Historisch Archief 1877-1940
N°. 2100
Zaterdag 22 September
A°1917
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
ONDER REDACTIE VAN Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRUGMANS, Mr. E. S. OROBIO DE CASTRO Jr., Dr. FREDERIK VAN EEDEN en H. SALOMONSON
[Prijs per No. f 0.15. Per 3 rond. 11.90. Abonn. loopen per jaar | | UITGEVERS; VAN HOLKEMA ft WARENDORF, AMSTERDAM \ \ Adverientiën omslag 10.35 p. regel, binnenpag. 10.40 p. regel J
INHOUD i Bladz. l: Hoofden op. Onze ver
tegenwoordiging in Amerika en elders. De
strijdende steenkool. Het Zont bij Buursse, door
v. H. Bnitenl. Overzicht, door G. W. Kernkamp.
2: Nederlund's belang b(j de luchtvaart na den
oorlog, door E. Fuld. Eerenski, teekening Tan
Jordaan. Beschouwingen, door dr. Frederik Taa
Eeden. Krekelzang, door J. H. Speenhoff.
3: De Mobilisatie en de Toekomst Tan ons
Leger, door FlaTius. 5: Toor Vrouwen, door
Elis. M. Bogge. Uit de Natnur, door Jao.
PThgsse. 7: Het ZeeTaartwezen, door J.
Oderwald. Diplomatieke Onthullingen, teekening Taa
GeorgevanBaemdonek. Boekbesprekingen, door
J. H. Tan der Hoop en Malga. 8: De artistieke
ontwikkeling der Jtij. tot Expl. Tan 8. S., deor
J. H. Schorer. Kunstnijverheid op de 40e Tent.
der Holl. Teekenmij. Kunst aan het Tolk'', door
Corn. T, d. Sluis. La Belgique sous les armes,
door Fh. Zilcken. 9: Financiën ea Economie,
door jhr. mr. Bmissaert. 10: Uit het Kladschrift
van Jantje. Die bange tfld in het Kurhaus,
door Cl. Doorenbos, met teekcningen van Is. Tan
Mens. Boeketjes Soflstiek, door v. D. 11: De
Nederl. Gezant in Washington wordt vervangen,
teekening Tan Joh. Braakensiek. Feuilleton:
Het Zieke Vluohtelingetje, door Herm. Braner.
12: Schaakrubriek, red. dr. A. G. Olland.
Damrabriek, red. K. C. de Jonge.
Bijvoegsel: Dnitschlaud verlangt «en
millioenenleening voor kolenleverantie, teekening van Joh.
Braakensiek.
tllll lllllllflIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIlll Illl IIIIIIIIMMI
Hoofden op
De Troonrede en de opening der
StatenGeneraal waren ditmaal eene macabere
geschiedenis. Geen koningin. Een dood
graversrede van den minister-president.
Een atmosfeer van zorg en onmacht.
Een begrooting van uitgaven, nu ja!
Alles scheen nog des te macaberder door
de gouden kleedij en kostelijke ver
sierselen der ministers en leden van
ontvangst, die zoo hevig afstaken bij de
beslommeringen van het oogenblik, als
een hooge hoed in een onweer, 't Mag
gevraagd, of men dezen ten onzent toch
reeds onnatuurlijken opschik voorhands
niet ter zijde laten zou. Waarin de
mannen van staat thans bijeen te komen
hebben, kan slechts het werkpak zijn,
het veldgrauw van den burger.
De stemming is die der uit de lucht
gevallenen.
Wat ons aangaat, wij hebben vaak
geklaagd over gebrek aan pessimisme.
t Was dan, dat men in den Haag den
gezichtseinder niet scherp genoeg afzag.
De teugel werd gevierd aan de vrees
voor allerlei oorlogsgevaren, die e/ in
ernst niet waren, en men gedroeg
zich weer wonderlijk voldaan en gerust,
zoodra men deze gedachte moeilijkheden
meende te zijn ontgaan.
