Historisch Archief 1877-1940
14 Sept. '18. No. 2151
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
ABM.ABM.ABM.ABM.ABr-LABM.ABM.ABMABMABM.ABM.ABM
l A
B
on
B
M
A
B
M
are h
A.djUÜrts^ $y
HEEREN-ARTI KELEN,
UITRUSTINGEN.
A
B
'M
A
B
M
A
B
ABMABM.ABM.ABM.ABMABM^BM.ABM^BM.ABttABM.ABM
miiiiiiiiiiiii iniiiiiiiii
iiimiiiiiiiiiiiiiiitiii
imiiiiimmiiiii
SCHILDERKUNST-KRONIEK
DE BEELDHOUWERSVEREBNIGING
Zij was noodig. en ze is er gekomen. Ik
wensen haar heil! Te lang toch heeft de
plastische kunst ergens smal en schraal in
een hoekje gezeten, niet als een bedelende,
maar als een verstootene. En dit was zonder
reden. Een tijd geleden kon dat wellicht
zonder te veel onrechtvaardigheid, nu ware
het een onjuistheid. Om twee redenen: De
beeldhouwkunst in Holland herleeft, en is
wakker op nieuwe paden. Zij heeft nog niet,
als de schilderkunst, de vermoeidheid van
vele schoone, voorbije daden aan zich; ze
is niet belast met een pas voorbijgegaan
verleden; ze ziet naar de verte, en in de
toekomst. En ze heeft nog weinig van die
lieden bij zich, die, niets kunnend, ijdel
zich vertoonen ze heeft noch fratsen
makers, noch een staart van armoedzaaiers,
in aesthetischen zin, achter zich. Ze is levend,
levendig, overmoedig soms, onjuist soms,
maar echt. En dat is een goede compagnie
om in te verkeeren, en een aantal aardige
genooten zijn het om op stap mee te gaan.
En daarom is de beeldhouwersvereeniging
een aardig ding om te prijzen. Ik weet niet
hoe lang het zal duren (genootschappen
worden gauw suf) maar ik heb op haar
ontstaan gehoopt, en menig keer heb ik er
schertsend of ernstig over geschreven. Na
tuurlijk hielp dat niet, schrijven helpt nooit
(of altijd!) maar daarvoor moet je het toch
niet laten en de vereeniging is er. Ik
hoop nog iets. Ik hoop, dat ze niet
kleinsteedsch zal worden (Louise Beyermankan
daar iets tegen), niet Hollandsch in den zin
van piet-luttlg. Ik hoop, dat ze fel zal zijn,
zuiver, niet akademisch, maar van en voor
de kunstenaars, liever van en voor de kunst,
elastisch, onrechtvaardig desnoods maar dan
naar den goeden kant: niet een vereeniging
(dit is te deftig en te gauw ou-bakken)
maar een verzameling levende, ageerende,
boetseerders en bronsgieters, hoornsnijders
en beitelaars in ivoor.
LENOIR, PANORAMA, DEN HAAG
Ik zal niet over Lenoir schrijven. Dit werk
is niet zoo, dat het daartoe dwingt. Het
dpet eerder van schrijven zich onthouden.
Maar er is iets anders, dat tot schrijven
onmiddellijk noopt. Dit werk wordt in een
inleiding geïntroduceerd bij het publiek. Dit
is een recht van den kunsthandel, dat ik
niet betwisten zal. Ik bemin de vrijheid;
tot, bijna, ze wordt tot iets ongebondens.
Het geeft frlssche lucht in de waereld. Maar
juist daarom wil ik ook iets zeggen over
deze inleiding. Er wordt daar, op een hoog
hartige wijze over rhythme gesproken, en
dergelijke kostbare artikelen, die we te
weinig bezitten. Er wordt daar geschreven
over te beminnen dingen met plompe hand
en plomper geest. En omdat ik de vrijheid
bemin, en haast het ongebondene eer, wil
ik daarover, over de vele inleidingen in de
vele katalogi van de vele kunsthandelaars,
iiiiuiimiuiiMiiiiiiiiiiiiimiiiiii
Nieuwe
Fransche Boeken
Vacant ielectuu r
J.-H. ROSNY AiNÉ, de l'Académie
Goncoutt, L'Enigme de Givreuse, roman.
