschelijk ook aan gegoeden kosteloos
onderwijs te verstrekken.
3) Ik neem aan dat gij onder eenheid"
het tegendeel van sectarisme verstaat en
niet een norm".
Openluchtscholen
Naar aanleiding van het stuk van den heer
J. Lubsen Nzn., schoolarts te Amsterdam,
over Openluchtscholen, in de Amsterdammer
van 25 Aug. 1.1., deel ik u het volgende mee,
met vriendelijk verzoek het met bijgaande
photo's in uw blad op te nemen.
Ook in Rotterdam heeft een kleine kring
van menschen, overtuigd van de
wenschelijkheid om lichamelijk zwakke kinderen ook
in de schooluren zooveel mogelijk in de
buitenlucht te brengen, de eerste stappen
gedaan in die richting. Het Bestuur n.l. van
de stichting Rolterdamsch Zeehospitium"
besloot, gehoor gevende aan het voorstel
van de geneeskundige directrice, aan de
inrichting een school voor patientjes te ver
binden en wel een openluchtschool.
Niettegenstaande de ongunstige tijdsom
standigheden heeft bovengenoemd bestuur
die onderwijs-inrichting 15 Augustus 1916
geopend. Sinds l Januari 1917 staat zij onder
Rijkstoezicht.
Het leerplan is zooveel mogelijk aan de
hand van dat, geldende voor de G. L. O.
scholen in Rotterdam, opgesteld, omdat de
meeste patientjes inwoners van Rotterdam
zijn. De schooltijden zijn van negen tot elf
uur voormiddag en van half drie tot half vijf
's namiddags, terwijl de Woensdag- en Za
terdagmiddag vrij zijn.
Ongeveer tachtig a negentig leerlingen
bezoeken de school; ze zijn geplaatst in
Openluchtschool 3e en 4e leerjaar
Onderwijs in de klasse. Buiten ligt de
sneeuw voetendik
zes leerjaren in drie klassen en staan onder
leiding van een hoofd der school en twee
onderwijzeressen van bijstand. Elk der leer
krachten heeft twee leerjaren voor haar
rekening. In den nazomer van 1916 en in
den winter van 1916 op 1917 werd les ge
geven in lighallen met opengeschoven ramen.
in het voorjaar van 1917 is als proef een
duinpan op het terrein van het Hospitium
uitgegraven en ingericht als schoollokaal,
waarin het vijfde en zesde leerjaar werden
ondergebracht. Er doen zich natuurlijk,
vooral door de liggende patiënten eigen
aardige moeilijkheden voor, maar die leert
men al doende uit den weg ruimen. De prcef
is uitstekend bevallen en doet ons den wensch
uitspreken, dat dit bescheiden begin van
het Zeehospitium tot iets goeds mag leiden
op dit gebied en dat de belangstelling voor
de Openluchtscholen ook in ons land grooter
wordt, vooral ook voor die kinderen, bij wie
ziekte voorkomen kan worden.
Met vriendelijken dank
Hoogachtend
BETSY VALK
Katwijk a j Zee
Openluchtschool
Een zonnige dag
Openluchtschool 5e en 6e leerjaar
De duinschool
ce n'est que Ie premier pas qui coüte, en
de kennismaking tusschen
tooneelkunstenaars en hun naaste verwanten, die lang op
zich heeft laven wachten, is thans een feu. Het
publiek, tot inkeer geneigd, vraagt om vóór
lichting, in onderwijskringen wordt ge
streefd naar de opname van het tooneel als
leervak", naar een leerstoel voor het Drama"
in den meest volledigen zin. De Volksuniver
siteiten openen alreeds een cursus voor
comediegangers,en de Minister van Schoone
Kunsien vroeg een vrijkaartje in het
Centraaltheater, als bewijs hoe ook van
Regeeringswege in het vervolg niets meer zal
worden nagelaten... Het gaat om den"
Schouwburg, zeggen de Amsterdammers,
alsof er sprake was van the golden Cup",
en alsof onze schoone verbeelding niet even
licht op den eenen als op den anderen stoel
zit! Ja nu, er is gezonde drift, na onge
zonde zwijmel, het ga dan om den schouw
burg, in eik geval om de koninklijke subsidie
waarmee daden gedaan kunnen worden, en
bovenal moge het gaan om een erkende en
gevestigde tooneelkunst, om spel, dat, warm
sterk en intensief, ons volk boven den
oorlogswinst verheft en den waren dichter
inspireert.
