Historisch Archief 1877-1940
. «r,*?
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR N.EDERLAND
/ 31 Aug. '18. - No. 2149
Utrochtscho Schietschuitenvoer
AMSTERDAM, SINGEL 273 - TEL. IMTERG, 5181 M.
Dagolijksche Moto r d lenst tusschen
Amsterdam - Utrecht - Zeist - De Bilt - Huis ter Heide
Bosoh en Duin - Rtjsenburg ? Driebergen - Doorn en*.
iiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiinitiiii
Op den Economischer! Uitkijk
Een noodige hervorming
Het is reeds vele maanden geleden, dat
M*. A. S. Oppenheim in de Industrieele Club
te Amsterdam een rede hield over verouderde
bepalingen in ons Wetboek van Koophandel
en daarbij verschillende voorbeelden aan
haalde van onder weipen, welke in dit wet
boek niet waren geregeld overeenkomstig
déeisenen van het moderne handelsverkeer.
Zijn taak was in zekeren zin een dankbare
en een gemakkelijke en het-behoef de hem
zeker niet veel moeite te kosten, zulke voor
beelden te vinden. Bij die, welke hij gaf
hfj noemde o.a. ons verouderd vennootschaps
recht had hij kunnen voegen de geheel
verouderde en volkomen onvoldoende en
onvolledige bepalingen, welke de instelling
der Ie vensverzekering heeten te regelen; men
behoeft waarlijk in deze materie niet diep
te zijn doorgedrongen om te beseffen dat
de enkele artikelen, die in genoemd wetboek
aan de overeenkomst van levensverzekering
zijn gewijd, inderdaad niet gezegd kunnen
worden een regeling daarvan te bevatten.
En zoo had de spreker in de Industrieele
Club nog wel meer sterke paraven van
verouderde en gebrekkige wetgeving kunnen
meedeelen. Intusschen, wat hij zeide, was
reeds genoeg om zijn hoorders er van te
overtuigen zoo zij dit nog niet wisten
dat er op dit gebied een allerbedroevendste
achterstand is, dien wij hoe eer hoe beter
moesten inhalen...
Allerbedroevendst, noem ik dien
achterstand. Het geldt hier, om zoo te zeggen,
ons nationaal fatsoen. Er is iets diep
beschamends in, wanneer een volk, dat «r
aanspraak op maakt met zijn tijd mee te
gaan, ten achter is 'en blijft op een zoo
belangrijk stuk als de wetgeving. Wanneer
men in een particuliere vereeniging
voortging een reglement van Anno dazumal" te
handhaven, een reglement, dat in 't geheel
niét meer beantwoordt aan de tegenwoordige
werkwijze en inrichting van die vereeniging,
dan zou men van haar zeggen, dat zij is
een ouderwetsch gezelschap, een organisatie,
die achterblijft, omdat zij voortdurend
uit'stelt het hoog noodige werk van statuten
wijziging. Maar het staat niet anders met
onze nationale wetgeving. Wij blijven daarin
achter, zijn daarin bespottelijk ouderwetsch;
w(j leven voorts onder de bedeeling van
het jaar 1838, waaraan wij reeds sedert lang
zijn ontgroeid en wij slaan met onzen
antiquarische wetboeken een dwaas figuur
tegenover andere landen, die wel er voor
hebben gezorgd, dat hun regelingen bij"
bleven, d.w.z. telkens herzien werden volgens
de elschen van den tijd.
Maar bedroevend in hooge mate is die
achterstand ook, omdat hij is hinderlijk en
schadelijk. Wij willen, wij moeten nu eenmaal
in ons geschreven recht de regelen vinden
voor ons doen en laten; die regelen zullen
voor ons bepalen wat recht" is inzake van
koophandel en door de vaststelling, door
het vaststaan van die regelen zullen wij
'hebben de rechtszekerheid, die wij bij de
allergewichtigste handelszaken, waarom het
hier gaat, behoeven, zoowel tegenover
landgenooten, met wie wij handelen, als tegen
over vreemdelingen. Nu weet ik zeer wel,
dat de praktijk met eenig gemak zich heenzet
over het gemis aan behoorlijke wetgeving
en allerlei middelen vindt om dit kwaad te
verhelpen, maar een kwaad is en blijft met
dit al dat gemis, niet alleen een kwaad in
theoretischen zin, maar ook een wezenlijk
nadeel, een bron van onzekerheid, van
misverstand, dus van processen, ook van
knoeierijen en min of meer (soms zelfs zeer)
bedenkelijke praktijken. Er is dan ook geen
ernstig zakenman, geloof ik, die niet dit
kwaad als zoodanig erkent.