CHARLES-HENRY HIRSCH, La grande
Caprlcieuse, roman. Beide bij Ernest
Flammarion, Parijs, 1917. fr. 3.50.
Het raadsel van Givreuse... Een weten
schappelijke fantasie van J.-H. Rosny den
oudere, den nu reeds 62-jarigen vruchtbaren
schrijver, die, met zijn broeder, de schepper
is van den praehistorlschen roman en daarbij
van vele modern-sociologische, van biolo
gische" en van andere
fantastlsch-wetenschappelijke romans. Ook dit is zulk een
aan Wells herinnerende fantasterij. Aan
Wells herinnerend, schreef ik daar; doch
men wete dat een Fiansch criticus Wells
voorstelt als den schuldenaar van Rosny 1).
Het zou niet de eerste keer zijn dat Fransche
oorspronkelijkheid miskend werd; ik zal het
in dit geval niet trachten uit te maken,
tenminste niet hier ter plaatse.
Men gelieve zich even voor te stellen
hetgeen hier volgt. Een natuurkundige,
tevens bioloog en chemicus, heeft een
methode gevonden, die hem in staat stelt
levende wezens te verdubbelen. Ik belast
mij niet met de opheldering dier methode,
omdat er zaken als polariseerende energie
en atoomsplitsing bij ter sprake zouden
komen, zaken die mijn lezers maar half,
en die ikzelf in 't geheel niet zou ver
staan. Men stelle zich dus nu verder
op mijn verzoek, en zonder rechtvaardi
ging te eisenen, voor, dat deze geleerde
bij ongeluk (want het is een man van
zedelijk gevoelen) een in zijn laboratorium
verdwaalden gewonden militair tijdens diens
bezwijming verdubbelt, niet zoo maar in 't
algemeen tot twee maakt, maar dat hij hem
tot twee nieuwe menschen maakt, die ieder
dezelfde wonden, dezelfde kleeren (met
dezelfde vlekken), het zelf de militair zakboekje
en daarbij identieke herinneringen, neigingen,
genegenheden en verlangens hebben; tot
twee nieuwe menschen dus, die eigenlijk
niet geheel nieuw en toch ook niet de
oude" zijn... Het zijn, om het precies te
zeggen, twee jonge mannen die leder vol
komen gelijk zijn aan den eenen gewonden
soldaat, met dit verschil alleen dat ieder de
1) Florian Parmentier, Histoire contem
poraine des lettres frar^aises.
geschreven door vele onbekende grootheden,
en kleinheden, het mijne niet achter houden.
Ik vraag me af: wie zijn die heeren, die op
zulke wijze, als verdekt achter een muur
de palmen der eerbaarheid en der voortref
felijkheid uitdeelen, en de kransen van den
roem aanreiken, de kransen met de bladers
der Rhytmen, der Moeiten en der Kunde en
Kennis? Wat zijn dat voor zedigen, wat zijn
dat voor bescheiden leeraars, wat zijn dat voor
decente apostelen, die zich uit schroom voor
den Heer, dien ze vertegenwoordigen, na
meloos aandienen, en zonder naam in de
openbaarheid ageeren, waar juist de naam
van belang is om de waarde van het oordeel
te kritlseeren, en de belangeloosheid van dit
oordeel bovenal ? Zijn het de kunsthandelaars
zelf, of zijn het de bedienden van den kunst
handel, die kritisch optreden in allen ge
valle zijn het dikwijls lieden haast even
Incompetent als een mevrouw de Haas, die
in een groot blad, keer na keer, haar bekende
onkunde, haar ieder bekende onkunde in
schilderkunst anoniem propageert.