Een stuk van Schnitzler is altijd belang
rijk, ook wanneer het, zooals Der Ruf des
Lebens" als tooneelspel mislukt mag heeten.
Dan nog kerft het zich diep in onzen geest
en moet het, mits zuiver op den tekst ge
speeld, met innigheid en onverflauwd lan
vertolkt, boeien. De
meester-op-den-eenacter trachtte in dit stuk drie stukjes in
n bedrijf, die niet alleen elk een ver
schillend milieu, een verschillende kern en
een verschillende hoofdfiguur bieden, maar
ook een geheel afzonderlijke atmosfeer elk
voor zich, vragen, te verbinden door n
ten hemel schreienden kreet, welke door
het geheele stuk vaart. Die kreet, rauw
als van een roofvogel en aandoenlijk als
van een blinden vink, moeten we hooren
door alle bedrijven heen, en alles wat daar
van afleidt, worde onderdrukt. Uit het ver
haal van den ouden Moser (in I) klinkt hij
fiauvv, het is verre herinnering aan jeugd,
maar uit Marie, de dochter die naast hem
staat, trappelend van ongeduld en hijgend
van verlangen, schalt hij op; dat is de jeugd
zelve, die ontwaakt in gekluisterde verruk
king en verbijstering.
In 11 neemt Irene, de vrouw van den
overste, vechtend om 't behoud van haar
minnaar met alle wapenen van het
oermensclielijke instinct, den kreet van haar
over; en hier, uit de radelooze, vol-rtjpe
vrouw, op den rand van den dood, is het
geluid-van-het-leven overweldigend. Marie
Moser verdwijnt in dit bedrijf niet alleen
achter het gordijn, zij verdwijnt uit onze
geheele verbeelding, het is enkel de
levenskreet waarnaar wij !u steren, tot ze, met Irene,
neergeschoten door haar man, in doodssnik
versmoort. Het overige in dat bedrijf, de feiten,
laten ons onbewogen, want daarin voelen we
niet meer den drang van het léven-zelf, maar
dat, wattwee paar bebloede menschelijke han
den er nog met alle geweld van willen maken.
De litf Je-nacht, die Marie Moser en luitenant
Max, heenstappend over het lijk van den
ouden Moser, den vader, dien zij doodde om
zich van hem te bevrijden, en van Irene, de
vrouw, die het genadeschot ontving om hem,
samen gaan opvoeren", is een erbarmelijke
comedie, een parodie op den hartstocht, op
den natuurlijken, en daarom gewijden Ruf
des Lebens".
Het derde bedrijf brengt den nagalm...,
Hier heet de vrouw: Katrien Richter, aan
wie de vervulling, waarnaar de beide vorige
vrouwen smachtten, is voltrokken als een
vonnis zonder genade. Een teringlijderes,
levensgretiger dan een gezond mensch kan
zijn, leeft, wederom in het aangezicht van
den dood, haar leven uit. En wij zien haar
huiswaarts keeren als een wrak orn in haar
moeders armen te sterven, gelukkiger, want
in-vrijheld-bevredigd-naar-haar-aard, dan een
Marie of een Irene, die de ketenen van het
leven niet vermochten te slaken dan voor
n nacht-zonder-morgen, gelukkig nóg in
haar waan, vol herinnering En daar
mee zijn we toe aan de Schnitzler-moraal, de
zelfde waarop de oude man in Minnespel"
doelt als hij zijn stervende zuster ver
giffenis vraagt omdat hij haar zoo goed
heeft behoed" ; hier uitgesproken door den
huisarts, een mensch, die door ontbering
leert wat bezit k;'n zijn en ieder zijn kans
gunde. De lokkende en gevaarlijke moraal,
welke: leven naar aanleg, aard en lust stelt
boven geleefd-worden volgens geweten en
plicht, de waarde van het offer" gering
schat, het geluk-van den-hartstocht met den
dcod niet te duur acht betaald. Een moraal,
waarvan we de illustratie zien in de uit
gedoofde oogen, harde trekken en verbeten
mond van menig voorbijganger, maar die
i toch maar een enkele onzer voor zichzelf
j in al haar wreede consequenties, vreesloos,
j aanvaard.