De algemeene aandacht werd bezig
gehouden door moeilijkheden van hoog
stens incidenteelen aard. De eigenlijke
verwikkelingen van den eersten graad,
als die thans aanbreken, daarop zijn de
oogen lang niet tijdig en niet duidelijk
genoeg gericht geworden, noch de ge
moederen voldoende voorbereid; noch
is aan alle noodige en mogelijke voor
zorgsmaatregelen tijdig genoeg de hand
geslagen.
Wat meer vooruitrekenend pessimisme
zou ons thans goed te staan gekomen
zijn. De stemming ware minder nerveus
en verbouwereerd. Nederland zou zich
beter hebben kunnen inrichten en scholen.
Er is slechts n reden, waarom wij
dit thans nog wenschen te zeggen. Na
melijk hierom:
Waren wij vroeger pessimistischer dan
de regeering, thans komt het er onzes
inziens op aan, een optimistischer toon
aan te slaan dan die, waarmede het
nieuwe jaar van den staat is ingezet.
Nu doet alleen nog ter zake: wat
verder gedaan worden kan.
De vooruitzichten zijn niet zóó be
wolkt, of wij moeten er doorheen kunnen
komen. Mits met frisschen moed, met
besluitvaardigheid en energie, met knappe
stuurmanskunst en met een geest van
opgewekte vertrouwelijkheid tusschen
regeerders en leiders, en de natie.
Laat ons durven te organiseeren en te
reorganiseeren, te ageeren en te
reageeren, met alle besef van 't stormweer,
dat nog wacht, en van de behoefte aan
den besten arbeid van al de beste mannen.
Niemand, die verantwoordelijk is, mag
op het oogenblik van moedeloosheid
kunnen worden verdacht.
Niemand mag het zóó druk hebben,
dat hij geen tijd meer heeft, om fouten
te herstellen of met sleur te breken, en
op klachten in te gaan.
Allen moeten ook die geestkracht be
houden, welke noodig is, niet alleen om
tegenover de wederpartijen aan den bui
tenkant met succes te handelen, doch
ook om bij de vijanden van binnen: de
agitatie onder de bevolking en de on
aangenaamheden der kritiek, de bedaard
heid te bewaren.
Energieloosheid aan den eenen' kant,
woelingen en beroeringen aan den anderen,
dit mag een ieder bedenken, bieden het
buitenland ook de beste gelegenheden
tot inmenging, waardoor ons volk zou
worden meegesleept.
Het verlangen mag uitgesproken, dat
de agitatoren en de critici het hunne
zullen doen, om de geesten welberaden
te houden en het onvermijdelijke te doen
aanvaarden.
Het onmisbare middel evenwel zal
toch ook blijken: een vertrouwenwek
kende, openhartige en doelbewuste hou
ding van bovenaf. In vele opzichten zou
ook raadgeving en voorlichting voor
't publiek, nog heilzaam werken.
Het is geene lichtvaardigheid, die ons
thans doet zeggen: niet terneergeslagen!
Ons volk zal de komende maanden
voor een goed deel door moeten komen
op zijn zenuwen. Maar niet het minst
op de zenuwen van zijn voormannen.
Onze Vertegenwoordiging
in Amerika en elders
De plotselinge verandering met onzen
gezant te Washington, stemt bitter.
Daar blijken wij, in uiterst gewichtigen
tijd en op deze uiterst gewichtige plaats,
tijden lang niet den vertegenwoordiger
te hebben gehad, door wien daar de
Nederlandsche belangen op de meest
gewenschte en vruchtbare wijze behar
tigd konden worden.
Terwijl andere mogendheden hebben
gezorgd, naar de Vereenigde Staten uit
gelezen vertegenwoordigers te zenden,
is 't bij ons maar in den gewonen gang
gelaten, en het eerste, wat onze bijzon
dere Missie te beleven krijgt, is een schom
melende gezantsplaats.
