Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
14 Sept. '18. No. 2151
MUZIEK
EENE BESCHOUWING
betreffende de Hedendaagsche Be
oefening van Fransche Muziek in
ons Land
Feiten te constateeren is zeer zeker heel
wat gemakkelijker dan oorzaken op te sporen,
die het aanzien aan bepaalde feiten hebben
gegeven. Een feit is het, dat de belangstelling
in ons land voor uitsluitend Duitsche muziek
de laatste jaren ten deele plaats heeft moeten
maken voor die van verschillende andere
nationaliteit. Besloegen tot vóór den oorlog
de Duitschers drie vierden van het terrein
der muzikale belangstelling en was van het
overblijvend deel de grootste plaats bezet
door de Russisch-Slavische school, (althans
in de Concertzaal) de laatste jaren hebben
eene belangwekkende ommekeer gebracht,
waar het gold, ook kennis te nemen van
werken van anderen oorsprong. Het meest
verblijdende in deze ommekeer is allereerst
wel de meerdere aandacht, geschonken aan
datgene, wat eigen bodem voortbracht, maar
tevens mag men het een gelukkig feit achten,
dat men van den zoo belangrijken produc
tieven arbeid der moderne Fransche school
meerdere kennis is gaan nemen. Men heeft
zulks zelfs gedaan met zoo'n onstulmigen
ijver, alsof het gold het verzuimde binnen een
zoo kort mogelijke spanne t ij ds in te halen.
Het zou ons te vér voeren, de oerzaken
na te gaan van deze plotselinge ommekeer
in onze muziekbeaefenlng; we willen hier
dan ook slechts constateeren, dat het niet
de eerste maal in de annalen der toonkunst
zou zijn, dat ook de despotische heeischeres
mode" haar deel zou kunnen hebben aan
een verschijnsel, dat men zou kunnen be
stempelen met de uitdrukking hollen of
stilstaan". Dat mannen als een Debussy en
Ravel vrijwel plotseling de enfants chérjs"
zijn geworden is in zooverre verklaarbaar,
dat men in deze beiden de dragers der
moderne muzikale regeneratie mag huldigen.
Het is, of juist deze beiden begrepen hebben,
dat in de groote lijn van het klassicisme,
door de Duitsche meesters gevolgd, welke
op rein-instrumentaal gebied in Beethoven
haar culminatiepunt vindt, in waarheid het
laatste woord is gesproken. Ook Wagner
heeft dit in zijne Schrifte" duidelijk toe
gelicht, door welk juist begrip zijn werk
beïnvloed is geworden en daardoor als een
absoluut zichzelf voltooid hebbende periode
is te beschouwen. Na Wagner's dood vinden
wij in Duitschland nog slechts Arnold Sch
nberg, die, hoe men over zijn werk moge
denken, nog slechts gevoelt, dat de toon
kunst aan eene regeneratie behoefte heeft.
Noch Richard Strauss. die slechts de voort
zetting en uitbreiding der traditie
SchumannWagner brengt, noch de hoofdzakelijk cere
braal scheppende Max Reger.nochde rusteloos
woelende en zoeker de geest van een Qustav
Mahler, die menige rijke vondst te boeken
NAAMLOOZE VENNOOTSCHAP
Motordienstvanïetenburg
DAGELIJKSCHE MOTORDIENST
UTRECHT LEIDEN DEN HAAG DELFT
Vleutsiischeweg. UtrachtscheveerZB. FynjékadeB. HouttuinenS
VICE-VERSA
MECH
GENEESKUNDIGE '
VOLKSPRENTEN IN DE NEDERLANDEN" *)
door dr. M. DE HARTOGH
Een proefschrift van den man, sedert lang
bekend door zijne talrijke geschriften op
het gebied van de geschiedenis der genees
kunde ; vol belangrijke gegevens, fraai uit
gevoerd en met duidelijke afbeeldingen
in den text. Terecht, zegt Frederik Muller,
dat het ontwikkelde volksleven en de bur
gerlijke vrijheid, die er heerschten, mede de
oorzaak kunnen zij ?>, dat historische atlassen
en groote collecties van particulieren in Hol
land vrij veelvuldig voorkomen. In geen ennel
land ongeveer zijn zulke vinnigespotschriften
gedrukt, zulke hekelend»" spotprenten gegra
veerd als in ons land. Zelfs past het in den
tegenwoordigen tijd met een enkel woord
te vermelden, dat er meer dan 40 prenten
van den afschuwelijken moord op de Gebrs.
de Witt den prrs hebben verlaten.
