Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
13 Jan. '23. - No. 2377
SHYLOCK-POINCAR
Teekening voor de Amsterdammer" van L. J. Jordaan
Eén pondje vleesch 't naast aan 't hart gelegen.
DE DICTATUUR VAN HET
PROLETARIAAT
Benige weken geleden heeft de heer Wijn
koop in den gemeenteraad van Amsterdam
een verstandige opmerking gemaakt. Dat
feit verdient ongetwijfeld al dadelijk een
goede noot. Maar ook de inhoud van 2ijn
depositie is waard te worden herhaald. Hij
merkte op, dat zijn medelid Boissevain wel
van meening zou zijn, dat men reeds nu in
Nederland leefde onder de dictatuur van het
proletariaat.
Deze opmerking van het hoofd der
Nederiandsche communisten verdient eenige aan
dacht; want zij is meer waar dan hij waar
schijnlijk heeft bedoeld en geweten. De heer
Wijnkoop heeft vermoedelijk ironisch willen
zijn en den heer Boissevain willen hoonen.
Niettemin, ook letterlijk opgevat was zijn
opmerking geheel ad rem. Zij heeft een
verdere strekking dan de heer Wijnkoop
vermoedelijk aannemen wil en dan hem aan
genaam kan zijn. Wij kennen de meening van
den heer Boissevain op dit punt niet; maar
men kan er zeker van zijn, dat in ons land
zeer velen oyertuigd zijn, dat de indruk, dien
de heer Wijnkoop hem toedicht, juist is.
Inderdaad kennen wij heel wat menschen,
die op goede gronden gelooven, dat bij ons
reeds nu de dictatuur van het proletariaat
bestaat. Het is waar, nog niet in zijn
scherpsten vorm: wij hebben in ons land nog geen
hongersnood, waardoor geheele gewesten
langzaam, maar zeker uitsterven; wij hebben
nog niet de massa-executiën van wie wordt
verdacht van vijandschap tegen het commu
nisme of de communistische machthebbers
te koesteren. Maar volmaakt kan men nu
eenmaal in deze wereld niet alles hebben; wat
niet is, kan bovendien komen. Zoo denken
waarschijnlijk de zachtmoedige menschen,
die ons met de zegeningen van het commu
nisme willen overstelpen. Maar afgescheiden
van deze brave zielen, er zijn daarnaast
zondige menschen, die van den
communistischen heilstaat niets willen weten. En zij
nemen de dingen om hen heen scherp waar en
komen in arren moede tot de conclusie, dat
wij leven onder de dictatuur van het prole
tariaat. En zij denken, dat het zoo langzamer
hand al wel is en dat de tijd nadert, dat de
maatschappij zich tegen die dictatuur heeft
te verweren. Zoo ontstaat de reactie, die
volkomen natuurlijk is als het complement
van de voorafgaande actie, maar die hartelijk
en grondig wordt verfoeid door allen, die
min of meer rood op de graat zijn of daarvoor
wenschen te worden gehouden.
Wat nemen deze reactionnairen dan waar?
De opmerking van den heer Wijnkoop werd
gemaakt bij de behandeling van de zoo
in de zakken der belastingplichtigen
? ingrijpende kwestie van de arbeidsvoor
waarden der gemeentewerklieden. Men weet,
dat deze zaak, waarbij de arbeidsloonen en
dus de financiën der gemeente in de nauwste
mate zijn betrokken, eenige jaren zoo al niet
wettelijk, dan toch feitelijk aan de beslissing
van den gemeenteraad is onttrokken. Men
heeft het zoogenaamde georganiseerd overleg
ingesteld en er zich wonderen van voorge
steld. Wie de menschen en de verhoudingen
kent, kon wel anders voorspellen; hij kon wel
zien, dat in het georganiseerd overleg alleen
voor de arbeiders groote winst zat, maar dat
de gemeente als zoodanig het loodje er bij
moest leggen. Wij willen ons niet verdiepen in
de vraag, in hoeverre de arbeidsvoorwaarden
der gemeentewerklieden mede door gezegde
werklieden of werknemers, zegt men
tegenwoordig gaarne kunnen en behooren
te worden vastgesteld. En evenmin willen
wij onderzoeken, of het wel juist is gecon
strueerd, als men in den gemeentedienst den
klassenstrijd invoert door ook hier werk
gevers en werknemers te onderscheiden, hoe
wel allen de gemeente in velerlei onderscheiden
functie behooren te dienen. Maar wij willen
de vraag stellen: is het menschelijkervvijs
gesproken aannemelijk, dat bij het hoogge
roemde georganiseerde overleg de belangen der
gemeente in het algemeen niet in het gedrang
zullen komen. Zij, die daarvoor vreesden,
zijn volkomen in het gelijk gesteld.