Er wordt aan 't reusachtige gewicht
om voor ons land op 't oogenblik bij
uitstek knappe en geschikte diplomatieke
vertegenwoordigers te hebben, nog vél
en vél te weinig de aandacht geschonken.
Daar zijn juist in dezen tijd de grootste
levensbelangen bij in het spel.
De achting en het ontzag, aan de Neder
landsche natie door de regeering en de
publieke opinie der andere landen toege
dragen, loopen evenwijdig met den indruk,
dien onze gezanten weten te wekken.
De klippen, die Nederland nu en eer
lang moet ontzeilen, de steunpunten, die
't in den wereldstorm kan vinden,
onze vertegenwoordigers behooren ze aan
te wijzen.
De aanrakingen, ook de economische,
ook de geestelijke, welke wij later zullen
noodig hebben, moeten van uit de
gezantschapsposten worden voorbereid.
Het is een tijdvak, waarin bekwame
diplomaten: staatslieden met zakenblik,
of mannen van zaken met
staatsmansgaven, tevens geestelijke vertegenwoor
digers van 't moderne Nederland, ons
land de gewichtigste diensten kunnen
bewijzen.
Doch de oude sleur blijft maar begaan.
Traditie en routine spelen de hoofdrol.
Terwijl de vakbijzonderheden spoedig
genoeg geleerd zijn, en daarvoor 't toe
gevoegde gezantschapspersoneel genoeg
advies geven kan, staat dit punt nog
steeds nummer n. Eenige waarborg,
dat ons corps diplomatique meegaat met
den nieuwen stroom, die over alle staten
vaardig wordt, ontbreekt.
Te Londen zijn wij, gelukkig, goed
gediend. Ook te Brussel.
Maar wat een jammerlijke ervaringen
hebben wij opgedaan in St.-Petersburg.
Hoe volslagen onvoldoende is de gestie
te Parijs. De berichten omtrent de stem
ming in Frankrijk zijn eenvoudig jam
merlijk. Wat geeft zelfs de brochure van
Dr. Keuchenius een kijk op gebrekkige
organisatie te Berlijn.
En thans te Washington?
Zoo juist wordt ons een brief voor
gelegd van een bezadigd man uit de
meest beschaafde kringen van
NoordAmerika: hij spreekt van een absolute
impopulariteit, waarin Nederland daar
ginds is komen te verkeeren.
Bestaat er eenige waarborg, dat de
opvolger, die er heen zal worden gedi
rigeerd, de eminente en voor den
Amerikaanschen geest geëigende figuur is,
welke Nederland daar in den naasten
tijd noodig heeft?
Wij moeten daar op zijn allerbest uit
komen, 't Mag ook wel eens worden
geweten, dat b.v. een Hoover, die ginds
nu de levensmiddelenpolitiek dirigeert,
van zijnen arbeid voor de Relief
Commission reeds niet met bijzonder goede
indrukken van de activiteit en fluksheid
der Nederlanders schijnt thuis gekomen
te zijn.
Indien de Minister van Buitenlandsche
Zaken doordrongen is van 't ontzaglijke
gewicht, dat thans bij deze vertegen
woordiging betrokken is, hij overwege of
ditmaal niet een greep behoort te worden
gedaan buiten het gewone corps. Er zal
toch wel een Nederlander van beteekenis,
capaciteit en takt gevonden worden om
onder de tegenwoordige omstandigheden
als waarnemer van onze staatkundige
belangen te Washington op te treden.
Misschien weet de Minister nog wel,
uit eigen waarneming, hoe ontzaglijk
veel voordeel Engeland zich heeft gedaan,
door daar indertijd eenen outsider als
Bryce te plaatsen?
* *
De Strijdende
Steenkool
Er wordt in deze dagen op ons grond
gebied een stille strijd gestreden, waarbij
de aanvoerders geen manschappen, maar
steenkolen commandeeren.