Vele gravures zijn bedoeld als kunstuiting,
andere om gebeurtenissen aan de vergetel
heid te ontrukken, of uit winstbejag
(volksprenten).
Het boek is verdeeld in verschillende hoofd
stukken.
Het Ie behandelt de prenten op politieke
*) Geneeskundige Volksprenten in de
Nederlanden, door dr. J. C. de Lint, met 78
afbeeldingen naar oude prenten. Gorinchem,
J. Noorduyn & Zoon, 1918.
had, hebben de toonkunst dat gegeven, waar
aan deze behoef te had. Zij gaven wel de ver
nieuwing van het technisch apparaat maar
niet die van eene herschepping van binnen uit.
Ook vrij van eenigen politieken bijsmaak
kan men het dus nog wel verklaren, dat,
waar het de voortbrengselen der
hedendaagsche meesters geldt, onze oogen zich
in de eerste plaats naar Frankrijk richten.
Toch zijn het niet alleen onze tijdgenooten
in het land, dat men van oudsher als de
bakermat van beschaving en fijnen smaak
kon beschouwen, die uitsluitend de aan
dacht waard zijn. Wat weten we eigenlijk
nog bitter weinig van het werk der
Franschen, die deze bange jaren niet hebben
beleefd! Nu ja, Gounod, Meijerbeer, Thomas,
Massenet, Bizet's onsterfelijke Carmen"
zijn ons bekend als Beethoven's vijfde mis
schien. Ook achter de namen Berlioz en
Saint-Saens behoeven we gelukkig geen
vraagteeken te zetten. Maar wat kennen
we nog weinig van een Chausson, Bruneau,
Bourgault-Ducoudray, Dukas e.t.q.; ook van
het oeuvre van ^en Lalo, Faurë, Chabrier
nog maar een beperkt deel, slechts hier en
daar iets, door het Concertgebouworkest
uitgevoerd! Hebben deze mannen geen
kamermuziek en liederen geschreven? Ik
denk eens even aan het prachtige l'heureux
vagabond" van Bruneau, l'esclave van
Lalo" enz. Toch is dit terrein nog
eenigszins ontgonnen, maar wij willen verder
terug gaan en dan vinden we terreinen, die
nog het aspect van bijkans woesten grond
vertoonen.
De cultus van een Couperin bepaalt zich
meestal tot een simpel stukje als soeur
Monique", al mot len we het Concertgebouw
sextet even dankbaar vermelden vanwege de
kennismaking met een concert royal". De
pianisten gaan dezen man, bij zijn leven
legrand" geheeten, stilzwijgend voorbij,
spelen slechts een hoogst enkele keer iets
van zijne tijdgenooten Rameau of Daquin,
wiens Coucou" slechts ^ertoire-nummer
is geworden. Moet men niet aan eene totale
verwording en ontaarding van de kunst van
het klavierspel gaan gelooven, (getuige zoo
vele transcripties der oude meesters, die
zoo bQ uitstek de grenzen en den waren
aard van dit Kamerinstrument par excel
lence" kenden is gaan negeeren, omdat zij
in het klavier nog geen Hamerinstrument
vermoeden? Is er iets coloristisch schooner,
meer spiritueel gracieus te denken dan
Couperin's Carillon de Cythère," dat, misschien
wel het sprekendst op het clavecimbel van
dien tijd uitgevoerd, toch ook op den mo
dernen vleugel nog wel geheel in den geest
is te interpreteeren?
Het wil on« voorkomen, dat de geest, die
spreekt uit Strauss' Salome, Mahler's 8ste
en zoovele Regeriaansche schablonenhafte
Doppelfugen het gemoed heeft verhard en
verkild voor de intieme schoonheid van eene
kunst, die zich beweegt binnen de vier
wanden van eene meer huiselijke omgeving.