VU A ABT l
S I-F A-K O
S IQ ARE N
Het voorn.
Immers, hoe werkt praktisch het georgani
seerd overleg? Aan de eene zijde staan de
verschillende groepen sterk georganiseerde
gemeentewerklieden. Hun leiders behooren
uit den aard der zaak tot de radicale elemen
ten; zoo zij dat uit hun aard en denkwijze niet
zijn. dan worden zij wel op straffe van verlies
van invloed door die radicale elementen
voortgedrongen. De meer gematigde arbei
ders geven in dezen geen tegenwicht; hoe
zouden zij trouwens in verzet kunnen
komen tegen de mannen, die hun minder
werk en hooger loon beloven en dat inderdaad
meer dan eens hebben weten te verkrijgen?
Zoo komen aan arbeiderskant van zelf de
hoogste eischen tot uiting; men kan immers
ook altijd met fcooge eischen beginnen; wat
er ten slotte van komt, is altijd winst. Tegen
over deze goed georganiseerde en daarom
sterke macht der gemeentearbeiders komt
nu de gemeente te staan. Zij wordt vertegen
woordigd door eenige wethouders en eenige
hoofden van groote gemeentediensten. Deze
autoriteiten zijn stellig hoogst respectabele
personen. Maar vooreerst vormen zij tegen
over de phalanx der werklieden geen
eenheidsfront. En dan de wethouders, voor zoover
zij al niet komen uit de groepen der zooge
naamde arbeiderspartijen, zijn toch altijd
politieke mannen, die aan hun partij en aan
hun kiezers moeten denken. De hoofdambte
naren zullen zich wel tweemaal bedenken,
voordat zij in deze democratische dagen aan
de organisaties der arbeiders den voet dwars
zetten; zij hebben genoeg met hun personeel
te doen reeds in gewone dagen en het
scheidsgerecht is er altijd nog, als zij de teugels
wat willen aanhalen in het belang van den
dienst. Zoo is het gemeentebelang tegenover
de vertegenwoordigers der arbeiders in zwakke
handen; geen wonder, dat de gemeente het
proces verliest en blij en dankbaar mag zijn,
als de werklieden genadig eenige kleine con
cessies doen. Wat een ieder vooraf duidelijk
kon zien aankomen, het georganiseerd overleg
werkt in hoofdzaak niet minder ten gunste
der werklieden dan de vroegere behandeling
in den gemeenteraad.
Het is waarlijk geen wonder, dat de ge
meentewerklieden het instituut van het
georganiseerd overleg waardeeren en bewon
deren. Het brengt hun de meest tastbare
onmiddellijke voordeelen. Of daartegenover
ook verder af liggende nadeelen staan, komt
voor hen nauwelijks in aanmerking; hun zeer
eenzijdige dagehjksche voorlichting wacht
zich wel daarop de aandacht te vestigen.