Voor ons land is die strijd daarom
niet minder belangrijk, en niet minder
ernstig.
De troepen zijn in strategische orde
opgesteld en onze behoefte aan de on
misbare brandstof wordt gebruikt om
zekere concessie's te veroveren.
Ook binnenlands moeten de invloeden
dienst doen, om de publieke opinie te
bewerken, en op hen, die hebben te
beslissen, invloed uit te oefenen. Eens
gezindheid heerscht daar blijkbaar nog
niet.
Nimmer misschien tijdens den oorlog
hebben wij verkeerd m een toestand,
die van zoo verreikende gevolgen zwanger
is, ook voor ons staatsbestaan.
Duitschland, men weet het, wenschte
voor verdere kolenleveringen behalve
betalingen ook crediet op langen termijn
te krijgen.
Al wordt nu 't bericht gelanceerd, dat
men in stede daarvan genoegen nemen
wil met veel hoogere directe prijzen.
zoo zal naar onze overtuiging deze
credietkwestie toch op de baan blijven.
Tot goed verstand dier politiek is mis
schien niets beter, dan de bepalingen
van het contract aan te halen, waartoe
Zwitserland is gedrongen geworden :
Duitschland neemt geene eigelijke ver
plichting tot kolenlevering op zich. Het
geeft echter uitvoerconsent voor 200,000 ton
in de maand, en verklaart de ernstige be
doeling te hebben, zijn neutralen nabuurstaat
naar mogelijkheid van die hoeveelheid te
voorzien." De prijs is 90 frcs. per ton, aan
de Saarmijn.
Daartegenover verleent Zwitserland aan
Duitschland een maandelijksch crediet, dat
bij levering van 200,000 ton, 20 millioen
francs bedraagt, en waarvan de modaliteiten
in een afzonderlijke regeling verder zijn
voorzien. Worden minder kolen geleverd
dan 74,000 ton, dan behoeft geen crediet ver
leend, bij 100,000 ton 4Vs millioen francs,
bij 150,000 ton 11.25 millioen.
Het crediet wordt verstrekt door eene
Zwitsersche financieele organisatie, op
driemaandswissels in Zwitsersche courant en in
Zwitserland betaalbaar, met de
giro-onderteekening van een Duitsche bank.
Zij moeten steeds vernieuwd worden tot
aan de terugbetaling, die aanvangt 31 Oct.
1920, daarna in 9 maandelijksche termijnen.
Als onderpand worden met het recht van
wederbeleening erstklassige" duitsche
hypotheekpandbrieven gegeven.
Het contract loopt tot 30 April 1918, maar
kan beiderzijds met een termijn van 2 maan
den worden opgezegd.
Wordt de kolenlevering na April 1918
niet voortgezet, dan vervalle de credieten
l jaar vroeger."
Wij nemen van het contract alleen
over, wat de steenkool-credieten betreft.
Het loopt nog over allerlei meer: ijzer,
staal, en kunstmest, Zwitsersch uitvoer
consent voor vee; en ten slotte nog de
verbintenis van Zwitserland, naar de
Ententelanden geen grootere hoeveel
heden uit te voeren dan naar de Centralen.
De Duitsche mededeelingen hebben
duidelijk gemaakt, dat het een gelijk
soortige regeling is, waarop nu voor
Nederland 't oog is geslagen.
Menigeen, doordrongen van de nijpende
behoefte aan steenkolen, laat zich reeds
niet onbetuigd: wij zullen het moeten
aannemen.