Toch blijft het (voorloopig) bestaan.
Wij wordens telkens en terecht
herinnerd aan de komende tijden, waarin
ook van ons land een bijzondere
krachtsinspanning zal worden gevergd om de schade
in te halen, die ook ons land in economisch
opzicht heeft geleden door dezen
rampzaligen, langdurigen wereldoorlog. Men be
zweert ons, toch nu reeds paraat te zijn,
om straks alle goede kansen te gebruiken,
van alle gelegenheden partij te trekken, op
dat wij de slagen zullen te boven komen,
die aan de bronnen van onze volkswelvaart
thans worden toegebracht. Wij hooren de aan
sporing en ik voor mij vertrouw dat zij, tot wie
die aanmaning wordt gericht, haar zullen ter
harte nemen. Maar men moet het hun dan ook
niet moeilijker maken dan noodig is; het
zal ook zonder dat reeds moeilijk genoeg
zijn overeind te komen. Onze Regeering be
grijpt dit ook wel. ZQ heeft reeds meer dan
eens bij de aanprijzing van door haar aan
bevolen maatregelen (bv. bij de instelling
van het handelsregister) gewezen pp de
toekomst en betoogd hoe wenschelijk het
is dat straks, bij den grooten wederopbouw
Van onze staats- en volkshulshouding, de
wetgeving steun biedt aan de bouwers,"
aan hen, van wie men daden verwacht,
waardoor het herstel der vroegere welvaart,
als het kan, zal worden bevorderd. Zoo vaak
de Regeering in dien geest sprak, was mij
dat geluid heel sympathiek en zoo dikwijls
zij door die gedachte zich liet leiden tot
het indienen van practlsche ontwerpen, was
haar daad mij nog veel sympathieker dan
baar woord. Des temeer betreur ik, dat die
daden zoo weinigen zijn geweest...
Waarom waren die daden zoo weinige en
staan wij nog steeds voor het aangezicht
van Europa met een in zooveel opzichten
verouderde wetgeving? Een vorig maal heb
ik erop gewezen, dat de onderwerpen, die
in de (politiek) neutrale zone" behooren,
geregeld in het gedrang komen en blijven,
iiltiiuiil'u Hifimiiiiiiiimiiiiiiiimiiiiii
omdat elk politiek kabinet de politieke
winst wil binnenhalen en dus laat liggen
wat buiten den partijstrijd is gelegen. Maar
we hadden nu immers niet een politiek
kabinet", doch een regeering, die .op den
volkswil" steunde. Wees dan de volkswil
niet in de richting van practische hervor
mingen? ...
Doch ik vrees, dat men dit een naïeve
beschouwing en een naieve vraag zal vin
den. Ook ligt de politiek niet binnen het
kader van den economischen uitkijk". Ik
weet heel wel, dat sedert 1913, er zooiets
als grondwetsherziening aan de orde is ge
weest met algemeen kiesrecht en met de
onderwijs-quaestie. Ook is mij niet onbe
kend, dat regeering en volksvertegenwoor
diging bovendien de handen (en de hoofden)
vol hebben gehad met de zeer vele en zeer
zware binnen- en buitenlandsche beslom
meringen, die het woeden van den oorlog
rondom Nederland voor ons land meebracht.
Het zou dan misschien ook wel onbillijk zijn,
iemand er eenig verwijt van te maken dat
in de laatste vier of vijf jaren onze verou
derde handelswetgeving verouderd is ge
bleven. Maar al kan men de zaak aan nie
mand verwijten, de zaak wordt er helaas
niet anders en niet beter om, maar blijft
even bedroevend, ergerlijk en bedenkelijk
als zfj voor jaren reeds was!