Maar de burger, die geen gemeentewerkman
is, vraagt zich toch af, hoe het komt, dat de
democratie, die alle bevoorrechting zegt te
haten, nu alweer druk bezig is een nieuwe
gepriviligeerde klasse te scheppen en dat doet
zonder zich daarvan bewust te zijn. Op
zich zelf is dat natuurlijk weer niet te ver
wonderen; illusiën en feiten zijn altijd twee
dingen geweest en elke evolutie heeft nieuwe
bevoorrechten gebracht en nieuwe slacht
offers gemaakt. Maar die slachtoffers vragen
zich dan toch wel af, of wat wij nu beleven,
toch niet wezenlijk de dictatuur van het
proletariaat is.
Zij vragen zich dat ook af, als zij zien,
hoe met de troetelkinderen der maatschappij,
met de werkloozen wordt gehandeld. De werk
loosheid is stellig een ernstig maatschappelijk
defect in dezen veelbewogen tijd. Een ieder,
die het klemmende vraagstuk van onze dagen
nader komt, gevoelt zich van schrik enjzorg
vervuld. Maar ook hier geeft de praktijk
wel eenige verlichting aan het angstig ge
moed. Want men ziet, dat althans een groot
deel der werkloosheid wordt geschapen door de
overheid zelf, die de werkloosheid wil be
strijden. Wij willen er nu niet eens op wijzen,
dat het productieve werk, dat de overheid ter
wille der werkloozen ter hand neemt, door deze
werklievende heeren wordt van de hand ge
wezen of gesaboteerd: het schandaal van de
langdurige werkstaking der werkloozen in de
Weteringbuurt ligt nog versch in het geheu
gen der buurtgenooten.
Maar wat vooral de aandacht trekt, is dat
in dezen tijd van groote werkloosheid het de
groote werkgevers de grootste moeite kost
arbeiders te vinden. Dergelijke feiten doen
zich overal voor; iedereen weet in zijn kring
voorbeelden van werkloozen, die weigerden
te werken, als het geboden loon niet zeer veel
hooger was dan de werkloosheidsuitkeering.
Het geval van de firma Wilton te jRotterdam,
dat in de Kamer van Koophandel terecht
zooveel opschudding verwekte, is wel zeer
duidelijk en zeer treffend, maar staat niet
alleen. En zulke dingen zijn waarlijk niet te
verwonderen, als men de ervaring ter zijde
stelt en menschen voor engelen gaat houden.
Die ervaring, die sedert jaren bij alle armen
zorg is opgedaan, is eenvoudig deze, dat
een uitkeering aan volwassen, valide per
sonen nooit zoo hoog mag worden, dat daar
door de prikkel om werk te zoeken verloren
gaat. Het blijkt, dat de overheid bij de
werkloosheidszorg, die thans onder allen schoonen
schijn in den grond toch niets anders dan
armenzorg is, die ervaring geheel heeft ver
geten. Niet de werkloozen zelf, die ten slotte
toch ook maar menschen zijn, maar de over
heid heeft hier schuld. Een
werkloosheidsteun, die uit verkeerd begrepen arbeiders
liefde de werkloosheid bevordert, is ver
keerd als alle armenzorg die armoede niet
lenigt en opheft, maar bevordert.
Het is merkwaardig, hoe in deze maat
schappij oude euvels steeds weer terugkeeren:
deze klachten zijn zoo oud als de armenzorg
zelf; in de achttiende eeuw hoort men volko
men hetzelfde als nu. Maar is het aan den
anderen kant te verwonderen, dat er menschen
zijn, die zich voorstellen, dat de maatschappij
reeds nu leeft onder de dictatuur van het
proletariaat? Zij kunnen dezen troost aan
de geschiedenis ontleenen, dat een dictatuur
nooit lang duurt
H. B K u o M A N s
loninklijke Meubtllraiisporl-Maatscliappij
DEGRUYTER&CO.I
DEN HAAG
(AMSTERDAM ARNHEM
l Internationale Verhuizingen
iitillllliiHiiiMiiiiliiliiiliilliiiiiiiiiiiiniiiiiniiiiMiuiiiiiiiiiiiiiniliiiiMiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiinMiiiiMUiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
iiiiiimiiiiiimiiiiiii
SAMENWERKING OF OORLOG?