De adem van den hartstocht joeg niet
door de vertooning, de kreet klonk maar
een enkele maal: bij de opkomst van Irene
(Mevrouw Mann) en bij haar dood.
Hoe prachtig was weer dit ontzield ter
r< derzijgen! Als kunstwerk te redden,
lijkt mij dit stuk niet, doch fel, bloed
warm, in sneller tempo en meer compact
gespeeld, zou het nochtans boeiend kunnen
zijn. In de, vel te groote, kamer vnn I,
waar de menschen, Matje, haar teruggewezen
verloofde, haar tante en den dokter, nauwe
lijks contact met elkaar kregen, werd de
oude Moser het middelpunt, niet het van
levenslcoorts vibreerend meisje aan zijn zijde.
De afgemeten, kille toon, die Rika Hopper
voor sommige rollen aanwijst, was de dood
voor deze Marie", voor geheeïhet eerste
bedrijf. Want hoeveel relief Louis Bouw
meester overigens, met dat opengetrok
ken hemd weinigden gewezen Ritmeester
ook gaf aan het omslachtig verhaal van het
op de vlucht geslagen regiment der Blauwe
Huzaren, hij deed ons niet vergeten, dat het
alreeds in dit bedrijf ging om het uitbot
tende jonge leven met zijn gebiedenden
eisen, en niet om dien, van zijn bed naar
zijn stoel, gesleepten invalide, het
middel, doch nooit het doel van al
dit gebeuren. Hoe hadden we inmiddels
het heimelijk vuur in Marie moeten
zien broeien en aangloeien! Het voorbij
trekken van het regiment, het had, ook door
Veikade's regie, tot ten moment va
Een Tegenhanger
Naar aanleiding va": Niet met mijn
minderen" verzoek ik U de volgende erva
ring als tegenhanger op te nemen. Eenigen
tijd geleden rei:de ik op Zaterdagmiddag
van Kesteren naar Dordrecht, met twee jonge
officieren, zoodat er in onze coupénog drie
plaatsen open waren. In Gorcum had een
ware bestorming van den trein plaats door
militairen, die op enkelen na een plaats
vonden. Toen vroeg een dier officieren aan
den ander: Heb je bezwaar, dat de jongens
hier komen?" En toen deze volstrekt geen
bezwaar had en ik op dezelfde tot mij ge
richte vraag eveneens 't goed vond, toen
opende die officier zelf 't portier en riep:
jongens, kom maar hier." En met een:
dank u, luit", namen ze plaats.
Nu dweep ik niet met jonge luitenantjes,
maar dit bewijs van hartelijkheid voor de
minderen" deed mijn hart buitengewoon
goed. En naast dat hooghartig optreden door
u vermeld, mag zeker de aandacht er op
gevestigd worden, dat er ook andere jonge
officieren zijn.
A r n hètn
Ds. A. J. v. LOQHEM SLATERUS
Een Nationaal Park
Geachte Redactie!
Met bijzondere ingenomendheid las ik in
De Amsterdammer van 25 Aug. 't stukje van
den heer Burgers over 'n groot nationaal
park hier in ons land.
Doch waarom zou dat juist in 't hartje
van ons land moeien worden aangelegd?
De provincie Utrecht toch, is reeds zoo rijk
aan bosschen, en de Veluwe ligt zoo ver
van alle groote steden af, die juist de na
bijheid van 'n bosch zoo noodig hebben.
