Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
24 Mei 19. No. 2187
NAAMLOOZE VENNOOTSCHAP
MotordienstvaflTetenbiirg
DAGELIJKSCHE MOTORDIENST
UTRECHT LEIDEN DEN HAA6 OELFT
leiitenschewej. Utrechtscheveer26. FynjékadsB. HouttuioenS
VICE-VERSA
HiiiiiiiiliiiiiiiiimtiiimiiiiMiiiuiiiiminimiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiili
om ons buiten den oorlog te houden.
Welke kan ons op 't oogenblik niet
? schelen, (?) maar heel andere dan
militaire motieven." (Jammer dat wij
die niet mochten vernemen).
De politieke heeren zijn het blijkbaar
geheel oneens en ieder hunner zal wel zijn
medestanders in den lande hebben. Misschien
is het mij, die goddank buiten dépolitiek
sta, maar door het ambt, dat ik gedurende
de oorlogsjaren bekleedde, gelegenheid had
Iets meer dan vele anderen, van wat er
omging te hooren en waar te nemen, vergund
ook een woordje mee te praten. Ik moet
dan als mi|ne overtuiging uitspreken, dat
ons tand voor de oorlogsramp bewaard is
geworden door het wijs beleid, door de
eerlijke, tactvolle en toch flinke politiek
van het Kabinet Cort van der Linden.
Maar dit beleid en deze politiek hadden
nimmer tot de verkregen uitkomst kunnen
leiden, indien de Regeering daarbij niet
voortdurend had kunnen steunen op een
gereede macht, waarmede tegen elke op
zettelijke schending onzer onzijdigheid ter
stond met kracht kon worden opgetreden.
Het is waar, dat beide oorlogvoerende
partijen brlang hadden bij onze onzijdigheid.
Maar even zeker is het, dat het bezit van
sommige gedeelten van ons land, met name
van Zeeland, voor leder hunner van groote
waarde zou zijn geweest en dat hun
grootste bezorgheid steeds was, dat hun
tegenpartij zich van die deelen van ons
land zou meester maken. Het kwam er dus
voor onze Regeering op aan, den oorlog
voerenden zekerheid en vertrouwen te ver
schaffen, dat wij eiken aanslag op ons gebied
zoo krachtig, als onze middelen slechts
toelieten, zouden bestrijden en althans z
lang in bedwang houden, dat hulp van de
andere ztyde kon ingrijpen. Had de Regeering
in Aug. 1914 niet tijdig gemobiliseerd, had
zfj gedurende den oorlog ontijdig ontwapend,
dan ware dat vertrouwen verloren gegaan
en zou elk incident (en er zijn er vele
geweest!) een voorwendsel voor een der
belligerenten hebben kunnen opleveren om
zich het bezit van een voor belde partijen
strategisch waardevol deel van ons land te
verzekeren en dat aan de tegenpartij te
onthouden, wat ons onvermijdelijk in den
oorlog zou hebben betrokken. Alleen door
onze gemobiliseerde en doorloopend parate
strijdmacht steeds als haar wertuig in de
hand te houden, is het de Regeering mogelijk
geweest haar zoo juiste politiek door te
voeren. Terecht heeft zij zich vór het
sluiten van den wapenstilstand nimmer van
dat werktuig willen ontdoen.
Maar de heer K. ter Laan zeide in de
zoo even genoemde Kamervergadering:
Wij waren in Augustus 1914 niet
in staat ons land te verdedigen, en wie
het anders zegt, weet het niet of dutft
niet voor de waarheid uit te komen.
Wij waren niet in staat om ons land
in 1914 te verdedigen en wij kunnen
het nog niet en zullen het nooit kunnen."
Dat is de gebruikelijke leekenredeneerlng.
Men verlangt van de weerbaarheid van een
kleinen staat, dat zQ volstrekte waar
borgen geeft op den duur den aanval van de
grootste macht te kunnen weerstaan; en
wanneer zij dat niet kan heet zij waarde
loos. Begrijpt men dan niet,- dat dit een
onmogelijke, onvervulbare eisch is?