Nog een ander, althans een, die in Frank
rijk zijn geest zag uitgroeien, is het, dien
wij nog te weinig kennen en wiens werk,
zoo al niet voor de intimiteit geschreven,
toch de sporen draagt van innige, ontroerende
harmonische schoonheid, dat wij gaarne zijn
naam hier plaatsen in de rij der grootmeesters
van Bach tot Schubert. Cristoph Willibald
Glück was die man, die de antieke tragedie
in een muzikaal kleed stak, een kleed, zoo
sprekend van lijnen en rhytmen, dat het
eene groote harmonische ineenvloeiïng werd
van antieke plastiek en Romaansche charme.
Hoe komt ook deze meester ten onzent nog
te kort bij de algemeene belangstelling,
waarin de zuiver Duitsche klassieken zich
verheugen ? Voorwaar eene sporadische uit
voering van zijne Iphlgénie-ouvertüre of
eene enkele auditie van Orpheé" is te
weinig, om ook dezen heros naar behooren
te huldigen.
Dat men in 't algemeen thans tracht de
Fransche kunst beter te cultlveeren, valt te
loven. Maar men doe zulks niet eenzijdig
en vooral niet onder den druk van eene
zekerepro-geallleerde, snobistische bon ton"!
Men geve dus ook de Romaansche klas
sieken en de niet ultra modernen de plaats,
die dezen ipso jure toekomt.
VAN LEEUWEN
SONNETTEN
Zooals een zaadpluis door een spinragdraad,
De glinst'rendedoor't glinst'rende gevangen,
Een korte poos stiltrillende blijft hangen
En dan langs lucht'ge helling opwaarts gaat,
Zoo kleeft de menschenziel zich vol verlangen
Aan ijle broosheid van geluk, en haat
De vlaag van't lot, die stuk het spinsel slaat
En voort haar jaagt tot nooit vermoede gangen.
De hemel schreit haar, angstig weggestormd,
Diep met zich mee naar 't smart'lijk aardsche
donker,
En straalloos ligt en nietig en misvormd,
Wat zalig glansde in zilv'ren stergeflonker:
De wijze tijd houdt wacht: en 'tgodd'lijkzaad
Ontkiemt tot kunst, tot wetenschap, tot daad.
Stil, zonder dorpen, weiden, watervallen,
Ontzagg'lijk niets, gekarteld silhouet,
Zweven onwerk'lijk, blauw op violet,
Op nevelring verglets:herde Alpenwallen;
Als had de vorst op welvend glas gezet
Een wereldfantazie in ijskristallen,
Rijzen, nzelfde glode over allen,
De toppen naast elkander, zonder smet.
Zoo zie ik soms in verte van verleden
'T zilv'ren gebergte van mijn liefden zweven;
In nevel van vergeten is vergleden,
Wat, mensch, ik lijden deed en heb geleden;
En, onverloren fecërieën, bleven
De zal'ge toppen van verzonken leven.
Fossielen-atlas in diepbruin crayon,
Opengeslagen, bol twee platen, ligt
'T sneeu wberg-landschap in winteravondlicht
Onder mij, blauw in schaduw, rood in zon:
Stek'iige ruggegraat van mastodon
Houdt ginds zijn drakekop omhoog gericht;
Ribben, dijbeend'ren met monst'rig gewricht,
In scherp relief staan ze op 't blauwgrijs
karton;
Kraaien, die de^avondwind planeeren doet,
Drijven, als op een bladzij vlokjes roet
Uit 'troode licht,dat dooft en paarsig rookt.
'T wordt nacht. Iets, ver, in 't rijzend
donker gromt
'T waggelt En plots'ling deze ontzetting
_ ^ komt:
Zwitserland dreunt, de ontzaglijke oertijd
spookt.
Of de aarde een sterrehemel schijnen wou,
Sidderen zonnestelsels, fjn-gesteeld;
En ied're graspluim is een sterrebeeld,
En als een Melkweg hangt die streep
van dauw.
'K zie, als ik 't hoofd eerst zóó.danandershou,
Hoe roode Mars oranje Sirius speelt,
En hoe, knipoogend, 't groen zijn gunst
verdeelt
Naar 't geel en 't violet van achter 't blauw.
En telkens, kleur'ge streep, verschiet
een ster.
Die rust'ge vonk, ginds, is dat Lucifer?
Of Is 't een dauwdrop, die zich zwevend
houdt?
Zie ik voor 't eerst dit, nu? of heb
'k misschien
Alles net zoo sinds eeuwigheid gezien?
Ik weet niet, of 'k heel jong ben of oeroud.