Nu weet ik wel men ziet: ik streef er
naar, billijk te zijn dat de hervorming
van de handelswetgeving waarlijk niet is
een eenvoudige zaak. Ik weet ook, dat men
meenen kan eerder tot een goede uukomst
te geraken wanneer men niet alles tegelijk
overhoop haalt, doch zich met gedeeltelijke
wetswijzigingen tevreden stelt. En dat er
pogingen zijn gedaan om tot gedeeltelijke
wetswijzigingen te kome", is mij niet onbe
kend. Ik herinner mQ jaren geleden een
ontwerp tot (nieuwe) regeling van ons ven
nootschapsrecht te hebben bestudeerd. Wat
daarvan geworden is, weet il^niet, wel: dat
het geen wet is geworden. Is het ontwerp
ingetrokken of berust het nog bij de kamer?
Ijdele vraag, want de zaak sluimert. Mis
schien zijn er nog wel meer zulke ontwer
pen ingediend of voorbereid en wellicht is
er van onze talrijke staatscommissies de eene
of andere bezig met eenig onderdeel van ons
gecodificeerd te herzien. Maar men weet, hoe
het met het werk van staatscommissies gaat,
wanneer niet bijzondere aandrang tot het
verkrijgen van spoedige uitkomsten drijft.
Inmiddels is er nu een particuliere vereeni
ging ontstaan, die zich dit belang wil aantrek
ken en die aanstuurt op wijziging van ons
handelsrecht. Loffelijk initiatief, zeer zeker en
waarvan men het beste moet hopen, al ver
wacht men daarvan ook geen onmiddellijk
succes. Wellicht dat deze heeren de zaak
zullen warm" houden. Waarmee reeds betrek
kelijk veel zal zijn gewonnen. Zooveel ge
wonnen, als er voorloopig hier te winnen is.
Want men is niet al te mismoedig, wanneer
men zegt, dat wij in dit opzicht wel nooit
verder zullen komen, zoolang niet de roep
van vernieuwing van het ouderwetsche alge
meen wordt. En algemeen zal die roep eerst
dan worden, wanneer daarvoor stemming
wordt gemaakt, wanneer In wijde kringen
en in breede lagen het besef wordt gewekt
en levendig gehouden, dat het zoo toch
waarlijk niet langer kan, dat het ergerlijk
en hinderlijk Is en dat opheffing van dezen
misstand" toch waarlijk ook is een alge
meen belang. Zoolang nog zeer velen blijven
denken, dat herziening van een wetboek...
nu ja, misschien een heel belangwekkend
ding is voor juristen in de Kamer, maar
overigens iets, dat buiten groote, wezenlijke
volksbelangen om gaat, zullen wij niet
spoedig den dag beleven, waarop de band
wordt geslagen aan den ploeg. Maar ziet men
algemeen in welke groote, algemeene belan
gen door het voortdurend uitblijven van zulk
een hervorming worden geschaad, dan zal on
der den drang van het zich verbreidend besef
der noodzakelijkheid de zoozeer gewenschte
vernieuwing niet meer van heden op morgen
en van morgen op overmorgen worden
uitgesteld.
Spoedig zie ik de gelukkige toekomst op
dit punt nog niet dagen. Want het besef dat
dit noodig is, hebben nog slechts weinigen.
Men kan voor 't oogenblik niet meer doen
dan trachten dit besef te wekken en wakker
te houden.
Daarom heb ik voor heden deze zaak
besproken. SMISSAERT
CORRESPONDENTIE MET
EEN DAME
door een BESCHAAFD ONTWIKKELD HEER
In langen tijd heb Ik het avondblad van
mijn geliefden Rotterdammer niet met zoo
veel bevrediging dicht gevouwen, als toen
ik uw vereerende uitnoodiging had gelezen.
Dat was, te midden van al de oorlogs
telegrammen, voedselnood-voorstellen en
relletjes-berichten nog eens een verademing,
een dame te ontmoeten, die zich door al
deze buitenissigheden niet uit haar even
wicht heeft laten slaan, en op den dag des
oordeels haar belangstelling voor litteratuur,
spiritisme engodsdienstheef t weten te redden.
Gij vermoedt niet, voorshands onbekende
dame, hoezeer gij op dien avond mijn be
schermengel zijt geweest. De nood der
tijden" had mij er heelemaal onder gekregen,
In huls hoorde ik niets dan klachten over
broodkaart en brandstofcommissie, een
heidsworst en regeeringserwten. Ik vluchtte
de straat op, maar in den stillen lente
avond, waarop buurvrouwtjes en grijsaards
over het tuinhekje een praatje houden, ving
ik uit dien vredigen kout geen andere
klanken op, dan: aardappelen, boonen,
schoenen, klompen en sajet. Een minnend
naartje, dat me in de schaduw voorbijstreek,
fluisterde zoete geheimpjes, waarvan het
woord theebon" slechts tot me doordrong.