Men vergeet, dat het succes in den oorlog
niet de uitkomst van een wiskundig vraag
stuk is, op vaste gegevens opgebouwd,
doch het product van tallooze wisselvallige
factoren, meerendeels van relatieve waarde.
Daarom kan elke vermeerdering van tegen
standers, elke toeneming van wrijving en
weerstand, elk tijdverlies, hoezeer alles op
zichzelf niet beslissend, toch voor de eind
uitkomst nadeellg, wellicht noodlottig
worden. Het is waar, wat de heer Ter Laan
zegt, dat wij in Aug. 1914 niet in staat
waren o.ns land tegen een Duitschen inval
althans tegen dien eener aanzienlijke
macht te verdedigen. Wanneer niettemin
Duitschland onze grenzen eerbiedigde, deed
het zulks niet pour nos beaux yeux of uit eer
bied voor de verheven beginselen" van het
volkenrecht, noch wegens andere, geheim
zinnige motieven, die de heer ter Laan
beweert te kennen, maar voor ons verborgen
houdt. Duitschland deed zulks eenvoudig,
omdat het wist, dat door ons, ingeval van
schending van ons gebied, tegenstand zou
worden geboden; dat het daarbij dus ver
lies aan tijd en aan krachten zou lijden en
dit nadeel niet voldoende werd opgewogen
door de overigens niet te miskennen stra
tegische voordeelen, welke een opmarsch
door Limburg heen voor de Duitschers zou
hebben opgeleverd. Ware er onzerzijds
geen weerstand te wachten geweest, m.a.w.
waren wij wrerloos geweest, dan zou er
voor Duitschland geen enkele reden geweest
zijn, om zich vorenbedoelde voordeelen te
laten ontgaan. Het is dus wel degelijk de
tijdige aanwezigheid van ons leger aan de
grenzen, die ons in Aug. 1914 buiten den
oorlog heeft gehouden. Datzelfde geldt ook
voor den verderen duur van den oorlog.
Onze macht is gaandeweg aanzienlijk ver
meerderd, beter bewapend en uitgerust,
beter geoefend en geëncadreerd. Niettemin
zou het toch steeds zoowel aan de E'tente
als aan de C«ntralen mogelijk zijn geweest
eene groote overmacht tegenover ons te
stellen. Dat zij ons met rust hebben ge
kten ongeacht de strategische voordeelen,
die het bezetten van een deel van ons ge
bied hun zou hebben opgeleverd, was uit
sluitend het gevolg hiervan, dat zfj wisten
daarbij tegenstand te zullen vinden en
offtrs ie zullen moeten brengen. Voor geen
der oorlogvoerenden was'de toestand z
gunstig dat het raadzaam kon zijn zonder
dringende noodzaak belangrijke krachten op
ren neven-operatietooreel vast te leggen.
Maar waren wij weerloos geweest, dan zou
elk bezwaar tegen bezetten van ons gebied
zijn vervallen en zouden wij het lot van
N.V. PAERELS
Meubileering MIJ.
COMPLETE MEUBILEERING
-: BETIMMERINGEN
:
Rokin 128 Telef. 4541 N
Luxemburg en van Griekenland hebben
gedeald.
Het is daarom naar mijne meening onbe
twistbaar, dat de aanwezigheid en
doorloopende gereedheid onzer krijgsmacht in
belangrijke mate er toe heeft bijgedragen
ons buiten den oorlog te houden. Eere, wien
eere toekomt: aan het Kabinet Cort van der
Linden voor zijn voortreffelijk beleid; aan
onze krijgsmacht voor het feit, dat zij aan
dat beleid nadruk en kracht heeft geschon
ken en het doorvoeren der regeeringspolitiek
mogelijk heeft gemaakt.
Het antwoord op de tweede in den aan
hef van dit opstel gestelde vraag kan kort zijn.