AD w AIT A
iitiiÉitiimiiMiiiuiiiiMimiiimtiiiiiiiii
Op den*. Economischen Uitkijk
Van een vijftigjarige
Laat mij, om niet in raadselen te spreken,
dadelijk zeegen, dat ik met de vijftigjarige
bedoel de Machinefabriek van Gebrs. Stork
& Co. te Hengelo, die 4 September 1.1. haar
halve-eeuw-feest heeft gevierd. Van die
viering en van het daarbij gesprokene heeft
de dagbladpers zooveel medegedeeld, dat
ik mij daarvan kan onthouden. Maar wei wil
ik hier wijzen op de beteekenis van zulk
een feit als verschijnsel en ook op de oor
zaken, die tot den voortdurende ontwikkeling
van deze onderneming hebben medegewerkt.
Het feit als verschijnsel staat niet alleen,
want juist sedert de laatste halve eeuw heef t
onze fabrieksnijverheid en niet in de laatste
plaats de machine-fabricage zich krachtig
ontwikkeld. Zij begon toen omstreeks
1870 nieuwe banen te betreden, aarzelend
en weifelend nog. Zoo ving ook de grootsche
zaak, die nu is de Machinefabriek van Qebrs.
Stork & Co., aan als een bescheiden
reparatieinrichting, die aanvankelijk te Borne werd
gevestigd. C. T. Stork, een der opzichters
van die zaak en tot aan zijn dood de ziel
der onderneming, meende dat er in Twente
toen we! plaats moest zijn voor een in
richting, die zich zou toeleggen op het
herstellen van onklaar geraakte
fabrieksweikiuigen. Het is bekend, dat vooral na
den brand van Enschede en na de
Amerikaansche katoencrisis de spin- en
weefnijverheid in den Overijselschen achterhoek
een breeder vlucht begon te nemen dan in
jaren daarvóór het geval was geweest en
dat juist in dien tijd vele spinnerijen en
weverijen zich op (teen) modernen voet
inrichtten. Er kon dus behoefte vooronder
steld worden aan een reparatie-inrichting
en C. T. S t o r k, die een ver vooruitziend
man was, begreep dat zulk een onderneming
in beteekenis zou toenemen naar gelang de
Twentsche katoennijverheid voortging zich
te ontwikkelen. Die katoennijverheid, haar
positie in den vroegeren tijd en omstreeks
1870, kende hij trouwens door en door. Zijn
naam leeft niet alleen voort in de machine
fabriek, maar ook in de Koninklijke
Weefgoederenfabriek voorheen C. T. St«rk & Co.",
mede een schepping van zijn vernuft.
Hij was een merkwaardig man. Men leert
hem kennen niet alleen uit zijn scheppingen,
maar ook uit een klein, een aardig boekje,
dat hij geschreven heeft: Herinneringen
en Wenken", waarin hij vertelt hoe hij zijn
loopbaan als industrieel is begonnen, met
welke moeilijkheden hij daarbij had te kam
pen, hoe hij ze overwon en ten slotte iets
bereikte, veel bereikte, maar in zijn eigen
oogen niet zooveel of hem bleven idealen
voor den geest zweven van verdere vervol
making. Hij begon klein, met een klein
kapitaaltje, dat zijn vader hem leende (was
het niet f 2000?) en het begin was zwaar.
.Ik was te laat geboren," zoo luidde zijn
ietwat komische verzuchting. Hij bedoelde
hiermee dit: toen hij als jonge man (hij zag
het licht in 1822) zaken" aanpakte o,
op wel bescheiden voet, want zijn voorraad
geweven goederen kon hij in een bedstee
bergen stootte hij zijn hoofd toen hij
trachtte, gelijk de andere Twentsche fabri
kanten deden, zijn manufacturen aan de
Nederl. Handelmaatschappij te verkoopen,
want deze had reeds genoeg, reeds te
veel vaste leveranciers en verlangde aller
minst hun aantal uit te breiden. Dus
was C. T. Stork op zich zelve aange
wezen. Ja, het begin was zwaar! In die
jaren trok hij 's morgens vóór dag en dauw
met een boerenkar, waarop zijn geweven
goederen geladen waren, van Oldenzaal naar
Nijverdal, dat hij dan vroeg in den middag
bereikte. Met de afdoening gingen eenige
uren heen; dan werden de garens opgeladen,
de terugtocht aanvaard en 's avonds laat de
woonstee weer bereikt. Dit harde werken
vond zijn loon... in zichzelf, althans niet
in groote winsten, want door zich voor
doende crises en andere ongunstige om
standigheden moest hij, na tien jaar fabri
kant te zijn geweest, vaststellen dat hij nu
juist even ver" was als toen hij begon. Na
tuurlijk beduidde dit: in geldelijk opzicht.
