Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
'20 Jan. '23. - No. 2378
KARAKTERISTIEKEN
J. H. SPEENHOFF.
Zanger, teekenaar, dichter,
en-acte-schrijver, droog-comisch verteller, guitaar-stemmer,
ook wel eens guitaar-ontstemmer, belhamel
en wondheeler, snaaksche kwajongen en
schrander wijsgeer, striemend hekelaar en
soms zelfs harmonica-melodist met een ziel
vol sloppen- en krotten-tragiek. Als humo
ristisch onder-den-neus-wrijver van
menschelijke gebreken, is zijn wrangheid en scherpte
nooit rauw, zijn ironie en boert nooit zwoel,
zijn sarcasme, hoe vitlustig pok, nooit
gluiperig en venijnig. Toch grijnst 's dichters
masker zich wel eens tot een paddenkop om,
als hij met een doodnuchter moraaltje en een
refreintje zijn slachtoffers voor eeuwig be
lachelijk maakt. Hoe daemonisch is dan de,
in schijn goedige grinnik van den ootmoed igen,
schroomvalligen, bedeesden Speenhoff.
Hij doet vaak wel strak, te plechtig" voor
een café-chantant-mensch. Doch hoe bevallig
is- deze Hollander, in zijn stijfheid" ! Een
lyricus op rolschaatsen. Hij zwiert en zwaait
voor u uit en toch staat hij stil op zijn plaats.
Hoe vermetel is hij in zijn levensphilosophie,
tusschen grol en kwinkslag; onder vernufts
speling, hoon en hekelende guitigheid. Hij
behoort tot de stoutmoedigen die van een
olifant een muis maken. Het grootste is
hem nog geen knip voor den neus waard.
De ingewikkeldste geestesproblemen lost hij
op met een tartend refreintje. Want zélf is hij
scepticus, afkeerig van dogma's. Al wat
lieden wik en wak om ons heen dobbert grijpt
hij plots aan en plant hij voor ons diep den
grond in, wortelyast. Zulk een goliath-arbeid
is hem geen pypje waard. Staat het eenmaal
voor ons wrikkeloos', dan even onverhoed
schopt hij het morgen weer omver en schimpt
hjj grollig: bah, wikwak al dat ingeheide!
Speenhoff is in alle genre's innig-origineel.
Hij is gemoedelijk, leuk, gevat. Doch welk
een zoete stem heeft zijn heimwee en zijn
triestigheid. Hoe schrijnend en
diep-ontroerend-menschelijk was niet het levenslied",
de droef-hunkerende brief Van een ouwe
moeder aan haar jongen, die in de nor zit".
Hier was het rste echte, en het bleef het
eenige ontroerende levenslied" dat Holland
gaf; ten spijt van een leger grofzinnige hans
worsten, zelfcomponeerende komiekelingen,
liedjes-declameerende navolgers en
wee-sleeperig-sentimenteele gevoels-vervalschers.
Speenhoff heeft niemand! nagebootst J Hij
schonk het volk iets zuivers, simpels, iets
innigs en fijns, tegen liederlijkheid en
scabreuse onbeschaamdheid in. ^Waarschijnlijk
kende hij, toen hij aanving.sgeen Fransche
cabaret-zangers en Chat-Noir^-dichters. Vóór
t Speenhoff zongen hier slechts, in trieste
taveerns, of in rumoerige tingeltangel-zaaltjes,
drieste na-apers van buitenlandsche meesters.
Züzongen met vet-fluweel wambuis en
slordigirtgedeukten flambard, a la Bruant, maar
zonder diens uitdagende stemdreiging, zonder
diens doodsteenigenden moed en het wrange
woord, dat folterde of wrokte of inbeet als een
gif. Zij zongen met schaamtelooze bravoure,
zwoel, sensueel, aangedikt en rhetorisch.