Leger en vloot vervulden bij de bescher
ming onzer neutraliteit en het gereedstaan
ter verdediging van ons gebied hunnen
weitelfjken plicht. Niets anders. In theorie
zou de Natie hun daarvoor geen dank ver
schuldigd zijn, evenmin als wij onze mede
burgers bedanken, als zij hun belasting be
talen.
Maar feitelijk is de zaak hier eene geheel
andere. De weerplicht drukt hoogst ongelijk
on de burgers van den Staat. Hfj belast
eenige klassen van mannen met den mili
tairen dienst, met al de drukkende gevolgen,
die daaruit voortvloeien, en de ernstige
gevaren, die <in tijd van oorlog daaraan
verbonden zijn, en hij laat alle overige
staatsburgers en geenszins alleen de
ouderen geheel en zonder eenige com
pensatie, vrij van elke persoonlijke bemoeiing
met de landsverdediging. Dat alles moge
dan op de wet gegrond zijn, een f«lt is het,
dat een deel onzer mannen zich heeft ge
geven en opgeofferd aan het belang van
het algemeen. De grootte en aard van dat
offer spreken duidelijk genoeg, als men
bedenkt, dat tienduizenden dienstplichtigen
3 of 4 jaren en langer achtereen onder de
wapenen hebben geslaan, niet alleen onder
worpen aan een zwaren, eentonigen dienst,
maar tevens weggerukt uit hun millieu,
i hun gezin en hunne betrekkingen, onttrokken
aan hun werkkring, niet zelden hun bestaans
middelen vernietigd en hun toekomst in
gevaar gebracht ziende. En laat ons niet
vergeten, dat die mannen daarbij gereed
stonden om op het eerste bevel den oorlog in
iiiiiiltiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiii iiiiiiiniiituiiiiimiiiiiiiiiiiiiiii iiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiMi iiiiiiiiiMiniiiiiiiiniuiiiiiiiiii
OELOF
Kalverstraat 1
- Opgericht 1850
TELEFOON 658 N
Paarlen, Briljanten
Goud, Zilver en Horloges
Uitsluitend eerste kwaliteit
LI C HTSTA D
VllKslot) BEZWAREN EN VERWANTE PLANNEN
Teekenlng voor de Amsterdammer" van den architect J. London
ff , - . '
-- Iw ?'/>
"«K*^*'-4 ,*.?> ,
Vogelvlucht
Wij hebben ruchtbaarheid aan ons plan
gegeeven, ten eerste om kritiek en opmer
kingen uit te lokken, waarmee wij welligt
de zaak kunnen dienen, en ten tweede om
te weeten te koomen of er soms reeds
soortgelijke plannen bestaan, die zich bij
het onze aansluiten, en waaruit iets voor
ons te leeren valt. De deugdelijkheid, schoon
heid en noodwendigheid van het ontwerp
gaan hier booven alle andere consideraties.
Wij geeven onze plannen aan de
mcnschheid en verrijken ze met hetgeen ons nuttig
en goed voorkomt voor den eind-uitslag.
Prioriteits-kwesties, persoonlijke belangen,
dit alles valt weg bij de groote zaak zelve.
Wij hebben meededeelingen gekreegen
omtrent ontwerpen van denzelfJen aard,
die nog on-gepubliceerd bfj de ontwerpers
berusten.
Er zijn ons drie ontwerpen bekend, die
gepubliceerd zijn en op 't eerste gezicht
eenige oovereenkomst met het onze
vertoonen.
Het eerste (Aj is het plan van de heeren
Eijkman en Horrix, reeds voor jaren in 't
licht gegeeven, met teekenirgen van dea
architect de B»zel, en gelocaliseerd op den
Musschenberg bij den Haag,
Het tweede (B) is het Pantheon der
Merschheid ontworpen door den architect
Berlage, waarbij gevoegd werd poëzie van
Henriette R >!a-d Holst.
Het derde (C) is het ontwerp van den heer
Hendrik Andersen, gemaakt geduurende den
grooten oorlog, naar men ons meedeelt
reeds onder de oogen gebracht van presi
dent Wilson en gepubliceerd in een bouw
kundig iiidschnft (the Archltect's Journal,
maren 26, 1919.)