Overigens was hij veel verder: door tien
jaar hard werken had hij heel wat geleerd,
had hij zijn gemoed gestaald, had hij teleur
stellingen ondervonden en daaronder de zucht
tot doorzetten en volhouden weten te be
houden. Bat was het kapitaal, dat h IJ zich
in die tien jaar had verworven en dat
kapitaal heeft rijke vruchten gedragen. Wart
hij wist nu, dat hij voor geen bezwaren zou
bukken; hij wist ook hoe moeilijk de
weg naar succes is; hij had zelfver
trouwen gewonnen. Ook wist hij dat
hij niet van anderen eenigen steun te
Hofleverancier - Amsterdam
KALVERSIRAAT 216 -:- MUMSPARKWtG 9
TEL. NOS. 2040-1881 TEL No. 1793 Zuid
ComestiblegjFijne Vleeschwaren enz.
iiiniiiii iiiitiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiitiiiiifiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiii'itiiiiiiiiiiitiiiiiiHiiiiiniiiiii
gebeurtenissen betrekking hebbende, waarin
van belang is een voorstelling *an een
breukband van 1692 vrijwel gelijk aan de
nog tegenwoordig in gebruik zijnde banden.
Vooral in Frankrijk sckonk men veel aan
dacht aan de breuken en ook de Koning
stelde er veel belang in, nadat Le Prieur
de Cabrière" een nieuw middel tegen breu
ken beweerde te hebben gevonden. Dit mid
del bestond uit een zalf, op de huid te
snieren, waarna een bandage over die zalf
werd aangelegd. Terecht merkt de schrijver
op, dat de goed afsluitende breukband wel
de oorzaak van het succes zal zijn gewest.
Interessant is (zie afbeelding I) Konsult van
4e medicijnen in de Sware Siekte van den
Grooten sultan ende remedie van hem hast
te genesen."
Ze; r dikwijls wordt als spotmiddel de
uitbeelding als een krankzi- nige voorge
steld, uit medisch oogpunt van belang, om
dat daaruit blijkt op welke wijze men in
vroeger tijd met deze ongelukkige patiënten
omsprong.
Een Hollandsche spotprent, op Napoleon
betrekking hebbende, stelt hem voor, lig
gende op zijn ziekbed. Verschillende landen
zijn voorgesteld als doktoren, die bij een
ziekbed staan en allen goeden raad willen
geven. De koning van Pruisen voelt hem
de pols, Engeland geeft medicijnen, Oosten
rijk zet hem een lavement, Rusland geeft
hem de blauwe pillen om te purgeeren, die
hij echter weigert in te nemen. Beieren sluit
hem de oogen en (zijn wij veel veranderd?)
Holland vraagt naar de kosten van de be
grafenis.
Hoofdstuk II behandelt de spotprenten op
geneeskundigen, waarin de bekende Johannes
Le Franc van Berkhey (de beroemde Oranje
klant) wordt besproken en op een plaat
afgebeeld. Als medicus stond hij niet hoog
Afb. I. Consult van de medicijnen in de swaere siekte van den grooten Sultan,
ende de remedie van hem haest te genesen
aangeschreven en aan Abraham Titsingh
komt de eer toe genoemden Le Franc en
andere leden van het Collegium chiruigivm"
aan de kaak te hebben gesteld. Inderdaad
de gedragingen en handelingen van dezen
heer konden niet door den beugel.
Het volgende hoofdstuk behandelt ziekte
toestanden op hy
giënisch gebied
belachelflk te maken.
Een Buxuz boom,
gesnoeid in den vorm
van een vos,
tiiinversiering, die alleen in
' ?-?' ' ?'" "??'
ftèf|ö|liÉCè. All'*
Afb. II. Den grooten Barbierswinckel
Afb. III. Prent met kwakzalver door Jurgens, uitgegeven
door de Mij. tot Nut v. h. Algemeen
gevallen. De grootste rubriek van de medi
sche volksprenten toch stelt medische ge
vallen voor.