Bij Amsterdam b.v., waar 't Vondelpark,
vooral 's zomers, veel te klein is voor de
groote stadsbevolking. Dan zou heel ge
schikt 't Vondelpark als toegang tot zoo'n
groot park of bosch kunnen dienen. Dit is
nu nog mogelijk. Nog is bfj 't eind van de
Overtoom ter plaatse van den overhaal
geen noemenswaardige nieuwe aanbouw
van de stad. 't Is daar nog 'n uitgestrekt
weiland. Dit weiland, in 't Zuiden begrensd
door den weg naar Sloten, zou, aange
kocht door rijke Amsterdammers en aan
de stad ten geschenke gegeven, 'n
pracht-terrein vormen voor 'n groot bosch.
In dat bosch zou 'n deel afgezonderd
kunnen worden voor de nieuw-op-te-richten
openluchtschool, waarover in 'n ander artikel
van 't zelfde nummer van uw blad geschre
ven wordt.
Ik ben geen deskundige, noch wat
boschbouw, noch wat kinderverzorging betreft.
Ik kan, ais Amsterdamsche, met 'n warm
hart voor mijn stad en haar bewoners slechts
een opmerking maken en mijn denkbeelden
en gedachten ten beste geven.
Misschien zijn er echter onder de lezers
van uw blad personen, die over meer in
vloed beschikken, die stappen zouden kun
nen doen om dit plan nader te overwegen.
Met hoogachting
D. T. M.
Lola Cornero conira
Haagsche Vliegenier
Amst., Sept. lOlh. 1917
Gentlemen,
Your cooperator the Haagsche Vliege
nier" tells in your number of the 8th. inst.
that last year hèheard mesing?das Weib"
of Heine, which disappointed him greatly
and that notwith-standing his deception l
had lots of success with the public.
I herewith want to inform you that I have
never sung German on the stage and neither
have I ever sung the song in question in
English or any other language.
Kindly inform your Haagsche Vliegenier
of this fact and if possible also your readers.
I remain, Gentlemen,
very truly yours,
LOLA CORNERO
H. BERSSENBRUGGE,
PQRTRETFOTOGRAAF
ZEESTRAAT 65, nsast Panorama Mesdag,
DE N HAAG. - Tel. 1538.
zware, innerlijke, in het paardengetrappel
als het ware rhythmisch aangegeven, ont
roering opgedreven moeten worden. We
herinneren ons uit R isenmontag" een der
gelijk, met eenvoudige middelen bereikt,
zeer suggestief tooneel. En welk een vlam
had er van Marie moeten uitslaan toen zij,
naast het lijk van haar gewezen rivale,
nog haar deel van Max opeischte als een
levensrecht, om den onwilligen toeschouwer
over dit slot van U nog eenigermate heen
te sluwen.
Meer had Emma Morel van de rol van
Katrien" trachten te maken. Ook waar zij
den toon miste, trof het streven naar ver
levendiging en schakeering. Maar een gave
figuur wetd het toch niet En waarom dat
lyrisch toilette, als van een gevallen
engel of een boetvaardige Magdalena, in III ?
Katrien komt, verdwaasd, uit den roes van
wereldsche vermaken, dat hadden we moe
ten begrijpen al op het eerste gezicht.
Mevr. Holtrop speelde, fijn en natuurlijk,
Katrien's moeder; zij speelde, voor mijn ge
voelen, eigenlijk het meest van allen:
Schnitzler. De heeren : Van der Veer (Max)
Reule (Albrecht) Henri Eerens (de afgewezen
verloofde van Marie) Gimberg (de overste)
en Schwab, (de dokter, hadden, naar ver
houding tot de ingrijpende gebeurtenissen
waarin zij betrokken waren, niet veel
spelgelegenheid en wisten zich in die
oogenblikken ook weinig te doen gelden. Van der
Veer was meer een brave boerenzoon dan
een onweerstaanbare huzarenluitenant.
Schwab kwam pas in zijn element in het
laatste bedrijf, en hij liet dit, min of meer
als Ie regisseur parlant au publiek trtftend
sluiten. Als geheel een zwakke, ook in
zijn onderdeelen niet overtuigende opvoering
van een moeilijk samen te vatten stuk,
waarvan men zich afvraagt wat het voor
aantrekkingskracht mag bezitten, dat binnen
drie jaar tijds twee gezelschappen er de
proef mee waagden.
TOP N A E F l