Ik ging op reis om de dreigende dwang
gedachte te ontvluchten. In de volgepropte
coupéwerd het gedreun van den t rein over
schreeuwd door een paar mijner mede
reizigers, die in voor mij slechts ten deele
verstaanbare termen zaken deden in
kettinghandel-artikelen. Toen zij op een
tusschenstation uitstapten en de stilte na hun
schreeuwerige stemmen hoorbaar werd,
drongen door de wand uit een neven-coup
gedempte klachten op over regeeringsvlsch
en banketbakkersmeel.
In de hoofdstad aangeland, kon ik me
nog steeds niet van mijn nachtmerrie be
vrijden. Want daar werden mijn oogen ge
trokken naar lange rijen, die wachtten voor
slagerswinkels, en ik moest me een baan
breken door het grauw, dat bakkerskarren
bestormde.
Helaas", zuchtte ik, 's avonds weer thuis,
er is geen ontkomen meer aan: de bakker
en de slager beheerschen de wereld der
geesten."
Ik zocht den laatsten troost in mijn krant.
En waarempel, ik vond ze ten slotte, den
troost, bij u, voorshands onbekende dame!
Want daar las iktemiddenderaanbiedingen
van blikken doozen en asbest-cemenlplaten;
draaistroommotorenenijzerenhoutschreeven;
schrijfpapier en puntdraad, kortom tusschen
heel deze materialistische zaken-rommel ont
dekte ik daar de oase van nw idealistische
uitnoodlging:
DAME zou gaarne
CORRESPONDEEREN
met beschaafd HEER(liberaleopvattingen)
over Litteratuur, Spiritisme, Godsdienst,
etc. Br. No Bur. dezer Courant
NOG ALTIJD GEEN MINISTERIE
Teekenlng voor ,de Amsterdammer" van fordaan
.Verdwaald gelijk een slet in een danshuis" (zie het artikel in Nullokratie")
Goddank l" riep ik uit na het lezen van
deze advertentie, er i's dus nog idealisme
in de wereld! Er valt nog over iets anders
te praten dan over den hoogen prijs van
stopgaren en zeemlappen."
En daarom gevoel ik mij gedrongen, al
vorens verder op uw uitnoodiging in te
gaan, u dame, n\qn erkentelijkheid te be
tuigen voor den dienst dien ge mij hebt
bewezen met op het juiste oogenblik mijn
levensredster te willen zijn.
Gaarne verklaar ik mij tot wederdienst
bereid. Ik wil u geven, al wat ik u heb
aan te bieden, en ik hoop, dat u dit niet
te gering zal zijn. Gij vraagt voorlichting
van een beschaafd^ ontwikkeld heer". En
stelt me daarmee voor de moeilijkheid mijn
natuurlijke bescheidenheid te overwinnen.
Laat ik u dit alvast ter voorloopige kennis
making verklaren, dat ik nog nooit een
huwelijks-advertentle heb geplaatst noch
ooit op een dergelijke advertentie heb ge
schreven. Wat mij daarvan teruggehouden
heeft, is voornamelijk het bezwaar geweest,
mij uit te geven voor de verpersoonlijking
van al die deugden, welke de steller van
zulk een advertentie zich moet aanmatigen.
Zoudt gij, dame, uzelf publiekelijk durven
kenschetsen als zacht van humeur, lieftallig
en knap van verschijning?
Maar gij dwingt mij. Wil ik de kans op
geestelijk verkeer met een idealistisch ge
stemd gemoed als het uwe niet verkijken,
dan dien ik mijn hinderlijke bescheidenheid
op zij te zetten, en te verklaren, dat ik
beIIIIIIIIIIIIIMIIII iiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiirMiiiii miimiiiiiiiimi umi JIIIMIIIIIIIII IIIIMIIIUMIIIII »,iiiiiiiiiiiiiniii. iiiiiiijiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiii
TJIT IHIET IKIL^JDSOIHIIR/riFT VA-ILST «J-A.IS'TJ'IE
schaafd en ontwikkeld, kortom, dat ik een
heer ben. Ik hoop, dat ge mij zult
verschoonen van het bijbrengen van goede
getuigen in dezen, en ik grond deze hoop
op de kieschheid, die u in uwe advertentie
heeft doen afzien van het gebruikelijke z.
g. a- onnoodig zich aan te melden.