Vooral in industrieele kringen is voor
het plan propaganda gemaakt. De \\'irt~
schaftiiche Pressestelle" im Haag kwam
er voor op en vond voor hare berichten
in onze eigen pers hier en daar eene
gastvrijheid, die ons waar het om zulke
nationale kooprriansaffaires gaat, aller
minst aanbevelenswaardig voorkomt. Het
verste ging liet Volk, dat een stukje op
nam, dat niet veel anders was dan een
van het Duitsche gezantschap uitgaand
aanbevelings schrijven. Ook het Handels
blad liet door eene onhandige vergissing,
die echter in zulke aangelegenheden niet
voor mocht komen, met een onjuist
prijzenbericht den Duitschen onderhande
laars nog een troef in de hand vallen.
Dit geschiedt alles natuurlijk slechts in
journalistieken ijver. Maar er mag toch
wel eens bedacht, dat onze pers op zoo'n
manier den vreemden onderhandelaars,
in de kaart spelen kan.
Wanneer maar duidelijk wordt gevoeld,
dat deze kolenzaak veel meer achtergrond
heeft dan het directe economische belang,
en dat die achtergrond een politieke is,
dan zal men moeten begrijpen, dat Neder
land er ondanks alle aantrekkelijkheid,
voor moet terugdeinzen.
Zelfs wanneer getracht mocht worden
door exorbitant hooge contante prijzen
het credietcontract verlokkender te maken,
moeten wij er de voorkeur aan blijven
geven, per ton te betalen.
Den blijven wij tenminste per ton vrij,
en kunnen wij immers voor onze uit
voeren onze eigen eischen naar verhou
ding stellen. En er is toch nog eenige con
currentie ook.
De plicht om 'n groot en auto
matisch stijgend oorlogscrediet te
verleenen, is voor ons veel moeilijker te
aanvaarden.
Gesteld al, dat een vorm te vinden
ware, die 't verstrekken daarvan, met
onze onzijdigheid vereenigen liet, en ons
geen moeite van den anderen kant be
zorgde, wat al zeer moeilijk te denken
valt. Gesteld ook al, dat wij 't finan
cieele belang wegcijferen van de kwade
kans der niet- of slechts gedeeltelijke
terugbetaling van 't geleende geld. Dan
nog blijft het staatsbelang overwegen,
dat wij ons met zulk eene zich natuurlijk
steeds uitbreidende credietverhoudingin
ontoelaatbare mate aan de vreemde mo
gendheid vastleggen, en ons weerstands
vermogen verzwakken tegen eischen,
welke zij ons nu of later mocht gelieven
te stellen.
Juist met het oog op dergelijke toe
standen spraken wij voor eenige weken
over het gevaar van economische ketenen,
waarmede ons land door te omvangrijke
credietverleening gebonden zou worden.
Een dergelijke band aan te gaan met
den machtigen, ons aan alle zijden
omgevenden nabuur, is een bijzonder ver
strekkend gevaar.
Engeland heeft ons ook een
steenkolenaanbod gedaan, waarbij het natuurlijk
eveneens concessie's begeert. Deze, hoe
lastig dan ook, hebben echter uit politiek
oogpunt steeds het groote voordeel, dat
zij niet tot duurzame afhankelijkheid
leiden. Evenmin zijn de gevraagde con
cessie's met de neutraliteit kwalijk te
rijmen. Aan Duitschland brengen zij geen
nadeel toe. Zij komen immers neer op
het aanvoeren van levensmiddelen voor
de Relief naar België'. Men zou dus zelfs
op de Duitsche medewerking, en
eventueele controle, die noodig zijn, mogen
rekenen. Onze reederijen schijnen het
plan uitvoerbaar te achten.
Ook de hier aangeboden hoeveelheid
is niet afdoende, evenmin als het Duit
sche aanbod. Wellicht kan 't geleidelijk
vermeerderd worden. Wellicht wil Duitsch
land ook op minder bindende voorwaar
den bepaalde hoeveelheden steenkool
leveren. En kunnen wij, van verschillende
kanten wordt hierover gesproken, onze
binnenlandsche productie en vooral ook
kolendistributie, sterker opvoeren?
Een ding blijft zeker: dat een onaf
hankelijke staat als de onze, die zijne
levensbelangen lief heeft, in plannen als
van de Duitsche veeleischendheid niet
treden kan.
