Historisch Archief 1877-1940
22Dec. '17. No. 2113
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
"VOOR EIST 2sTA.
KERSTFEEST IIST
Teekenlng voor de Amsterdammer" van Arjen Galema
*?;' %-, . ?? jf.-*» '.:
^ l ->'.**? i &
$m&®^
tt.'^*i*Bl#.*:-;.-;*JFr
'^
*tfr.?*A^
HEILIGE
NACHT
IIIIIIIIIIBIIIIIIIHIMI tiiiiimiiiiiiimiiiiiiiiiiiiii[iimnuiiiiiiitiii[iiiiii
HULST
^fl/z Geofy Sneevoigt
Kerstmis.
Een visioen van sneeuw, van luidende
klokken, van kerstboomen in kleurige pracht,
van vroolijke liedjes en lachende gezichten.
En in werkelijkheid: een grauwe regendag,
een voorstelling, zwarte sombere grachten,
waarlangs ik lusteloos slenter naar 't theater.
Kerstmis.
Op m'n schminktafel vind ik een groote
bos hulst met een briefje. Ik neem de takken
in m'n armen
en adem gretig
de bittere geur
van de
stekeligeblaadjes in.
En van heel ver
uit het verleden
schemert een
beeld op: een
bosch in
' sneeuw, de
Giünewald,een
groote kerst
boom met
vrooHjkekinderiqke
menschen er om heen; een stem zingt een
kerstliedje, mijn eigen kinderstem, broos en
helder.
Weihnachten in BerlQn.
Vier tafels stonden om den boom, bedekt
met pakjes, maar ik had eerst alleen oogen
voor de groene takken vol glinsterende ver
siersels, voor de brandende kaarsen. Dan
bekeek ik ook mijn geschenken. Ben ik
ooit met geschenken zöblij geweest ? Nog
heb ik een klein theatertaschje waar ik maar
geen afstand van doen kan. Het was zoo'n
lieve hand die de roode bloempjes en groene
takjes er op borduurde.
Wat waren ze allen lief en eenvoudig.
O, nog eens zulke menschen in m'n leven
tt hebben
Ik glimlach als m'n blik valt op m'n
schminktafel, op 't potje rouge, de poeder,
't handenwlt.... Ze wachten met 'n mine
van ongeduld. Schmink en poeder, wat
zouden zij daarnaast moeten doen? Nee,
het is beter zoo. Men kiest z'n weg nmaal
en moet dien dan gaan, al voert ze door koude
en eenzaamheid.
Wat takjes hulst hecht ik aan den spiegel
en zet de rest in een leege wijnflesch, die
ik in een hoek vind. Dan lees ik het briefje
dat er bij is: Old Willlam een gelukkig
Kerstfeest. Kom je weer eens gauw? Ik
repeteer als maar en 't is zoo saai. Als 't
niet gauw 'es wat leuker wordt, lig 'k eerst
daags als 'n dooie vlieg met vier pooten
In de lucht. Je Joan".
Een deur klapt toe en 'n stem zingt lallend
door de stilte: Si tu veux faire mon
bonheur."
Dat is Max de komiek al. Ik ben laat.
Vlug gooi ik m'n kapmantel om en begin
me te schminken. Maar onder dat, door
gewoonte werktuigelijke werk, zwerven m'n
gedachten verder door de straten van de
oude stad.
Herinnering.
Kerstmis. Eén voor n zie ik ze weer
kaatst in m'n spiegel naast m'n eigen gezicht,
als kek n ze over m'n schouder, de oude
beelden.
Daar is de kleine Slri, de Finsche met
haar verdroomde oogen. Zij speelt op haar
quitaar en zingt daarbij de liedjes van haar
land; zacht
jes wiegen
me de zoete
klanken van
een taal die
ik niet ver
sta. En haar
zoon Qeorg,
mooi als een
god, en die
alles kan als
een god, zin
gen, schilde
ren, piano
spelen, bor
duren en
die niets doet als een god. Op
Heiligenabend kom ik bij hem dinetren en vind'em
in de keuken. De keukenmeid is ziek ge
worden, z'n moeder kan niet koken.dus neemt
hij die taak maar op zich. En het wordt
een verrukkelijk diner.