Het komt ons nu vór, dat geen van deeze
drie ontwerpen een zoo wijde strekking,
en een zoo veel omvattende beteekenis heeft
als hetgeen wij bedoelen. Het ontwerp van
Berlage geeft een prachtig bouwwerk, maar
bedoelt enkel ie zijn een grootsch
gedenkteeken, en monument tot het in gedachtenis hou
den van den grooten oorlog en den daarop
volgenden vreede. Een praktische bedoeling,
tot geestelijke reorganisatie en centralisatie
der menschelijke bedrijvigheid, met een
religieuze kern, is er niet in.
De beide andere plannen daarenteegen
geeven wel die praktische bedoeling, maar
zonder de religieuze kern. De groote Tempel
als het ullstrals-nd midden eener grondige,
diepgaande K organisatie der geheele
menschslrjke gemeenschap, bij ons de hoofd
zaak, wordt in die beide plannen niet
gevonden.
Wij wef ten zeer goed dat hierin de groot
ste moeyelflkheid zit, en toch moet en zal
die moeyelïjkheid worden ooverwonnen.
D,t staat vast dat het groote motief tot
den bouw moet zijn een motief van religieus
karakter. Het moet een veréning worden
van het godsdienstig besef der gansche
menschheid,
Het voornaamste bezwaar teegen ons
ontwerp is wel juist de schijnbare
onmoogelijkheid van die religieuze eenheid.
En toch komt het ons voor dat een
praktisch plan, zooals (A) en (C), zondei
vooruitzicht is, en niet duurzaam kan slagen,
juist o:adat het de religieuze centralisatie
en het erkennen van de Vaderlijke macht en
Liefde van het Albeshiur mist.
Daarin juist ligt het bizondere, het ken
merkende van ons plan dat wf] brj geen
der andere projecten terugvinden. Die zijn
daardoor ook niet te beschouwen als
oovereef'komstig of van gelijke strekking. Het
plan (B) van Berlage heeft nog het meest
ideële karakter, maar stijgt als religieuze
schepping niet booven het wijsgeerig peil
der negentiende eeuw.
Wij gelooven aan de rnoogelQkheid van
religieuze eenheid, ja aan de noodwendig
heid, en we! om deeze reeden, dat zoowel
het volk, de massa als de hoogstaande
individuen, de elite, het beiden willen. De
elite heeft eeri tijd gedwaald, onder invloed
van de natuurwetenschap, toen is er een
scheuring gekomen tusschen massa en elite,
die nog: steeds zijn verderfelijke werking
dot't geiden. Nu achter wij het moogelrjk
j dat de iite, de moedigen, elkaar leeren
verstaan, en de eetiheid erkennen van hun
godsdienstig besef. En dan zal de kloove
lusschcn maas?, en elite gedigt worden,
omdat eerst dan de massa zal voelen in
goede lichting te worden geleid.
De theosofen en de Aziaten zullen ons
gemakkelijk volgen, de Jaden zullen zich
lang afzijdig houden, maar de meeste moeite
zullen nns geeven de confessioneele Chris
tenen, zoowel protestant als katholiek.
En dat terwijl, ja, omdat het plan toch
eigenlijk een zuiver Christelijk ontwerp is.
Daarom nog eer. woord aan hen allen,
die zich Christen noemen en met ons
de leeringen van Jezus van Nazareth willen
eerbiedigen en opvolgen. Zoo goed als een
politiek imperialisme dat nu zfjn tijd
gehad heeft zoo goed is er ook een
te gaan en al. de ellende en verschrikkingen
daarvan tegemoet te treden; en dat zQ,
ondanks dat vooruitzicht, met opgewektheid
jaar in, jaar uit, hun plicht hebben gedaan.