Het directe zakenbelang, zou hier 't
duurzame belang te zeer schaden.
Nederland heeft in dezen vooral een
krachtigen bijstand in den heer Treub,
die verklaard heeft, dat, om zoo te zeggen,
niet dan over zijn lijk op zulke vreemde
oorlogscredieten zal worden ingegaan.
De heer Treub kan overtuigd zijn, in
dezen velen achter zich te hebben.
Het Zout bij
Buursse
Het is geen gelukkige dag geweest
toen, den b'en Mei 1.1. de Tweede Kamer
minister Posthuma's voorstel tot ont
ginning van de steenzoutlagen bij Buursse
verwierp.
Men was niet tevreden met den voor
gestelde exploitatievorm.
Wij laten deszelfs verdiensten of ge
breken echter nu daar.
Hoofdzaak was, maar hoofdzaak is
thans nog veel meer: dat de binnen
landsche zoutlagen geëxploiteerd worden,
en dat zoo spoedig mogelijk, desnoods
met een spoedsysteem, zout voor Neder
land, op Nederlandschen bodem worde
gewonnen.
Verzekerd wordt, dat binnen enkele
maanden 't loog verkregen zijn kan;
en de machineindustrie ziet geen bezwaar
in de levering der vereischte installatie.
Zout is een onmisbare levensbehoefte,
voor alles en nog wat, voor voeding en
bedrijf.
Wij zijn daarvoor echter thans geheel
op den aanvoer van 't buitenland aan
gewezen.
Hoeveel verdrietelijkheden dit opleveren
kan, ondervinden wij nu met allerlei
andere zaken genoeg.
Hoe men ons op deze wijze de klem
op den neus zetten kan.
Moet het met zout ook nog eens zoo
gaan ?
In Januari en Februari 1917 hebben
de meesten onzer niet geweten, dat de
beschikbare hoeveelheid zout toen hoogst
kritiek was, en dat ons de ramp van
een zouteloozen tijd boven 't hoofd ge
hangen heeft.
Vraag den physiologen en anderen
deskundigen, wat dit beteekent!
Het gevaar blijft ons bedreigen.
De millioenen kg. zout, welke wij
maandelijks gebruiken, moeten aldoor
van elders komen.
Nu ieder gevoelt, hoe dringend noo
dig het is, dat voor eerste levensbe
hoeften ons volk in eigen nooden kan
vQorzien, zal ieder er ook van door
drongen zijn, dat deze zaak van het
zout, niet uit mag zijn. De bewindsman,
die van de wenschelijkheid zoozeer door
drongen was, kan de verantwoordelijk
heid niet naast zich neerleggen.
Er is naar onze meening zeer wel een
vorm aan te wijzen, om alsnog spoedig
onzen zoutrijkdom daar in Overijssel
te kunnen benutten.
v. H.
De vredesvrees van de Kölnische
Zeitung
De Kölnische Zeitung is doodsbenauwd
voor een vrede, zooals de meerderheid van
den Rijksdag dien wenscht, n.l. een vrede,
waarbij de dingen ongeveer zoo blijven als
zij vóór den oorlog waren. In haar angst
ziet zij allerlei spooksels.
Een van die schrikbeelden is, dat Enge
land natuurlijk op perfide wijze de
geneigdheid tot zulk een vrede bij het Duit
sche volk aanwakkerd.
Hoe dit gebeurt, heeft zij onlangs (in haar
Zweite Morgen-Ausgabe van 13 Sept. 1.1.)
onthult. Men kan het ook lezen in de Nieuwe
Rott. Courant van 14 Sept. 1.1 (Avondblad B),
die een uitvoerig resumévan het artikel geeft.
Er is dan een boekje uitgekomen van een
Engelsen historicus, niet in Engeland, maar
in Zwitserland, niet in het Engelsen, maar
in het Duitsch. Klaarblijtcelijk is het dus
bestemd voor anderen dan voor Engelschen.
