Historisch Archief 1877-1940
. f'' C
3 Aug. '18. No. 2145
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD- VOOR NEDERLAND
PAVILLON DU VIEUX DOELEN
SCHEVENINGEN
Maaltijden velgens de kaart en tegen vaste prijken
THÉ-, DINER- EN SOUPER-CONCERT
: AMERICAN DRINKS :
AAG
ROTTERDAM
AMSTERDAM
9TARK'*
(CNLMAS KALjatfS TAffWASTA)
??mi f. FKÉ*.
Maaari. Vtnn. STARK * Co.
Mik :\W
DEM HAAG
Opgericht 183O
B.V.D.HBIDE
'8-QraTtl.w«g. Tel. 1150
ARTISTIEKE
MEUBILEERIHB
SPECIALE ONTWERPEN
DE AMSTERDAMMER
WookbUd *«or NodorlftRd
kort «tocht» f 2.25 p. kwvteai
HET BESTE FINANCIEEL NIEUWSBLAD
NIEUWE
<B
S
Ut: bianyxM S ? U SMS H IH) l- MW.-IÉII: WW
Verschenen:
VOLKSUITGAVE VAN
De Zandgravin
Roman m GUSTAV FRENSSEH
Prijs, gebonden ... t O.95
Uitgave: VAN HOLKEMA &
WARENDORF, Amsterdam
HIERIN MODE-ARTIKELEN
- KBBBWTIUAT 11, MtONINaKK ?
TKLirOON ION
HEERENKLEEDING
H.J.LOOR,Utr8cht
EPAETOGEEN:
DAT GEZONDHEID
GEEFT EN KRACHT.
HET KRACHT-PREPA RAAT BIJ UITNEMENDHEID.
VERKRIJGBAAR IN DE. VOORNAAMSTE^ APOTHEKEN.
VRAAGT zoo NOOD/G RECHTSTREEKS TOEZENDING
AAN DE E. P. N. V. EXPL. M IJ VOOR
EIWIT PRODUCTEN.
KEIZERSGRACHT 79O} AMSTERDAM.
l
IIIIIIIIIIIlIIllllllltllllllllIllHlllllllllllllltllllIIIIIIIIIIItllllllllllllllllllllllIlllllIllllllllllllllllllIIIMIIllllllIIIMIIIIIIIIIII
EL V IR A EN DE
KAPSTOK
NOVELLE
DOOR
HERMAN SALOMONSON
Van den klokketoren daverde het derde
uur «ver de stad, in zware slagen van
metaal op hol metaal, en de kleinere uur
werken scheren den dreun over te nemen,
als licht getingel, dat vroolijk en haastig
klonk door den zomernacht.
De musschen en spreeuwen, die bij hon
derden slapend bijeen waren in de boomen
van het plantsoen, in lange rijen, vlak naast
elkaar op de dikste takken, joelden opeens
allen door elkander, en enkelen sloegen hun
vletkjes uit en fladderden even rond, om
een nieuwe rustplaats te zoeken.
Het plein was nu bijna veilaten. Het licht
van een paar booglampen viel over de gladde
grijsheid der ledige trottoirs, en klom op
tegen de grauwe gevels der gesloten koffie
huizen; het kaatste in hun groote
spiegelruiten, of viel naar binnen in de hol-duistere
ruimten, waar stoelen n tafels opeen
gestapeld waren; het tintelde in de groote
gouden letterteekens, die de namen der
cafó's spelden, en deed het groei der boomen
en perken van het plantsoen vreemd en
hard schijnen, als van zeer nieuw
billardlaken.
En dan was er nog het maanlicht, dat
schel over de daken lag, en wit vlamde in
een paar schuine dakglazen op een hoog huis.
Het was heel stil; het geluid der
stappen van een laten wandelaar klepte
tegen de gevels op, en, van heel ver, klonk
het dof rollen van een rijtuig over het asfalt,
met klagelijk gepiep en gestommel er door
heen, telkens wanneer de wielen even in de
tramrails vast geraakt waren.