Maar, ten slotte, zoo het de kunsthandelaars
zijn of hun bedienden, waarom bekennen zij
hunne kwaliteit niet; waarom onderteekenen
ze hun inleidingen niet desnoods met: de
kunsthandel, of de geïnteresseerde bij den
kunsthandel, of de geëmployeerde, of een
der geëmployeerden... Een opkomend euvel
werd op die manier op simpele wijze ge
neutraliseerd, en dat is noodig ten opzichte
van de goedwlllige, enthousiaste, niet kriti
sche koopers. En die zijn er... en die moeten
niet door veel leege woorden verward worden.
Het zijn onschuldigen, die beschermd moeten
worden zooals alle onschuldigen...
DE WINTER, BIJ D'AUDRETSCH, DEN HAAG
Er is een nieuw feit, dat aanleiding geeft,
deze tentoonstelling te bespreken. Bekend
was dat De Winter's zuiverste bekoring
zijn kleur was; tevens zeker, dat hij zijn
zinnelijk geziene Orchideeën haast maakte
tot handelende wezens, verwant met dieren.
Hij heeft nu, en dat is het nieuwe feit, de
Spinnen in de spheer van zijn werk geplaatst,
en ge vindt deze voor 't eerst op deze
tentoonstelling bij d'Audretsch. Ze zijn, dat
was te verwachten na de betrekkelijk kort
stondige studie, meer objectief gegeven dan
zijn Orchideeën, en zelfs meer dan zijn
Anemonen, die in den droom van het
licht van De Winter bestaan. En er is nog
iets met die Spinnen het logisch geval. Het
zinnelijke in het werk van De Winter is een
der hoofdkenmerken. Hij heeft dat op niet
te loochene wijze gegeven in de vormen
dier orchideeën; het is misschien verwant
met het Wordende, dat ge i» dit werk vindt.
Hij zou het, zoo hij een visschen-schilder
was, dat zinnelijke, kunnen geven in een
beest als een Rog, die in haar blankheid
soms een schaamtelooze Vrouw lijkt hij
geeft het tot nu toe, en kan het misschien
nooit geven, in de serleën zijner Spinnen.
Dat is de beschouwing, waartoe deze ten
toonstelling mij opwekte...
TE VEERE IN HET SCHOTSCHE Huis
Veere is een der plaatsjes (wat huizen,
veel lucht en veel wolken, en water) die
ge liefiiebt met een durende liefde, d'un
souvenir qui dure, zegt de Régnier, of die
u onverschillig laten, die ge eigentlijk ver
acht (nietwaar, Nelly Bodenheim?) Het is
helft weegt van hetgeen de vroegere, totale
man woog, doordat nl. ieders beenderen,
spieren enz. slechts half zoo dicht zijn...
En als men nu nog weet, dat het geheim
der splitsing met den grooten geleerden ten
grave is gedaald (zooals dat heet), trachte
men zich in de positie der jongelui in te
denken. Hoe zullen zij zijn tegenover elkaaar,
in de eerste plaats (d.i. tegenover... zich
zelf!)? En dan, hoe zal de wereld zich
gedragen tegenover twee gewonde, afge
keurde soldaten, die zij als n dapperen
poilu met bloemen aan het geweer heeft
zien vertrekken ? Wat zal een (natuur-weten
schappelijk denkend) hospitaaldokter, en
wat zal een geloovige Christin van hun geval
wel zeggen? Wat moet verder b.v. een
met theosophie besmette dame noodzakelijk
over hen vaticlneeren ? En erger: hoe zal
hun verhouding tot hun moeder zijn (én
hunner immers is niet geboren; maar wie?),
hoe hun verhouding tot hun meisje van vóór
de splitsing, en hoe zullen zij staan tegen
over de minnares die zij (hopen wij) ter
wille van dat meisje hadden verlaten?
Men bedenke daarbij dat zij elkander eerst
natuurlijk niet kunnen ontberen, daar zij
slechts tezamen n zijn, maar dat zij zeer
goed langzamerhand zelfstandige menschen
kunnen worden, daar immers ieder hunner
zich voortaan zelfstandig voedt en zelfstan
dige ervaringen heeft.