Die malle Georg, volmaakt cavalier op
z'n zeventiende jaar en tegelijk nog zoo'n
kind. Als we alleen waren legde hij z'n air
van Lebemann af, sleepte allerlei sjaals en
doeken aan om me mee te bekleeden, en
voerde heele drama's met me op &
l'improvi-,te. Ik was er met hart en ziel bij en 'k
herinner me nog hoe boos ik eens was toen
hij een roerende stervensscène die ik im
proviseerde onderbrak met de ongeduldige
uitroep: Na bist du denn noch nicht tot?"
Ja koken kon hij dus ook en het werd
een vroolijk diner.
Het is me als zag ik in den spiegel een
kleine witte hand die plechtig een sierlijk
champagneglas opheft. In Finland is de eerste
maal dat vrienden komen eten een heel
gewichtige gebeurtenis, en Siri nam 't au
sérieux al was 'k maar een kind, het
speelkameraadje van Georg. Zij drinkt op m'n
toekomst en op onze vriendschap. En dan
knabbelen we het Finsche brood voor de
grap. Het smaakt zuur en is zoo gezellig
hard. Ik wilde 't met allen geweld proeven.
Georg had me verteld dat 't werd gebakken
:: VERHUIZEN ::
MEUBELS BEWAREN
E. J. VAN SCHAICK
BOOTHSTRRRT
UTRECHT
voor maanden tegelijk en dat de groote ronde
brooden dan werden bewaard, aan 'n stok
geregen en aan de zoldering gehangen.
'k Vond dat zeer merkwaardig en wilde 't
met allen geweld eten om later te kunnen
zeggen dat ik brood had gegeten dat 'n paar
maanden oud was
Er wordt geklopt: Entrez".
Heeft u wat lippenrood voor me".
Alsublieft".
De deur gaat weer dicht.
In den spiegel ontmoet ik m'n eigen oogen
die lichten als sterren. Eén oogenblik was
ik weer daarginds in de groote kamer. Eén
oogenblik hoorde 'k weer de oude lieve
stemmen. Een kleine blanke hand hief
plechtig het sierlijke glas omhoog en de
mooie oogen van Georg lachten me toe.
Dat alles is lang voorbij. Waar zijn ze
nu? De vroolijke frivole Georg die alles
kon en niets deed? Verdorben und
gestorben? Of ergens in een loopgraaf
gewond verminkt? Georg verminkt l
Nog hoor ik zijn vleiende stem: Melne
kleine Angela?gehst' mit spielen?"
Destijds noemden allen me bij m'n tweeden
naam. Die paste toen bij me, ik was een
gelukkig en dus een goed kind. Nu zou 't
als een ironie klinken: Angela l
Ik werp m'n kapmantel weg en begin me
te kleeden. Van ver hoor ik de eerste
nummers bezig; ik ben laat en dat enerveert
me. Toch, onder m'n jachtig bezig zijn door
blijven m'n gedachten zwerven als ver
dwaalde kinderen.
Kerstmis l Het bosch ligt onder sneeuw;
van de dikke takken ruischt ze op ons neer,
de boomen glansen in verblindend wit, de
arme boomen die nu zijn omgehakt. Wij
hollen de boschpaden af, de slee achter ons
aantrekkende, vier meisjes met korte rokken
en hangend haar. Een steile helling loopt
tusschen de boomen naar beneden tot aan
het meer en die glijden we af in razende
vaart. Hallo, los l" Eén zwenking en je
slaat tegen een boom. Maar wij zwenken
niet. De scherpe wind snijdt in m'n gezicht,
m'n lange vlechten waaien achter me aan.
Voor me tuimelen er eenige om, de sneeuw
stuift op. Halt! Een ruk vlak voor het
water liggen we stil en vliegen lachend de
heuvel weer op. Op nieuw!
En dan komen we thuis om te eten, moe
en vroolijk, met rood gloeiende wangen. En
daar midden op de gedekte tafel prijkt een
groote taart met twaalf kaarsjes. Dat is ter
eere van mijn verjaardag. Stel je voor een
taart speciaal voor mij gebakken. En ik moet
zelf de kaarsjes aansteken. Wat was ik
trotsch.
O, die kleine eenvoudige kamer. Ik zie ze
voor me en m'n oogen worden heet van
heimwee. Er hing naast de piano een por
tret in immortellenkrans, het portret van
een doode die ik nooit gekend had, maar
van wien ik hield om de zachte droomende
oogen in het fijne moede gezicht. Toen ik
hen allen verliet en voor altijd afscheid nam
van de eenige zorglooze blijde maanden die
m'n jeugd gekend heeft, dacht ik aan m'n
vriendinnetjes, aan Siri-Georg, aan allen,
zonder een traan. Maar toen opeens zag ik
in gedachten het hoekje van de kamer met
de oude piano en daarnaast in de immor
tellenkrans het portret, waarvan de lieve
oogen me vragend aankeken en toen brak
m'n starre verdriet in een stroom van tranen.