Het rollen kwam nader; de snelle hoef
slag van het paard klonk er kletsend boven
uit; maar toen ging, plotseling, het rollen
over in een luide rateling, zoodat men van
het paard niets meer hoorde; de metalen
wielbanden stootten over de hobbelkeien
van het plein, en de holle-rijtuigkast, dienend
als een enorme klankdoos, gaf het geluid
aan de trillende lucht over als een lang
aangehouden donderslag.
Het ratelen hield plots «p, en, vlak bij de
boomen van het plantsoen, stond het rijtuig
stil; de vogels joelden en krijschten weer
dooreen, en een heele zwerm sloeg als
een rookwolk op van détakken, zwierde
rond over het verlaten plein, en streek op
dezelfde plaats weer neer, zich
tezamentrekkend in de decor-achtige schaduw: der
bladere».
Het was een bouwvallig
nachtsnorderscoupeetje, met een groot whnummerachterop,
zoo een waarin muf stroo op den bodem
ligt, en de blauw-lake»sche bekleeding vol
vlekken is en zoo hard als ho*t; het was
een dier banale voertuigen, die men over
dag in het stadsgewoel niet opmerkt, maar
die des nachts, in de drie, vier uren dat het
verkeer aan hen is en aan een enkelen
eenzamen sproei wagen, oorverdoovend af
en aan ratelend, een dozijn malen der zonde
en lichtzinnigheid medeplichtig zijn.
De kast was verveloos en dof, en de ver
roeste veeren steunden bij lederen schok;
maar op de portieren stonden groote, sier
lijke en zelfs gekroonde monogrammen, die
echter moeilijk of niet te ontcijferen waren.
Trouwens het rijtuig was maar bijzaak;
hoofdzaak warendebestuurder en diens paard.
De koetsier stond nu naast het rijtuig op
het trottoir, en keek de luidruchtig vluchtende
vogels na; hij was een der meest beroemde
nachtkoetsiers, en werd gemeenlijk Buik"
genoemd of de Buik". Zijn gezicht was
purperrood, en zijn kleine varkensoogjes
keken huileilg over de bolle wangen
uit. Hij droeg een kleinen zwarten knevel,
en een hoogen, wellicht zijden, hoed achter
op den dikken kop.
Toen de vogels neergestreken waren, nam
hij zijn zweep, en liet die een paar malen
speelsch knallen; weer joeg de sjilpende
vlucht op. Het paard bewoog even de slappe
ooren, en trok toen een achterpoot vooruit,
zoodat die krom kwam te staan, als bij een
grappen makenden clown.
Hoi, Kapstok!", riep Buik.
Het dier bewoog even een oor, en liet
toen weer vermoeid het hoofd zakken tot
bijna ter kniehoogte.
Zijn baas gaf hem vervolgens een klap op
de bil waarop hij echter geenszins reageerde.
Toen ging de Buik, vroolijk fluitend, de
handen diep duwend in de zijtakken van
zijn lange jas, het trottoir op en neer. Hij
liep een beetje dansend, en floot op de maat,
terwijl hij den dikken kop heen en weer
bewoog, en zijn zolen op de straat liet klappen.
De Bulk was in een zeer goede stemming.
Hij was een cynicus, en dat gaf hem den
moed tot het bedrijf van nachtkoetsier.
Ditmaal kon hij het op zijn gemakkie an
doen; den vorigen avond had hij negentig
gulden vrrdlend.
Negentig gulden!, en dat alles met dien
braven Kapstok!
De naam die zijn paard droeg was geens
zins smadend bedoeld, integendeel! Wanneer
de Bsik des morgens om zeven uur, na
gedanen arbeid, met zijne kameraden in den
schaf tkelder zat, en eieren met zuur nuttigde,
dan stond Kapstok buiten en vrat zijn haver.
Dan pochte de Buik op Kapstok, die geen
mooie, maar toch een bliksemsche taaie was,
en daar kwam het in het nachtleven toch
maar opaanl Om twee uur na middernacht
begon het harde weik; dan sloten de cafe's
en gingen de nachtsocieteiten open.