Dat alles te bedenken en zich voor te
stellen is een zeer aangename oefening van
het verstand en de verbeeldingskracht.
Groote vragen, als die naar het mysterie
der persoonlijkheid, komen er bij voor den
geest. Men spele dit spel eens en als men
er genoeg van heeft, dan leze men L'Enigme de
Givreuse en bewondere hoe vernuftig dit
geval door den schrijver is uitgewerkt, hoe
logisch zijn spannend verhaal in elkaar zit.
Het is de logica van het ongerijmde... van
het voorloopig ongerijmde, want waarom
zou niet ns de wetenschap zoovsr kunnen
komen als die groote geleerde was?
Waarom niet? Wat alleen niet kan, dat is
dat zulke ontdekkingen ons eenmaal,
wijsgeerig gesproken, de waarheid omtrent het
heelal zouden leeren; want daartoe is gén
uitbreiding der natuurwetenschappen bij
machte. En omdat deze onmacht der
wetenschap nu eenmaal zeker is, (onze tijd
ziet dit gelukkig hoe langer hoe meer in),
mag Rosny's natuurwetenschappelijke fan
tasie, hoe vernuftig, boeiend en
mooi-inbQzonderheden ook, toch nauwelijks bij de
goede kunst worden ingedeeld. Want de
goede kunst doet ons de philosophische d.i.
AAN DE HINDENBURG-LINIE
Teekening voor de Amsterdammer" van George van Raemdonck
een plaatsje van bezinning, en het staat
gebouwd op een kaap, die uitsteekt in de
zee der Trjdeloosheid; of het is een stadje,
dood, met kantige steenen, en waar het
waait, en waar geen tintelende spheer, de
spheer der groote stad is, met het zwaaien
van het licht, en 't nimmer duister... Er is
niets in Veere voor u, of er is de
Tijdeloosheid; de groote zomers over de Schelde,
en d? winters, dik van sneeuw, en dichter
van stilte, en gedoken, gehurkte al leen i
gheid, en eenzaamheid...
De tentoonstelling te Veere is de beste,
die ik ken, in de kleine plaatsjes; ze is niet
vervelend, en dat is al veel. W o 11 e r heeft
er zijn vaart met blauwe schuit, een levendig,
voor hem fijn van kleur zijnd schilderij;
M a n k e s een teekening van een paard,
een geschilderd aquarium; er zijn vier de
Winter's; twee graphische werken van mej.
WichersWierdsma. Vaes is krachtig
in een vruchtenstuk, mevrouw Van Dam
van I ss e 11 fleurig in Geraniums. Roelof s
IIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIMPIIIUIIIIIIIIIII
3-31 October
Tentoonstelling
van Werken uit de
Collectie GOUDSTIKKER
in de groote Kunstzaal van
FOLCHISÏUDIO", 's-Gravenlage.
Gedurende deze expositie wordt de
PEmiHTE TENTQQNSTEILING
in de Kunstzalen der firma
KALVERSTRAAT 73, AMSTERDAM, voortgezet
IIMIlllllllllllllllllllllltll
eigenlijkste waarheden gevoelen, waarom
het ons ten slotte alleen te doen is. En al
was het nu bewezen dat atomen splitsbaar
zijn, dan nog zouden wij niet daardoor
weten wat een atoom, d.i. een deeltje der
stof", eigenlijk is.
??*
Evenals Rosny is de niet minder vrucht
bare en in FranKrijk ook reeds zeer bekende
Charles-Henry Kirsch een echt verteller.