De bekende Stierenwreedheid" te Zaan
dam, 29 Aug. 1647, waarvan in Zaandam
de legende nog duidelijk is bewaard ge
bleven, schijnt historisch te zijn. Jacob Ech,
een boer te Zaandam had, zoo ztgt de
overlevering een stier aan een paal vast
gebonden. De stier, onrustig geworden door
het vlieger oplaten, rukte zich los. De boer,
dit ziende, trachtte hem te grijpen, doch de
stier wierp zich op den boer en bracht hem
ernstige verwondingen toe. Zijn zwangere
vrouw zag door het venster wat er gebeurde,
snelde haar man te hulp, doch werd op haar
beurt door den stier aangevallen, met het
gevolg, dat de horens van den stier haar
buik openscheurden en haar de lucht ingooi
den. Het kind door die onverwachte keizer
snede" geboren, kwam een huis-lengte
verder in een plas water terecht. Tengevolge
van dit wreede voorval stierven vrouw en
man, maar het kind bleef ruim een half
jaar leven.
De geschiedenis van Eva Vlugen, de
ontmaskerde hengerkunstenares, de moderne
papus, de slapende Stoi.ksche boer, niet
minder groot in het bedriegen, worden
behandeld en door eveneens goed uitgevoerde
platen verduidelijkt. Ook is er een afbeel
ding van de geboorte van den lateren koning
Willem I. Bijzonder interessant is de af beel
ding van een hoogst zeldzame plaat, in
Engeland verschenen om onze Hollandsche
Holland voork wam, bewijst dat niet
dieafbeeldnig wel degelijk ons land bedoeld wordt.
Belangrijk is ook het volgende hoofdstuk
over biaassteenen", waar Jan de Doot wordt
vermeld in het volgende opschrift:
Door pijn en noot
Heeft iange Jan de Doot
Courage gehadt
En het mes gevadt
Gaf hem een snee
Niet zonder wee
Heei ongemeen
Kreegh self een steen
Als uit een lijf
De Godes segen
En eeuwige naem,
Daer door ghecregen.
Over reuzen en dwergen, waarvan ook
ons land zijn contingent leverde, v/ordt in
het volgende hoofdstuk het n en ander
vermeld. Zelfs janna Drabbe uit Axel, die
op 10 jarigen leeftijd het eerbiedwaardige
gewicht van 300 pond had, is door een
afbeelding vereeuwigd.
Hoofdstuk 7 behandelt monstra en andere
lichamelijke afwijkingen waarvan de bespre
king niet zoozeer past in het kader van dit
weekblad. Verschillende van hen zouden
bij Barnum en Baley zich ook nu nog in
een groote belangstelling mogen verheugen.
Ooit afbeeldingen op kwakzalvers betrek
king hebbende, waarvan n uitgegeven
van wege de Maatschappij tot Nut van 't
Algemeen" belangrijk is, orndat hij voor de
jeugd waarschuwende woorden als onder
schrift geeft. [Zie afbeelding III.J
Van het lange gedicht moge het vol
gende om het karakteristieke hier overge
nomen worden.
Ziet echter hoe het volk van allerhande soort,
Naar het,theater loopt en naar dien pochhans
(Jurgens) hoort),
Maar wat nog erger is, zich dwaas'lijk laat
bewegen,
Om over ziekte en pijn dien zotskop raad
te plegen.
Zelfs medicijnen koopt, vergiften in haar soort
Wat scheelt het aan den schelm of hij een
mensch vermoordt.
Een herdruk van dit gedicht zou ook in
dezen tijd niet misplaatst zijn.
Wanneer ik nu nog memoreer, dat in het
laatste hoofdstuk het groote tafereel der
dwaasheid" wordt behandeld, wederom met
fraaie afbeeldingen, dan moge uit het bo
venstaande blijken dat de Lint een ernstige
studie van zijn onderwerp heeft gemaakt en
dat het keurig uitgewerkte, slechts 120 blz.
dikke boek een belangrijke aanwinst mag
genoemd worden voor elkeen, die belang
stelt in de geschiedenis niet alleen van de
volksprentenkunst maar ook in de genees
kunst, de kwakzalverij en de hygiëne van
vroegere tijden.