Dat ik liberale opvattingen heb, spreekt
als vanzelf uit het beantwoorden van uw
uitnoodiging. Is er beter bewijs voor mijn
liberaliteit, dan dat ik, huisvader en man
van positie, zonder schroom mij in verbin
ding stel met een mij geheel onbekende
dame, die mijn voorlichting vraagt?
Maar zfj t ge mij geheel onbekend? Uw
advertentie onthult mij reeds veel van uw
wezen.
Huisvrouw kunt ge niet zijn, want welke
huisvrouw bezint zich in den inmaaktijd
over geestelijk verkeer met een heer? Of
zijt ge misschien toch een huisvrouw, maar
dan zijt ge mQ boven allen lof verheven.
Want dan durft ge de vernedering van den
ir maak tarten door u boven het stof te
verheffen, om in de hoogere sfeer van
litteratuur, spiritisme en godsdienst schade
loosstelling te zoeken voor hetgeen uw ziel
daarbeneden ontbeert.
Hetgeen mij zoo in u aantrekt, is, dat ge
eenerzijds geen hulssloof wilt zfln, doch
evenmin anderzijds wilt ontaarden in een
blauwkous, die van de superioriteit van eigen
sexe boven het onbenullige mannengeslacht
overtuigd is. Waart ge een geëmancipeerde
in den bedenkelijken zin van het woord,
ge zoudt voorlichting gevraagd hebben bij
een uwer geleerde sexegenooten. Het wemelt
van doctoressen en doctoranda's, niet waar,
dame?
Maar gij zoekt het bij een heer, en legt
u daarbij neer bij die tallooze geslachten
uwer voorgangsters, die Paulus' inzicht
deelden, dat de vrouwen behooren te
zwijgen, en zoo ze iets willen te weten
komen, moeten ze thuis hun man om op
heldering vragen" (l Kor. 14:35).
En niet waar, dame, wanneer ge nu
thuis peen man hebt, die u opheldering kan
geven? Wat blijft u dan over, dan in de
courant zulk een voorlichter te zoeken?
Ach, misschien hebt ge ook Goethe ge
lezen, en ingestemd met zijn opmerking:
De natuur schijnt te willen, dat het ne
geslacht het goede en schoone het ge
makkelijkst van het andere aanvaardt."
Ook ik meen deze ervaring wel eens te
hebben opgedaan, en durf het derhalve met
u wagen, dwars tegen de waarschuwing van
de Genestet, overigens mijn lievelings
dichter, in:
Zoo te theologiseeren
Met een lieve vrome deern,
Waarlijk neen, dat schikt zich niet:
Het schikt wat goed, vindt u niet? Zuilen
we 't maar probeeren? Goethe, de Genestet
van litteratuur en godsdienst hebben
we dus al een snuifje gehad, en't spiritisme
zal op zijn tijd ook welaan de beurt komen.
Maar wat bedoelt ge met dat: etc.? Dat
opent vergezichten, grenzeloos ! l Op dat:
etc. heb ik al mijn verwachting gebouwd.
Vraag mij dus wat ge wilt, op welk gebied
en waarover, ik hoop beschaafd, ontwik
keld en liberaal genoeg te zijn, u te kunnen
beantwoorden.
Ten slotte, dame, ik ben gemobiliseerd
noch geïnterneerd en zal geen van beide
waarschijnlijk ooit worden. Is dit een be
zwaar u tot mijn marraine te verheffen ?
Ook een niet-gemobiliseerd of -gtïnterneerd
heer heeft aan een marraine wel eens be
hoefte.
Marraine, ma reine! en thans is het woord
aan u.
B(ESCHAAFD) O(NTWiKKELD) H(EER)
Naschrift. Gij zijt natuurlijk liberaal ge-,
noeg om deze correspondentie in het open
baar te voeren; dan heeft een ander er
misschien ook nog wat aan.
< B. O. H.