Welk een smakelijk verhaal is dit! Het
blijft toch altijd maar genoegelijk, dooreen
luchtig en geestig en te zijner tijd ook wel
elegant-diepzinnig verteller, tijdens
uwzorgelooze vacantie, waarin gij u zelf zoo vei
lig en superieur kunt voelen, te worden
ingevoerd in die Parijsche wereld, waar
heeren met een jaarlijksche rente van hon
derd duizend francs, en meer, zich in keurig
en kostbaar ingerichte gar9onnières, met
niet minder kostbare en keurige vrouwtjes
op vele verfijnde, zoowel als primitieve
genoegens onthalen; waar rijke courtisanes,
die Grieksch en Latijn kennen en over het
bestaan van God weten mee te praten, een
hofhouding van hommes du monde en...
professoren in de sterrekunde om zich heen
verzamelen; waar men niet véór 3 uur
's nachts zijn eerde verlaat, zijn geld slechts
telt bij louis d'or en verspeelt bij lapjes
van duizend; waar men huizen bezit met
oude Venetiaansche spiegels, met chef-koks
en met verscheidene gestyleerde lakeien,
die in den derden persoon enkelvoud tot
hun meesters het woord richten; een wereld,
tenslotte, waar men om de geringste
haverklappen, als daar zijn onweerstaanbare
béguins of een weinig spleen, de langste
en zonderlingste teizen maakt, naar Japan,
om iets te noemen, of naar Enkhuizen.
Dat is een aardige wereld en men leest
er met plezier van. 't Is waar: er is oorlog.
't Is niet minder waar: die vrouwtjes zijn
wel wat impudiek en nemen een nieuwen
amant met hetzelfde gemak als een tweede
kopje koffie, 't Is ook waar: die heeren
hebben geen zeer ontwikkeld orgaan voor
moraal; het zijn geen nuttige leden der
maatschappij"; verre van dien; veeleer zijn
zij hetgeen een booze, algemeen ontwik
kelde heer uit den Enkhuizer middenstand,
een heer die dezen roman bij toeval op
Zondagmiddag in zijn rood-trijpen salon
zou lezen, vast en zeker nietsnutters" of
parasieten" zou noemen. Ongetwijfeld...
Maar 't vergaat er al die lieden dan ook
naar. Da wufte vrouwtjes in de eerste plaats:
zij halen zich voor goed de
ongeconditi(Alb.) zond een schilderij, een aquarel, een
pastei, kundig, met de hem gewone eigen
schappen ; Wittenberg's eenzaam boompje
is zijn beste. Eekman, een begin niet
zonder kracht, had beter gedaan met figuur
te zenden; Anna Abrahams' vruchten
zijn een genoegen van kleur. P e i z e l' s
Oosterling is typeerend gegeven, mevr.
Enthoven heeft wat gevoeligheid, en breed
heid in haar kleur. Bij deze werken vindt
ge portefeuilles met etsen van Vaes, Eekman,
Derkzen van Angeren, Schelfhout, Bron en
anderen...
Het geheel, ik herhaal het, is geschakeerd
genoeg om niet te vervelen,..
PULCHRI STUDIO, DEN HAAG
Van der Hem's Volendammer Visscher
is, zeker, een der meest gelukte werken uit
zijn laatsten tijd. De persoonlijkheid van
dezen schilder is hier echter niet aller-eerst
en bovenal in een kantige formuleeting ge
openbaard, waarin elke wezentrek, als met
een hard potlood geteekend, definitief vast
gelegd is; er zijn invloeden. Het
Spaansche, zoo onmiskenbaar in vele
schilderijen, enz. in Amsterdam, pas of pas
geleden geschilderd, vindt ge in Van der
Hem niet voor het eerst. Voor het eerst
vondt ge dat in zijn Katwijker figuren (de
personen vlak vooraan, daarachter het land
schap als phantaisie vol decor gewild)
maar daarin was het noch eerlijk genoeg,
noch overtuigden enkele volvoerde détails
van de strakheid van het overige. Het
Spaansche is in den Volendammer Visscher",
in Pulchri nu, in den man, die gehurkt zit;
dien ge pal van voren ziet, en waarachter
een fond is van zeilen van schepen. Maar
dit Spaansche is Van der Hem langs de
Amsterdammers hier gekomen: de kleur van
Sluyters en anderen leeft hierin. Daaren
boven zoudt ge, wildet ge analyseeren, nog
kunnen zeggen (maar het was gedeeltelijk
onjuist), dat er eveneens teekenen van het
cubisme zijn in de vulling van dien achter
grond. Er zijn dus invloeden, maar toch
is het werk, een seiie van rooden'' te
prijzen. Er is, hier en daar, het gevaar der
vlotte losse hand en der Duitsche kleur, die
oneerde geringschatting op den hals van
alle gegoede dames uit Warfum, dames
die elk parfum onnatuurlijk" vinden (be
halve at van gesteven katoen). De heeren
vergaat het niet minder slecht; en hun
straf is zelfs de hoofdzaak in dit boek.