Waarlijk, Nederland is oprechte en on
vergankelijke dankbaarheid verschuldigd
aan zijne zonen, die den last der mobilisatie
ten behoeve van het geheele volk hebben
gedragen, die daarvoor hebben geleden en
lunne trouw aan het vaderland met offers
icbben bewezen.
Is een monument de meest geschikte vorm
3tn van de dankbaarheid der natie te doen
blijken? Deze vraag is door de Dagelijksche
Besturen van Ons Leger" en .Onze Vloot",
ook in de vergadering van Hoofdbestuur en
Algemeenen Raad, nauwgezet overwogen
en ten slotte met algemeene instemming
bevestigend beantwoord. Er is inderdaad
ook wat pleit voor een anderen vorm van
dankbetoon: het besteden van het te ont
vangen bedrag voor een nuttig of
philantropisch doel ten behoeve der militairen.
Maar zoodanige bestemming zou slechts
aan enkelen ten goede komen en het karakter
van dank- en huldebetoon" zou weldra in
vergetelheid zijn geraakt. Bovendien mag
gevraagd worden: is het rijke Nederland,
dat tijdens de oorlogsjaren terwijl een
deel zijner mannen waakten aan de grenzen
en kusten millioenen en nog eens millloenen
heeft verdiend, niet in staat onbekrompen
te zorgen voor hen, die in of door dien
militairen dienst zijn benadeeld geworden of
geleden hebben en kan er dan niet boven
dien een flink bedrag worden samengebracht
om een blijvende herinnering aan bewezen
vaderlandslievende diensten te stichten? Ik
houd mij overtuigd, dat ome natie de
schande eener ontkennende beantwoording
dezer vraag zal weten te voorkomen.
Maar ons volk voelt zoo weinig voor
monumenten! Ja, dat is jammer genoeg.
Bij ons koud en nuchter volk is al te zeer
de aarfdacht op het practische, het voordeel,
het onmiddellijk grijpbare levensgenotgericht.
Het ideëele komt bij de groote massa
jammerlijk in verdrukking. Er is nu juist
aanleiding aan dien verkeerden trek in ons
volkskarakter niet toe te geven. Laat ons
trachten aan ons nageslacht ook neg wat
anders dan volle spaarpotten na te laten.
Laat ons aan hen, die na ons komen, eene
schoone en verheffende gedachte overgeven,
in steen en brons verduurzaamd, als een
eeuwige herinnering aan de kloeke houding
onzer mannen in hangen, moeielrjken tijd,
als een voorbeeld ter navolging.
Maar dan moet er ook een waardig
gedenkteeken verrijzen l Dan moeten ons
niet alleen tallooze kleine bijdragen toe
vloeien, die getuigenis afleggen van de
algemeene deelneming ook van de minst
bedeelden, maar ook vele groote en zeer
groote sommen, vooral van hen, voor wie
de handhaving van den vrede de onge
stoorde voortzetting hunner zaken en
ondernemingen heeft beteekend. Laten zij
niet vergeten, dat zij hun voordeelig bedrijf
slechts hebben kunnen voortzetten en voor
oorlogsrampen zijn bewaard geworden door
de plichtsbetrachting van Leger en Vloot.
s'Gravenhage, Mei 1919.
EEN TOONEELDIRECTEUR IS....
Iets taais wat leeft,
En ook vader en moeder heeft,
In zijn vrijen tijd is het een menschelijk
[wezen,
Waar men stukken mee kan lezen.
Daarna is het een man,
Die men soms nergens vinden kan.
Hij heeft twee oogen en twee ooren,
Om niets te zien en niets te hooren.
Vervolgens: een mond om te zwijgen
En hersens om 'n beroerte mee te krijgen.
Soms wordt hij met lof overladen,
Soms kan men hem niet Verkaden.
Tooneeldirecteuren komen niet in kudden
[voor
Van wege de ruzie op kantoor.
Soms treft men ze nog in wilde staat
Als men het Rembrandtplein langs gaat.
De meesten zijn goed gedresseerd
En hebben pootjes geven geleerd.
Alleen op het Leidsche Plein
Moet een ontembare zijn.