Tsal, dan was het rijden !
Wie hel eerste zijn vrachtje op het plein
binnen had, zweepte zijn paard voort, en
het rijtuig ratelde pijlsnel langs het Rokin,
naar de nachtbuurten om maar spoedig te
rug te zijn en een nieuw vrachtje te kunnen
opnemen.
Dan ontstonden heele wagenrennen in de
nachtelijk verlaten straten, waarvan de tie
rende, veelal beschonken vrachies" de
willooze getuigen waren.
Dan zweepten de nachtkoetsiers hunne
schonkige paarden meedoogenloos voort,
want dit was het werkuur bij uitnemendheid...
Kapstok kwam, zooal niet steeds zege
vierend dan toch veelal als de minst afge
beulde uit deze wedstrijden te voorschijn,
want hij was een bliksemsche taaie.
Vervolgens kwam het lichtere werk, dat
weer geheel andere eigenschappen van be
stuurder en paard vergde l Dan gold het, den
laten wandelaars de verlokkingen te schil
deren van blauwe, roode en zelfs Japansche
salons, ze vertrouwelijkneden toe te fluiste
ren omtrent nimmer vermoede bronnen van
genoegen en genat, en dit alles op een toon,
die moest laten vermoeden, dat het prijs
geven van al deze geheimen niet geschiedde
dan bij uitzondering, en dan nog uit spe
ciale waardeering van het welgesteld en
wereldsch uiterlijk van den toegesprokene
in het bijzonder.
Op dat uur was het plein zoo vol, als de
promenade van een mondaine badplaats.
In de koffiehuizen brandde nog een enkel
licht, en de kelners liepen rond in de nu
voor het publiek gesloten ruimten, om
aschbakken te ledigen, meubels opeen te
stapelen, en ingewikkelde afrekeningen te
maken aan het buffet, met koperen fiches.
Een reeks automobielen stond dan langs
het trottoir, deftige broeders van de zwer
vende rijtuigen, zoeals ook de vrouwen, die
nu in weelderige lokalen op de gunsten van
rijke feestvierders wachtten, in verreweg
gunstiger positie verkeerden, dan de schuwe
en brutale meisjes, die «p dat uur de voor
bijgangers aanstootten, en daarbij, schoon
met haat in de tusschen hare tanden sissende
stemmen, opwekkend of streelend-bedoelde
woorden prevelden...
Dan schuimde het plein, zooals een flesch
champagne, waarvan met luiden knal de
kurk is af gevlogen; de knal, de grootste
drukte bij het sluiten der koffiehuizen, was
voorbij, maar nog langen tijd hield het
drentelen der menigte, als licht
na-mousseeren, aan.
Telkens siste eventjes, in den een of
anderen hoek, een ruzletje fel op, en van
alle zijden convergeerden dan de zwervers
hunne gangen op dat punt, de mannen op
een holletje, de vrouwen twee aan twee
gearmd, en met wiegende heupen, de rij
tuigen in een gematigd holderdebolder-draf je.
Meestal spatten die relletjes plots, als zeep
bellen, uiteen, maar het kwam ook voor,
dat de omstanders als met een ruk terug
weken, om een paar politieagenten doorgang
te verkenen, die, snel en beslist te midden
van het zwervend gespuis, een zwaaienden,
soms ook tierenden feestgezel wegvoerden.
Dan volgde de menigte in optocht tot aan
de deuren van het bureau, drong nog even
op tegen den glazen ingang, maar droop
weldra af, en verspreidde zich over het plein
om nieuw vertier te zoeken... Dit alles was
al weer lang voorbij, toen de Buik, ietwat
dansend, en luidkeels fluitend, eenzaam op
het trottoir af en aan ging, onder den boom
der tjilpende musschen.
Hij zou zich niet drukkies maken vanavond.
Gister negeniig pop verdiend, acht vrachies
en de rest percenten.