Tegen het einde van het afgeloopen jaar
heeft de associatie van Britsche Kamers van
Koophandel e* Memorandum gepubliceerd,
dat wegens u- daarin vermelde feiten en
cijers de aandacht ten zeerste verdient.
Immers feiten en cijfers zijn wel de grond
slagen van de meening van hen die ook maar
bij benadering een begrip van de tegenwoor
dige toestanden verlangen.
Volgens het tractaat van Versailles dan,
waren de origineele claims" voor herstel
als volgt::
Britsche Rijk £ 2.846.700.658
Frankrijk 8.741.663.845
Italië2.968.515.655
België1.465.194.477
Japan 83.277.400
Totaal £ 16.105.352.035
welk bedrag na verscheidene conferenties,
door de commissie van herstel teruggebracht
werd tot 6600 millioen pond sterling, en bij
de verdeeling waarvan de volgende pro
porties werden vastgesteld: Britsche Rijk, 22
pCt; Frankrijk 52 pCt.; Italië10 pCt.; Japan
0.75 pCt; België8 pCt.; Portugal 0.75 pCt.;
en voor Griekenland, Roemenië, Serviëetc.
tezamen 6| pCt.
De roes, die men zich eerst had gedronken
aan de verpletterende cijfers van J919,
begint geleidelijk voor terugkeerende nuch
terheid plaats te maken en men begint zich
thans af te vragen, hoe Duitschland, zonder
handelsvloot en koloniën, en in een tijd van
wereldrnalaise zooals wij dien beleven, be
talen kan. Vroeger kon Duitschland voor
zijn steeds ongunstige handelsbalans steeds
betalen met exporten van kostbare goederen,
met coupons van buitenlandsche beleggingen
(die volgens in 1917 door Duitschland ver
strekte gegevens 30 milliard gouden marken
bedroegen) met vrachten en assurantie
premies, met gelden verteerd door toeristen
en buitenlandsche studenten, boeken, cou
ranten enz.
Nu dient men de economische waarde die
de vroegere Duitsche koloniën voor het
moederland vertegenwoordigden niet te over
schatten. Zij kostten gemeenlijk meer aan
salarissen van ambtenaren dan zij aan be
lastingen opbrachten en het is zeer de vraag
of het voor Duitschland een voordeel zou zijn
wanneer men het zijne koloniën teruggaf.
De werkelijke bronnen van inkomsten lagen
dan ook niet in de koloniën, maar in den
reusachtigen handel van Duitschland met de
koloniën van andere landen, zooals Engeland,
Nederland, Portugal en vooral met Rusland.
Toen de mogendheden te Versailles bijeen
waren, voorzag niemand nog de ongehoorde
inzinking van Rusland, dat vóór den oorlog
van Duitschland jaarlijks gemiddeld voor
700 millioen gouden marken aan Duitsche
goederen kocht en daarvoor betaalde met
graan e.d. en met te Parijs en elders geplaatste
leeningen. Maar bovendien had Duitschland
wegens gebiedsverlies en verliezen door den
oorlog na den vrede 12 milioen burgers
minder, terwijl zijn rijkste gebieden n.l.
Elzas-Lotharingen aan Frankrijk kwamen.
Nu had Duitschland, gelijk reeds werd
opgemerkt, steeds een ongunstige handels
balans, die gedurende de laatste 5
vredesjaren gemiddeld 1600 millioen mark bedroeg,
en wanneer men de algeneele ontwrichting
van den wereldhandel in aanmerking neemt
is het wel duidelijk dat de cijfers van Ver
sailles ten eenenmale fantastisch waren. Dat
men ze eerst geruimen tijd heelt gehand
haafd, en slechts geleidelijk tot reductie over
gaat, is begrijpelijk als men in aanmerking
neemt dat binnenlandsche politieke over
wegingen in de entente-Ianden, vooral in
Frankrijk dat zoo nameloos veel had geleden,
een uiterst geleidelijk openbaar maken van
de waarheid gebiedend voorschreven. De
publieke opinie, nog steeds in den reeds ver
melden roes verkeerend, mocht niet plot
seling, maar moest van lieverlede op de hoogte
worden gebracnt.