Zoo hebben ze soms berouw; en het is
hoogst pijnlijk berouw te hebben. En, wat
nog erger is: zij putten alle genoegens uit
en verliezen daardoor elke bekwaamheid
tot genot. Het is een vreeselijk iets om tot
elk genot onbekwaam te zijn. Er blijft u
dan slechts over aan u zelf te denken; en
een kind, ja zelfs een philosoof weet dat
dit nagenoeg onverdraaglijk is. Men komt
er toe naar den dood te verlangen en 't is
zelfs niet ondenkbaar dat twee veertigjarige
vrienden, zulke als ons hier worden afge
schilderd, tot de meest bevreemdende af
spraken besluiten, als b.v. om na drie
maanden te trachten elkander het leven te
benemen.
Datisdandestrafderneurasthenischebuitensporigheid, volgende op de zonde van hoog
moed en ledigheid. En men ziet meteen hoe
de uitgave zoowel als de lectuur van dit
in 1913 geschreven boek zelfs in oorlogstijd
gerechtvaardigd zijn; want nietwaar, geen
Franschman is het thans meer, als
bovengenoemden twee vrienden, geoorloofd zich van
alle particuliere of openbare belangen te
desinteresseeren ; een gemeenschappelijke aspi
ratie zuivert hen allen; en weinige hunner
behoeven nog den dood te zoeken: de dood
zoekt hen.
Zoo geeft ons deze goedgeschreven,
boeiende, romaneske roman, vol afwisseling,
vol aardige figuren en fijne opmerkingen
(slechts hier en daar zijn uitdrukking en
verwikkeling wat onduidelijk), zoo geeft ons
dit boek een helder inzicht in de vreemde
verwildering van sommige kringen, vóór
den oorlog, en tevens het begrip van de
genezing dóór den oorlog; bovendien geeft
het ons het inzicht dat de mensch niet met
zichzelf alleen schijnt te kunnen zijn, dat
hij niet buiten divertissement" kan, zooals
Pascal zeide; en tenslotte geeft het nog iets
anders. Als de beide hoofdpersonen besloten
hebben elkander, drie maanden na dato, naar
het leven te zullen staan, als zij dus het
einde van hun leven nabij zien, gaan zij
beiden plotseling houden van een vrouw,
en dat met een hevigheid waarop ze in geen
geval meer hadden gehoopt. Zoo begrijpt
men eens te meer dat het leven vooral
genoten wordt, omdat wij het kennen als
beperkt. Een eeuwig leven zou alle saveur
verliezen.
geen kleur is maar dik insisteeren op een
groen". Als geheel handhaaft het zich door
een lenigheid, die de kracht niet uitsluit;
als geheel is het luchtiger van wezen, leven
diger dan wat Van der Hem dikwijls ge
maakt heeft, het is inderdaad minder Duitsch;
en de achtergrond bezit phantaisie in regel
matigheid. En dat is bij hem zeer veel...