Want Bulk's verdiensten bestonden slechts
voor een klein deel uit de belooningen die
hij voor zijne mobiele diensten vergde;
hoewel ook deze buitensporig waren, wan
neer zij niet met het een of ander oogmerk
pro deo geschiedden, wist Buik nog uit
andere wateren te visschen.
De meest vruchtbare dier wateren waren
voorzeker de Oude-Zijdsvoorburgwal, met
de zijrivieren en nevenstroomen van dien.
Zijne talrijke vrouwelijke kennissen, waar
onder ook zijne beide meerderjarige dochters,
die daar hun veelal geminacht bedrijf uit
oefenden, stonden hem belangrijke aandeelen
toe, in de door hen behaalde winsten,
veorzoover die te danken waren aan Buik's
tusschenkomst als raadsman, gids en veerman.
Daarvan bestonden niet geschreven, maar
dan toch door den tijd gearresteerde, vaste
tarieven, van zooveel percent per ilesch
champagne of rijnwijn, en zooveel percent
op verdiensten van weer anderen aard.
Ja, ja, de Buik was een cynicus maar
juist dit gaf hem de capaciteiten tot zijn
veelzijdig beroep.
Hoewel hij hst zelf van niet weinig belang
vond, in zijne beide dochters zulk eene
gereede medewerking van en zulk eene
uitstekende introductie te vinden in de
kringen der reeds eerder vermelde
oevernymfen, ging hij daarop toch nimmer in
het openbaar prat. En nooit had e.en der
collega's hem in den schaftkelder tiooren
snoeven op deze onmiddellijke connecties.
Trouwens, wat deze koetsiers versleten voor
gepaste bescheidenheid, kan dit weten wij
echter niet zeker ook wel schaamte geweest
zijr. in vergiffenis voor de gewaagde
beeldspraak in des Buiks boezem.
In hoeverre deze veronderstelling waar
heid bevat zullen wij later vernemen.
Nog immer zette de Buik zijne danspassen
voort; reeds had het spel van den nabijen
toren het vierde uur na middernacht inge
leid, en, juist toen de eerste slag over de
slapende stad daverde, werd van verre de
MiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiniiimiiiiiiiiiiiiiiiiiimRmiiimiiiliilliiiiiililiiiiilliiiiiillii
rateling hoorbaar van een naderend rijtuig.
Buik ging op een log draf je naar den
straathoek, om te zien, welke zijner collega's
hem gezelschap kwam houden. Reeds van
verre herkende hij de witte hit Elvira, wier
blanke rug duidelijk herkenbaar was, onder
de beschijning der helle straatlichten.
Elviras rug ging schonkig op en neer en
hare hoeven klepperden slordig over de
bestrating.
Elvira was een hit, die zekeren Bolle in
eigendom toebehoorde; zij vermocht, bij de
wagenrennen langs het Rokin van twee uur
in den nacht, eene snelheid te ontwikkelen,
die die van den Kapstok verre overtrof; in
uithoudingsvermogen was zij echter verreweg
diens mindere. Men herkende Elvira's blanke
lichaam altijd gemakkelijk in het gewemel
van donkerder lichamen op het plein.
Kijk es," zeiden de menschen van
buiten tegen elkaar , wat een aardig wit
paardje!" en de plein-habitué's brachten in
hunne overigens weinig varieerende gesprek
ken, veelal eene herkennende opmerking
over Elvira, die daar weer zoo lustig
rondschreed.
Elvira's meester behoorde tot de kennissen
va» den Buik, zonder nochtans met dezen
op vriendschappelijken voet te leven of
andere dan concurrentie-relatiëen tot dezen
te onderhouden.
Voornamelijk kwam dit door de
uiteenloopende karakters der beide koetsiers.
De Bolle toch was een idealist; bij de
morgen-maaltijden in den schaftkelder, bleef
hij, onder het genieten van de eieren met
zuur, veelal zwijgend, in tegenstelling tot
den Buik die veel en luid sprak. Hij verweet
den Buik, openlijk althans, nimmer zijne
relatiën met de rivier-bewoonsters, waarvan
geherinnertudiilezer?reeds eerder sprake
was, en evenmin scheen hij hem zijne meer
dere populariteit te benijden, doch op het
punt der paarden dreigde wel eens verschil
van meening de beide nachtkoetsiers tot
daden van geweld te voeren.