Wanneer men toch in aanmerking neemt
dat de zoogenaamde occulte" of onzicht
bare exporten waarmede de meeste
Europeesche landen hun ongunstige handels
balans in evenwicht houden, zooals vrachten,
coupons, assurantiepremies e.d. voor Duitsch
land voorloopig grootendeels niet meer be
staan, dan springt het fantastische der cijfers
te meer in het oog. Zoo had Duitschland een
zeer bloeiend assurantie-bedrijf, maar de
kapitalen die daarin waren belegd (men denke
aan een Levensverzekering Mij. zooals de
Germaniü) zijn door de depreciatie van het
ruilmiddel zoodanig gereduceerd, dat de in
komsten uit dit bedrijf thans slechts een
fractie van vroeger kunnen bedragen. De
vrachtvaart begint eerst weer op te leven,
maar ot zij op den duur tegen de stevig ge
vestigde buitenlandsche reederijen kan
concurreeren is de vraag.
De Engelsche Associatie bovengenoemd, ten
einde Duitschland opnieuw opgang te brengen,
stelt derhalve voor een leening ten bedrage
van een Milliard Pond Sterling, waarvan
rente en aflossing zouden moeten gegaran
deerd worden door in- en uitvoerrechten in
Duitsche zeehavens door de Entente mogend
heden in goud te heffen, terwijl het surplus
zou worden aangewend voor de kosten van
herstel volgens de reeds genoemde proporties.
Tegen het Fransche plan, hetwelk de bezetting
van verder Duitsch gebied en de exploitatie
van bosschen en mijnen omvat, brengt de
Associatie te berde dat daar deze natuur
lijke rijkdommen zoozeer verspreid liggen
Teekening van H. J. Haver man
H. G. VAN DE SANDE
BAKHUYZEN f
Binnen een jaar tijds heeft Nederland
twee groote astronomen verloren, Kapteyn,
die op 71-jarigen leeftijd als een jongeling,
nog vol van plannen en nieuwe ideeën, is
heengegaan, en Bakhuyzen, in den vroegen
ochtend van verleden Maandag ontslapen,
wel haast 85 jaren oud, na rijpen arbeid
reeds verscheiden jaren van zijn rust genietend.
Kapteyn's werk vult het eerste kwart der
negentiende eeuw, en drukt op het karakter
der wetenschappelijke ontwikkeling dier peri
ode zijn stempel; Bakhuyzen behoorde tot
een oudere generatie: zijn werkzaamheid valt
in het laatste vierde deel der vorige eeuw.
Toen Bakhuyzen in 1872 naar Leiden werd
geroepen om Kaiser op te volgen als
hoogleeraar en directeur der sterrewacht, was hij
daar geen onbekende.
Geboren 2 April 1838 te 's-Gravenhage,
had hij gestudeerd te Delft, waar hij het
diploma van civiel ingenieur verwierf, en te
Leiden, waar hij op 21 April 1863 promoveerde
op een proefschrift over den invloed der
buiging op de hoogten van hemellichten met
den meridiaancirkel bepaald". De Leidsche
sterrewacht had in de eerste jaren na hare
stichting met groote moeilijkheden te kampen.