Dat is alles lang voorbij. Waarom moet
ik er weer aan denken, juist vandaag in,
deze kleedkamer, na jaren dat ik nauwelijks
er aan terugdacht. Ik heb leeren leven zon
der hen allen, zooals je nu eenmaal alles
leert, als het maar moet. En ik verlangde
nooit ze weer terug te zien, want de Gi
newald is omgehakt, want m'n vriendinne
tjes zijn nu volwassen, misschien getrouwd,
want Gaorg is dood of verminkt of
verboemeld, want alles is leelijk en triestig ge
worden als neeuw die te lang heeft gelegen
en zwart is getreden.
Als ich wiederkam alsich wiederkam
war alles leer. Ik maak me geen illusies
daarover. En toch vandaag is 't me opeens
als kon ik weer even jong en levensblij
worden als ik hen nmaal nog zag, als kon
het lieve vertrouwende kind in me herle
ven wanneer de oude oogen me toelachten,
de oude stemmen me noemden met den naam
die niet meer bij me past: Angela.
Ja als iemand nu bij me stond, bij al die
schminkrommel, al dat tooneelgoed en
me zeide als vroeger wanneer ik boos was:
Na sei nur wieder gut, kleine Angela". Ik
geloof dat dan alle bitterheid en verdriet
van me af zouden glijden als een loodzware
mantel en mijn wilde hart vol egoïsme en
verzet en smart rustig en goed zou worden
als van een kind. Maar er is niemand, nie
mand ...
Naast m'n spiegel bloeit de hulst en de
f rissche roode besjes zijn zoo vroolijk of ze
me toelachten: Sei nur wieder gut, kleine
Angela...
Een sluier van regen valt kil over me heen
als ik buiten kom. Wat wlnkellicht spiegelt
op de trieste natte straten. Huiverige men
schen glijden haastig voorbij. En ik voel
me koud tot in m'n lichaam.
Ik vind het huls donker en hoewel 'k het
vooruit wist, geeft het me toch een ellendige
teleurstelling. Wat ben ik dwaas. Hoe kwam
ik aan dat visioen van een warme lichte
kamer, een kerststemming vroolijke ge
zichten en zachte woorden Dwaas l
Als ik voorbij de slaapkamer van m'n
oudeis kom roept de stem van m'n moeder:
Heb je de knip op de deur gedaan?" Ik
maak de deur open; ze is bezig met haar
haren.
Ja."
'n Stilte. Gedachteloos kijk 'k naar haar
vingers die papillotten draaien. Ik weet zelf
niet waarop ik wacht.
k Heb hulst gekregen van Joan" vertel'k,
aardig hè."
Waarom heb je 't niet meegebracht."
't Staat zoo leuk in m'n kleedkamer."
't Zou hier ook leuk staan."
't Kan h&ar wat schelen of 't hier leuk
staat" gromt een stem vanuit 't bed.
Dan hangt de stilte weer loom en vijandig
tusschen de vier wanden. Ik luister naar het
tikken van de klok dat als uit een oneindige
verte schijnt te komen. Wat schijnt alles oud
en grijs zooals de regenstad bulten. Wat
schijnt het eeuwen geleden dat ik de steile
helling afvloog. En de taart met brandende
kaarsjes ter eere van mij l En de kertboom
en mijn blij onschuldig hart?Eeuwen
geleden en toch maar enkele jaren. En
wat ben ik oud, zoo jong nog en al zoo oud.
Wat kijk je weer zuur" zegt m'n moeder.
Als je bij je kameraden bent. zul je wel
een ander gezicht zetten. Ga toch naar bed."
Goeie nacht" zeg ik werktuigelijk.
In de kamer voor m'n spieuel maak in
m'n haren los en ik denk in mezelf dat
't niet natuurlijk is je zoo oud en verbitterd
te voelen als je nog geen twintig bent.
Mijn eigen oogen zien me aan nat van
tranen en mijn eigen s<em zegt in de stilte:
Sei nur wieder gut Angela kleine
Angela".
Ik heb immers niemand anders die het zegt?
W. A. C.