De Bolle had een vlassig baardje en
lodderige oogen, hij vermat zich nimmer, zelfs
niet in zijne veelvuldige dronkeMschappen,
zijn hit Elvira door woord of daad te kwetsen,
zooals de Buik zich niet schaamde dat zijnen
Kapstok te doen.
Het verschil der namen die zij hunnen
paarden gegeven hadden was ook zoowat
de nuance, die er bestond in de gevoelens
die zij, ieder jegens het eigen dier, koester
den. Kapstok kreeg zQn haver nooit anders
dan vergezeld van een fikschen bilslag;
Elvira daarentegen, werd dikwerf door haren
baas gestreeld, gedurende het stationeeren
op het plein, of bij het lange wachten aan
de oevers der duistere rivieren, die ik nu,
waarlijk, lezer, voor de laatste maal ge
noemd heb.
In het kort:
De Kapstok was des Buiks kameraad,
maar Elvira genoot inniger gevoelens van
de zijde haars meesters, den Bolle; ge
voelens die men, in een ander milieu dan
waarin het dan schrij ver ditmaal behaagd heeft
zijnen lezer te voeren, wellicht liefde kad
kunnen noemen.
Maar, ge voelt het zelf... in dit verhaal
kan van zoo teedere dingen, als liefde er
een is geen sprake zijn. ?.
De Bolle zwenkte het plein op, en stopte
naast het rijtuig van den Buik; de hit Elvira
was gespannen voor eene rammeligc Victoria,
die scheef in de veeren hing.
Aanstonds trad de Buik op haar toe en
zeide, terwijl hij haar tergend-zacht over
den neus streelde:
Lief beessie, zweet je der al van?"
Blijf af Buik!" riep de Bolle en zijne
lodderige oogen knipten gevaarlijk.
Hou je gemak maar," lachte de Buik
joviaal, met dat lichte spannetje kan ze
der haver wel verdiene... of krijg ie soms
suikerdebooctjes van da baas... lieffie...?"
De Bolle haalde minachtend de schou
ders op en pochte:
Ik bin al driemaal na de Burgwal ge
weest, en drie vraggies de Warmoesstraat
in ook wat, doen et es na, en nou net
effe na de Pijp " en hij rammelde met
de geldstukken in zijn zak.
Ze staat al in het zweet," zei de Buik;
hij streelde de hit langs haar lendenen, en
toonde toen den ander zijn hand; de palm
en de geledingen der dikke stompige vin
gers glommen van vet paardenzweet.
De Bolle geraakte in woede, terwijl hij
stotterig va» drift, sprak, bewogen zijn
dikke lippen nauwelijks; alleen de zweep,
die hij in zijn hand hield, beefde licht aan
de ombuiging van het dunne einde.
Haalt je de donder, met de zomernacht l"
gromde hij, en toen, met eenige gering
schatting op Kapstok wijzend: d'r zit nog
meer leve in, dan in die-daar.
Nu lachte de Buik zeer luid en gemaakt
en het schallend gerucht van zfjn vette stem
verhardde in de kaatsing tegen de gevels.
Loop door met je verrotte span! Rij de
Amstel in, met dat dooie cadaver! Kijk, ze
zegt geeneens wat, daar!" en met de platte
hand gaf hij Elvira een venijnigen klets.
Het sloome dier wankelde even, bewaog
de ooren en stond weer stil,
Verdorie", vloekte de Belle, zei je je
knuiste d'r af hou we om de verdommehis!"
Hij haalde de linkerhand met de teugels
ter borsthoogte en hief de zweep dreigend
op; Elvira gevoelde zijn beweging en trip
pelde schichtig.
Weer klonk des Buik's gemaakt-jolige
drankstem over het leege plein.
Hij boog den rug en klapte in de handen,
terwijl hij riep:
.Hoi, hoi, ze komt bij d'r elge! Hoi, hoi!