HAARLEM, FRANS HALS
Natuurlijk is elk raken aan een schilder!]
van belang iets, dat zooveel mogelp moet
worden vermeden. Dit is te vanzelf sprekend,
dan dat ik het hier meer dan memoreeren
zou. Maar er is n geval, waar, wanneer
voldoende kunde en voldoende zorg aan
wezig zijn, het wegnemen van een oud geel
vernis noodzakelijk wordt. Dit is wanneer
er door dat vernis een aperte leugen
ontstaat; wanneer het schilderij door het
gele vernis zich voordoet, als behoorde het
tot een zekere rubriek, terwijl het inderdaad
tot een andere behoort. Dit was, en is nog
het geval bij sommige der Halsen. Hals
is een klaar schilder van klare
kleur, die niets te maken heeft met de
eenheid van het romantische, met de gulden
eenheid van het noordelijk romantische. Toch
kon deze meening bij sommigen, en bij
velen, ontstaan, wanneer ze naar Haarlem
gingen om den schilder er te zien in zijn
serie werken. Die meening moest zelfs bij
de ook eenigszins onkundigen tot een zeker
heid worden, en als traditie haar foutieven
invloed uitoefenen. Het is echter een zeker
heid voor iedereen met eenig inzicht, dat
de gangbare meening, ontstaan door de met
een gele laag bedekte werken, Hals on
waar zag, onjuist, en hem in een
verkeerde rubriek zette. (Waar
bleef zijn verwantschap met Velasquez als
schilder?). En om deze redenen vind ik de
behandeling van het schilderij, zooals deze
plaats gehad heeft in Haarlem, een her
stelling die te waardeeren is, een nood
zakelijk iets, een juist doen tegenover een
leugen, die ontstaan was door een vernis,
dat alles in verhouding en wezen falsifieerde.
PLASSCHAERT
llllllllMIllllllllllltlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll
Charles-Henry Hirsch blijkt dus een schrij
ver, niet onbekwaam om ons vrij belangrijke
waarheden omtrent het menschenleven te
doen gevoelen, en het ware zeker mogelijk,
te dezer plaatse nog eenige wijsgeerigheid
aan te brengen. Maar het is vacantie. Laat
ons niet te diepzinnig worden. Te meer
omdat wij niet eens zeker weten of
CharlesHenry Hirsch er oorspronkelijk wel zooveel
bij gedacht heeft. Misschien heeft hij alleen
eens een plezierig verhaal willen schrijven.
Nu, dan is hem dat gelukt al loopt het
met de hoofdpersonen leelijk af.
JOHANNES TlELROOY
ONTVANGEN BOEKEN
(Het geestelijk leven in Frankrijk staat nog
niet stil):
Aurel, Les salsons de la mort, Figuière 1916.
F. Strowski, La flèche d'or, Récit de la
première invasion des Baltes en France,
roman, Perrin, 1917.
M. de Villiers, Reine Audu (geschiedkundig)
Emile-Paul, 1917.
P. Mac-Órlan, Les bourreurs de crane,
Renaissance du livre, z.j.
Idem, Les Poissons morts, Payot, 1917.
M. Dekobra, Grain d'cachou ou
Montmartre pendant la guerre, roman, Renaissance
du livre, 1918.
I.-F. Fonson, Le sergent Beulemans, Re
naissance du livre, 1918.
Ch. Baret, Le Théatre en Province, Re
naissance du livre, 1918.
Geo And ré, Ma captivitc en Allemagne,
Renaissance du livre, 1918.
L. Dumont-Wilden, Anthologie des
crivains belges, poètes et prosateurs, 2 deelen,
Crès 1918.
Paul Fort, La lanterne de Priollet,
EmilePaul, 1918.
(Zie over Paul Fort De Amsterdammer"
van 13 Oct. 1917).
AndréSuarès, Remarques II tot en met
VIII, Nouv. Rev. Fr., 1917-'18.
(Zie over Suarès De Amsterdammer" van
11 Mei 1918).
J. des Vignes Rouges, AndréRieu, Officier
de France, roman, Flammarion. 1917.
(Zie over J. des Vignes Rouges, De
Amsterdammer" van 22 Juni 1918).
AndréPézard, Nous autres a Vauquois
(1915-1916), Renaissance du livre 1918.
Louis Sonolet, Pour tuer Ie cafard (met
aardige 111. van Marcel Capy), Renaissance
du livre, 1918.
Met vele andere die hier binnenkort worden
besproken.