In pathetische taal klaagde Kaiser in zijn
jaarlijksche verslagen over gebrek aan per
soneel, en aan geld. Pas zeer langzamerhand
is dit iets beter geworden. Kaiser was echter
een persoonlijkheid, die anderen wist te
inspireeren tot belangeloos werk. Vele studenten
hebben onder zijn leiding aan de sterrewacht
als volontair gewerkt, maar geen onder hen
was in ijver en bekwaamheid de gelijke van
Bakhuyzen, die volgens het getuigenis van
Kaiser voor de sterrenkunde scheen te zijn
geboren". Het was de tijd van de oprichting
der eerste Hoogere Burgerscholen, en bitter
klaagde Kaiser over deze nieuwe instellingen,
die telkens weer zijn beste studenten tot zich
trokken door een benoeming tot leeraar, welke
ruim bezoldigde betrekking" hen weglokte
van het niet betaalde wetenschappelijk werk.
Ook Bakhuyzen moest in de laatste dagen
van 1864, na ongeveer een jaar zonder
betaling of aanstelling de volledige functie
van een observator aan de sterrewacht te
hebben waargenomen, die lokstem volgen,
wat Kaiser als een groot onheil voor de
sterrenkunde van ons vaderland" beschouwde.
Eerst in den Haag, later te Utrecht, leeraar
aan de H. B. S., trad hij 26 Juli 1867 als
hoogleeraar in de natuurkunde aan de Polytech
nische School te Delft op, om ruim vijf jaar
later zijn leermeester te Leiden op te volgen.
Het onheil was hersteld. Bakhuyzen is te
Leiden gebleven, en heeft daar tot zijn zeven
tigste jaar aan het hoofd der sterrewacht
gestaan en de astronomie gediend.
Is het eerste vierde deel der tegenwoordige
eeuw bovenal het tijdperk der nieuwe inzichten
en theorieën, de voorafgaande periode ken
merkt zich vooral door het invoeren en uit
werken van nieuwe methoden.
De spectroskopie was bij Bakhuyzen's
optreden in hare kinderjaren, en, hoewel zij
reeds vele onverwachte resultaten had op
geleverd, hare latere wonderbaarlijke ontwik
keling was nog niet te voorzien. De praktische
bruikbaarheid der photographie voor de
massa-productie van astronomische waar
nemingen, omstreeks het midden van die
periode duidelijk geworden, heeft de methode
van het astronomisch onderzoek een geheel
ander aanzien gegeven, allereerst zich openba
rend in een sterk verhoogde internationale
organisatie.
Op de congressen van de Carte du Ciel, en
andere, en in de geheele internationale be
weging, was Bakhuyzen een vooraanstaande
persoonlijkheid, eji aan het uitwerken en
praktisch bruikbaar maken der nieuwe metho
den heeft hij een werkzaam aandeel gehad.
Maar zijn hart was verpand aan de
nauwkeurigheids-astronomie.
De eenvoudigste waarneming is een inge
wikkeld proces van wisselwerking tusschen
het te onderzoeken natuurverschijnsel en den
waarnemer, door bemiddeling van een instru
ment. De taak van den onderzoeker is om
uit het directe waarnemingsresultaat het
essentieele te destilleeren, dat op het natuur
verschijnsel betrekking heeft, en te elimineeren
wat van den waarnemer en het instrument
afkomstig is. Deze beide hebben hun
individueele eigenaardigheden, hun
idiosynerasieën, die van waarnemer tot waarnemer, en
van instrument tot instrument varieeren,
en die bestudeerd moeten worden en in reke
ning gebracht. Het is om de beheersching van
de instrumenteele en persoonlijke fouten, dat
de kunst van den waarnemenden astronoom
zich toont. Hier lag Bakhuyzen's roeping.
Reeds zijn dissertatie is gewijd aan de
buiging van den meridiaankijker, en ook
nog zijn laatste astronomische publicatie,
verleden jaar in de Annalen van de Leidsche
Sterrewacht opgenomen, behandelt hetzelfde
onderwerp. Meer nog dan aan de instrumen
teele, heeft hij zijn aandacht gewijd aan de
persoonlijke fouten.
IIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIlnlIlllllllllllllllfll
alleen een zeer groote troepenmacht de
ambtenaren die de exploitatie ten uitvoer
zouden leggen, behoorlijk zou kunnen be
schermen. Afgezien nog van de mogelijkheid
van onlusten, is het derhalve zeer de vraag
of die exploitatie iets zon helpen ter oplossing
van het vraagstuk. De kosten der bezetting
zouden de inkomsten wellicht overtreffen.