Al wordt hij nog zoo gesard,
Zijn systeem blijft: Eduard.
Tooneeldirecteuren moeten kunnen ruiken
Wat hun publiek zal gebruiken.
Iets met een lach, een traan of 'n zucht,
Een blijspel, treurspel of klucht.
Als een stuk trekt, zijn ze bolleboozen,
Als het valt: hersenloozen.
Een tooneeldirecteur gaat dagelijks om
Met het eerzuchtige tooneelantendom.
Met speellustige mevrouwen
Die veel van elkaar hou'en.
Met beroemde meneeren,
Waar hij nog veel van kan leeren.
Met vroolijke jeune premières,
Waarvan de een na de ander een ster is.
Met jonge rollen en figuranten,
En die lui van de kranten,
Met schrijvers, brandlui en muziek
En met het ,.geteisum" of te wel publiek.
Een tooneeldirecteur is een man
Die wel eens niet betalen kan.
Zomers is hij overspannen en moe
Dan brengt men hem naar buiten toe.
J. H. SPEENHOFF
EVO
siriffo Sigaar
FABRIKANTE
N.V. DIEVENBACH'a
Hou. Sigarenfabrlek UTRECHT
lllllllllHIIIIIMIIIimilllU
kerkelijk imperialisme, dat eevenzeer tot
ondergang is gedoemd.
Dat imperialisme ontstaat door het stellige
besef van de meerderheid in de eigen leer.
Die meerderheid wordt zoo vast gevoeld
dat men zonder schroom, zonder scrupule
of bescheidenheid, het eigen geloof5-ideaal,
met al de daaraan verbonden ritueele
bizonderheeden, ook aan de gansene waereld wil
opleggen. Vroeger was deeze neiging de
oorzaak van afschuwelijke oorlogen en
vervolgingen. Onze generatie is dankbaar
dat thans alom de eerbied voor het religieus
besef van anderen tot algemeen-menschelijke
leevensreegel is geworden. Daarbij wordt dan
ook eigenlijk stilzwijgend aangenoomen dat
de menscheid wel tot verdraagzaamheid,
dat wil zeggen tot eenheid kan
komen, wanneer men die eenheid maar zoekt
in het aller-eenvoudigste, allerinnlgsle van
het zlelsleven, en niet in liturgische of
ritueele bizonderheeden.
Twee Christenen kunnen elkaar liefhebben
en goed verdragen, al gelooft de eene in
de sacramenten, aan doopsel en eucharistie,
aan het leergezag en pauselijke onfeilbaar
heid, en de andere verwerpt al die
dingen. En ook kunnen Aziaten, Hir.doe's,
mohamedanen, Boeddhisten en Shintoïsten
elkaar liefhebben en met elkander omgaan,
ook al gelooft de eene in Boeddha en
de ander in Allah of Brahma.
En nu behooren de christenen toe te
geeven dat zij tot nog toe hun ooverfuiging
niet zóaanneemelrjk en eerbiedwaardig
hebben weeten te maken, dat elk ander
volk en elke andere priesterschap gedwon
gen werd, door de innerlijke waarheid van
dat Christendom, om de meerderheid er van
te erkennen.
Dit is niet de schuld van het christendom
zelve, van de zuivere kerk, en de zuivere
leer van Jezus, maar wel van de imperia
listische dragers ervan.
Zooals de anarchisten en revolutionairen
hun zaak die op zichzelven schoon mag
heeten benadeelen en vertragen door de
min of meer kinderlijke neiging om die zaak
spoedig en des noodls met geweld, door te
drfjven zoo schaden de Christenen het
Christendom door het, in een of andere
bizondere vorm, volgens een bepaald
ritueel en met bepaalde namen, dogma's en
formulen; aan alle menschen op te dringen.
Hoe eenvoudiger en bescheidener het
christendom wordt geleerd, zonder dwang
of afschrikkende namen en woorden des
te machtiger zal de meerderheid er van aan
't licht koomen.