Aan den inhoud zou >e dat niet dadelijk
merken behalve als je zoo ervaren bent
als de redactie van de Kölnische in het ont
maskeren van Engelsche bedriegerijen. Die
proeft den valschen smaak van dit boekje,
zelfs zonder dat zij het heeft gelezen
immers, de lange aanhaling, die zij eruit
doet, moet zij ontleenen aan een ander blad,
aan de Deutsche Korrespondenz.
Uit die aanhaling blijkt, dat de Engelsche
auteur een onbeslisten oorlog als een ramp
voor Engeland zou beschouwen. Zelfs een
vrede, waarbij Duitschland, tegen ontruiming
van Belgiëen Noord-Frankrijk, eenige van
zijne koloniën terugkreeg, maar de overige
kwijt raakte, zou voor Duitschland gelijkstaan
met een overwinning. Immers, zoo de oorlog
eindigt met een vrede, die door overleg en
onderhandeling tot stand komt, en niet met
een vrede, die door de geallieerden aan
Duitschland wordt opgelegd, zal dit rijk
sterker en machtiger dan tevoren worden.
Het zal er dan op kunnen roemen, weer
stand te hebben geboden aan de grootste
coalitie, die ooit werd gevormd. Het zal
zich dan gaan voorbereiden op een nieuwen
oorlog tegen Engeland. En in dien oorlog
zal Engeland niet kunnen rekenen op de
helft van de bondgenooten, die nu aan zijne
zijde staan. Want zulk een coalitie, als thans
tegen Duitschland strijd voert, zal nooit
meer in het leven kunnen worden geroepen.
wanneer het in dezen oorlog den gealli
eerden niet gelukt, Duitschland te over
winnen.
Een oppervlakkig lezer zou uit deze aan
haling niet de conclusie trekken, dat de
Engelsche auteur zich eigenlijk richt'tothet
Duitsche volk. Wat hij zegt, schijnt er juist
op berekend om Engeland te waarschuwen
tegen een voorbarigen vrede, om het
Engelsche volk moed in te spreken tot het
volhouden van den oorlog en het niet
eindigen daarvan, voor dat het Duitschland
onder de knie heeft gekregen.
Maar de redactie van de Kölnische laat
zich door schijn niet misleiden. Zij wil ook
hare lezers leeren, zich niet te laten bedotten.
Reeds het opschrift van haar artikel heeft
deze paedagogische strekking. Het luidt:
Engeland's vrees voor den vrede." Maar
als je het artikel gelezen hebt, weet je, dat
Engeland niet bang is voor een vrede, die
aan een onbeslist gebleven oorlog een einde
zou maken, maar dat het zulk een vrede
juist wenscht en dien aan het Duitsehe volk
aannemelijk wil maken. In den staart van
het artikel zit het venijn.
Dit venijn wordt op de volgende wijze
toegediend.
Waarom zoo vraagt de schrijver van
het artikel verschijnt het boekje van den
Engelschman juist nu? waarom is het in
het Duitsch geschreven?
Het antwoord luidt: omdat het in de eerste
plaats voor ons, Duitschers, bestemd is. Het
is een lijmstok om teerhartige vrienden
van den vrede bij ons te vangen, zulk soort
van menschen als in den Rijksdag gestemd
hebben voor een vrede zonder gebiedsuit
breiding. Voor hen is het betoog geschreven,
dat Duitschland als overwinnaar uit den
oorlog te voorschijn komt, wanneer het
slechts niet verslagen is; zij moeten verschalkt
worden door de lokstem van den vogelaar.
die een vrede, waarbij Duitschland niets
van zijn veroveringen zou behouden en
misschien zelfs eenige van zijne koloniën
zou verliezen, een voor Duitschland roem
rijken vrede noemt. Het heele boekje van