Het eenige lichtpunt in de Fransch-Duitschc
situatie zou men misschien mogen zoeken
in het feit dat Frankrijk voor de goede
exploitatie van de nieuw verkregen
ertsgebiedeu de kolen tioudig heeft die de
Duitschers nog bezitten en die in de onmiddel
lijke nabijheid liggen en derhalve ten slotte
een Franseh-Duitsche samenwerking mogelijk
zal blijken. Engeland kan die kolen om
allerlei redenen niet verschaffen en de
gebieden vormen, zooals bekend is, een econo
misch geheel, dat zich historisch ontwikkeld
hart en Mans uiteen is gescheurd. Zoolang
Frankrijk uit hoofde van het uitblijven der
Anglo-Amerikaansche garantie, die men te
Parijs aan Ciemenceau beloofd had, reden
heeft om Duitschland te vreezen, heeft
Frankrijk er belang bij, de Duitsche
ijzerindustrie te fnuiken. Dat kan Frankrijk doen,
door beslag te leggen op de bedoelde
kolenvelden, waarmede Frankrijk zijne (ijzer- en
staalfabrieken in Elzas-Lotharingen tot hooger
ontwikkeling kan brengen. Zoo stelt men het
zich in Frankrijk voor. Maar het blijft de
vraag of die voorstelling juist is. Zoo ja, dan
zou Frankrijk inderdaad Duitschland als
ijzerproducent overvleugelen en desnoods het
garantieverdrag kunnen ontberen. Is echter
Frankrijk beveiligd door de mogelijkheid,
meer kanonnen te kunnen gieten en meer
amniimitie te vervaardigen dan Duitschland?
Dat kan wel blijken een chimère te zim uit
hoofde van de zich steeds verder ontwikkelende
Inchtwapenen waarmede toekomstige oorlogen
vermoedelijk gevoerd zullen worden, en
waardoor groote staande legers, kanonnen
en forten en wat dies meer zij, wie weet hoe
spoedig even/eer als antiquiteiten, zullen
gelden als de speren, bogen en harnassen
der kruisvaarders.
Het memorandum houdt zich met deze
vragen, die toch van zeer groote beteekenis
zijn, niet op, maar teekent slechts aan dat de
economische toestand van Duitschland aldoor
verergert en dat de onvermijdelijke deflatie
in dat land zoo hevig zal zijn, dat het
overgroote deel der bevolking erdoor geruïneerd
zal blijken.
Wij zouden hierbij nog willen aanteekeneii,
dat, indien zooals Frankrijk's vijanden be
weren, het Frankrijk te doen ware om ge
biedsuitbreiding en om het verkrijgen van
de hegonomie in Europa, de reeds vroeger
vermelde eeuwenoude politieke beginselen van
Engeland, die daarmede in strijd zijn, onver
mijdelijk zouden worden bedreigd. Ook in
deVereenigde Staten, die in sommige opzichten
Engeland's vroegere positie tegenover Europa
zijn gaan innemen, zou Frankrijk daardoor
gewantrouwd worden en aan mogelijk uit
zicht op steun veel verliezen. Indien te
eeniger tijd, laat ons hopen in een zeer
ver verwijderd verschiet, dat haast een
ondenkbaarheid wordt, een Angelsaksische
combinatie door een dergelijke houding van
Frankrijk onvermijdelijk zou worden, zou
Nederlands positie ongeveer dezelfde zijn
als in 1914, alleen denkelijk ongunstiger.
Daarom alleen reeds dienen wij alles te be
vorderen hetwelk strekken kan tot inter
nationale samenwerking, die bij de oplossing
der tegenwoordige moeilijkheden meer dan
ooit dringend noodzakelijk is.
8 Januari 1923.
H. D u N i. o p