Wij gelooven aan de meerderheid van
Jezus leer, maar alleen dan als slechts het
allerinnigste en het meest algemeene er van
wordt vastgehouden.
Dat algemeene is zoo diep, zoo eenvoudig
en zoo bescheiden, dat het winnen moet,
door de daad, bij alle volken en alïe
godsdiensten.
Maar dan, indachtig aan het kwaad
gesticht door onwaardige dragers, zal
het tevreeden moeten zijn met een
woordelooze en stilwerkende uiting die niets heeft
van propaganda of preediking maar
zlchzelve handhaaft door daden van goedheid,
verdraagsaamheid, rechtvaardigheid en liefde.
Daarom zien wij af van elke uitbeelding,
in den grooten Tempel, van een of ander
bizonder ritueel. Daarom ruimen wij plaats,
rondom den grooten Tempel, aan elk bouw
werk dat geleegenheid geeft tot het eere n
en toepassen van elke uiterlijke
vormendienst, mits dat ritueel en die liturgie
bescheiden en niet-imperialistisch is, en de
uithigen die door andere godsdiensten en
hun dragers worden verkoozen, eerbiedigt
en als gerechtvaardigd erkent. Daarom willen
wij in den grooten Tempel geen beelden,
geen symboolen die niet door alle men
schen, omdat zij mensch zijn worden
gevolgd en gehuldigd.
Hier juist krijgen wij de Christenen het
meest teegen ons. Die zullen verlangen dat
A -n Christendom, met hun vormendienst en
bizondere schoonheid, voor alle menschen
verplichtend en alleen-waar worde
aangepreezen.
Hier teegenoover moeten wij front maken.
Hier verlangen wij bescheidenheid die
schoonste deugd der Christenen, en
deemordigheid. Zoolang deeze neiging blijft
bestaan, het religieuze imperialisme, zoolang
zal de eenheid der menschen niet worden
bereikt. Toch is die eenheid er reeds,
onuitgesprooken, ongeformuleerd. Wij willen
er vorm en uiting aan geeven. WIJ weeten
dat de stichter van het Christendom, als
mensch, deemoedig was en deemoed van
ons allen verlangde.
Maar wat tot nog toe ontbrak, de Christe
lijke schooaheid van het leeven zelf, de
Crmstelijke daad, het Christelijke
gemeenschapsleeven, dat moet allereerst gezocht
en verwerkelijkt worden, zonder daarbij het
meer bizondere, van ritueel en vorm, op
bepaalde wijze te willen handhaven.
Daarin moet ieder mensch vrij-zrjn en vrij
gelaten worden. En willen wij een Tempel
bouwen, die de religieuze eenheid der men
schen symboliseert, dan moeten daarin geen
beelden, ramen of symboolen voorkoomen,
die aan groote religieuze groepen aanstoot
geeven, die een minachting zouden inhouden
van de vormen die anderen dierbaar zijn.
Daarvoor kunnen andere gebouwen worden
gesticht. H:t hoofdgebouw moet alleen
werken door het meest algemeene, door de
daad, door da schoonheid van vorm die
ieder mensch kan bewonderen en eerbiedigen.
Dit is het hoofdbezivaar. En teegetvdeeze
motyelijkheid moeten wij ons toerusten.
Wie dit niet-imperialisüsch, waarlijk dee
moedig Christendom met ons belijdt die zal
ons willen volgen en kunnen helpen. Zonder
strijd komt niets tot stand, maar onze strijd
moet zijn om de meest zuivere, innige en
algemeene waarheid.
Alle andere bezwaren, die ons ter oore
kwamen, zijn van minder beteekenis. Na
tuurlijk verheffen de twijfelaars hun stem,
en praten van utopie en hyper-idealisme.
Die twijfelaars moeten er zijn, en zfj zijn
er om beschaamd te worden, zooals zij er
waren bij alle groote werken, en zooals zij
dan ook steeds daarbij beschaamd zijn door
de Daad. FREDERIK VAN EEDEN.