Elviertje, mot je 'n suikertje van de baas...
hoi, hoi, hoi..." en opeens
onbeheerschtvenijnig: je zou d'r gedorie zóó 'n trap
tegen d'r houte poote geve".
Waag et es?" siste de Bolle.
Maar de Buik veranderde weer van taktiek
en zeide met een gemaakt hoog stemmetje,
tegen de nog altijd schichtige hit:
Elvierretje, mot je niet slaapéee? hèje
alweer drie kertier geloooópe... ken je niet
meer op je lief e pootjes staaaan?"
De witte hit hief opeens het hoofd om
hoog, schudde het een paar maal en hinnikte
klagelijk.
Toen barstte Buik's hatelijke zenuwlach
weer uit, schaterend door de leege ruimte;
boven zijn hoofd joelden de vogels.
Op dat oogenblik klonk gezang uit een
zijstraat, en, schel daarboven uit, gierend
gelach van stoeiende meiden.
Er was eenig rhythme in het lied, dat
gesteund werd door jankend gehijg van een
harmonica, dat nu en dan een tel oversloeg,
en dan weer inviel met de amechtigheld
van een oud heertje, dat een hooge trap
bestijgt.
Een diepe mannenstem voegde zich in de
maat der jankstooten.en nu en dan schreeuwde
een schorre tenor mede met de gillende
meiden-stemmen.
De Buik en de Bolle waren hun twist
gesprek alweer vergeten, en staarden allebei
op het duister steeggat, waarin het gejoel
naderend was.
Er was geenszins ontroering of nieuws
gierigheid in hun wachtende blikken, doch
veeleer de Inspanning van snel overwegen
van een kansje tot verdienste.
De Bolle keek van den bok van zijne wan
kele Victoria neer, en zijn kwabbige mond
hing half open; zijn oogjes waren drie-kwart
genepen.
De Buik stond brutaal wijdbeens op het
trottoir; het licht van een booglamp
glimmerde over de strak roode huid van zijn
wangen, en op de dikke knop van zijn open
gesperden neus.
Nu kwam het feestgezelschap het plein
epzwieren. Bij den uitgang van de donkere
steeg bleven zij even staan, als duizelig
voor de ledige ruimte van het plein. Er was
een oude, vuile kerel, met een zwart petje
op zfjn grijze haren, en lompige
kleedingstukken om zijn slappe ledematen; hij droeg
aan een breedtn band om zij» hals een
harmonica, die hij mechanisch bespeelde,
terwijl hij wezenloos zong, nu en dan even
uithalend met ietwat bewuster pathos.
Dan waren er twee meiden, met groote
kleurige hoeden, die scheef op hun dronken
hoofden stonden, waarlangs de haren wan
ordelijk neerhingen. Zij waren allebei groot
en dik, en dansten met zwierige armgebaren.
De kern dezer groep bestond uit drie jonge
kerels met groote lichtgrijze petten, roode
halsdoeken en helbruine schoenen, en een
bootsman van de marine.
Zij zongen ieder voor zichzelf, en allen
tesamen een lied met lange uithalen, in een
eenvoudigen tijdmaat.
Op den hoek van de steeg ontstond in
de groep eenige verwarring omtrent de te
nemen richting, maar ten slotte koze» zij
die van het eenige duidelijk zichtbare punt
op het verlaten plein, en kwamen al dan
send, op de beide wachtende rijtuigen aan.
De Buik en de Bolle volhardden in hunne
afwachtende houding; er was zelfs geen
tinteling van medegenoegen in hun ver
wende oogen.
Ook verstoutten zij zich niet aanstonds
tot het uitroepen van hoonende woorden,
aangezien hunne rijpe ervaring hun geleerd
had, dat uit de oogenschijnlij k meest schamele
vrachies dikwerf de meest rijke bult te
betrekken viel.
Alleen zeide de Buik binnensmonds: Greet
en Joopie," onderwijl het mannelijk geleide
(Wordt vervolgd op pag. 10).