Eerst uit de argelooze klaarte van
Speenhoff's dichterhart bloeide het echte
Hollandsche lied op. Geen chanson", geen
monologue", maar een lied, een heerlijk eigen
lied. Speenhoff behoefde zich niet de handen
te laten zalven om dit voort te brengen, want
het ontsprong aan zijn diepste wezen. Al in
den eersten regel van zijn zang was hij eigen,
door en door Hollandsch-zuiver; bleek zijn
kunst kind-rein geboren uit de volksziel. Hij
was taal, gebaar, innerlijk, humor en smart,
ontgoocheling, verbittering, berouw en liefde
van ons volk. Hij was het in alle gradaties
en in alle schakeeringen. De groote Aristite
Bruant gaf benauwender en prangender het
uitvaagsel van de straat, den gemartelden of
opstanaigen schooier, het misdadige of ver
worpene deel van het volk. Doch Bruant zong
uit een soort van hartelooze hevigheid,
stootte woorden uit als messteken, liet ang
stige en wroegende zondaars, beestachtige
onthullingen doen en vloekzangen scherpen
aan de benardheid van hun slachtoffers.
Speenhoff, veelzijdiger, gaf meer het heele
volk, in zijn oneindige typen-verscheidenheid|
Geen Hollandsch dichter heeft ooit zoo on
middellijk en zoo merg-echt uit het diepste
volks-binnenste gebiecht, gezongen, geju
beld en geschreid als Speenhoff. Vaak is hij
niets dan een baldadige, sarrend-geestige
gamin, met genadelooze streken en tratsen.
Maar hoor, hoe verrukkelijk klinkt niet zijn
vroeg zomerochtend-fluitje over zonnige
pleinen en stille grachten. Deze oolijkerd be
reikt alles met een zangerig declamendo,
omdat hij een ieder de plek wijst waar men
zich moet krabben als ze jeukt.
Bij Speenhoff geen observatie en geen
milieu-bespieding. Hij werpt zoo maar zijn
ironische zevenklappers de zaal in. Zoo bran
dend komt het zijn hart uit omdat het zoo
brand endpn hem leeft.Gij luistert als een stugge
spion, de' volks-scherts af, Speenhoff is ae
volksboert zelf. Gij beloert den angst, het be
rouw, de brooddronkenheid van het volk en
vermuft het in proza en poëzie tot literatuur.
Speenhoff is zélf angst en benauwenis, verdriet
en deernis, geluk, jool en tragische ontredde
ring van het volk. Hij is de volksspot, de
volkshekeling in al haar smijdigheid, welke een ieder
in het net lokt. En toch hoe sober, hoe fijn
gevoelig is Speenhoff, hoe
overrompelendgeestig in al zijn onverwachte wendingen, noch
tans verbluffend-spontaan en ongebreideld in
zijn vonnissen.
Zelfs daar waar hij weieens een beetje
overteederig doet, zedepreekerig en het publiek
met rijmelarijtjes kittelt, die buiten het leven
de en stoeische, vaak alleen geschreven
blijken tot het speelsche opwekken en ver
sterken van vooroordeelen en hartstochten,
laat hij gauw den lach losschieten die allen
ernst uitwischt. Dan is hij de schepper van de
zingende ironie en wendt en keert zij n
geweerhaakte satire zich verraderlijk-lenig op onzicht
bare krachten, als een stalen pen op een mag
neet-veld. Hij laat het publiek lachen, ont
roeren, schreien en beven, al naar zijn luim.
Hij is een geboren schimper, een ophitsende in
de-maling-nemer, doch zijn spot-vermogen is
zoo fijn, dat de in-de-maling-genomene en de
beschimpte hemzelf hartelijk toejuicht. Ik
hoorde het eens verklaren: Speenhoff is de
man van het oneerbiedig cynisme. Hij geeft
het leven van de kroegen, van de befaamde
huizen, van schooiers en zwervers en hij
begekt h un lotgevallen als een snaak. Speenhoft's
vers cynisme? Cynisme, zoo menig
dieptriëstig lied, dat ons huiverend doet beseffen,
eenzaam menschenleed en schuw-gebiechte
ellende?
Dit vers cynisme, dat dikwijls snikken
terughoudt en door ons slechts ondergaan
wordt als weemoedige levensverinniging?
Koos, Koos, KOOS, zoo roept heel Holland
den populairen Speenhoif toe. Maar naast of
achter den populairen Koos, leeft nog een
stille, verborgene,alleszeer hoog keurende Koos,
die zuinigjes glimlacht, meestal zwijgt, even
kucht en léat bazelen. Het is de Speenhofr
van vele verrukkelijke liedjes, de Speenhoft
van enkele smartelijke en
navrant-melancholische tooneelstukjes, de droomer Speenhoft,
de goddelijke knutselaar die beeldhouwt, tee
kent, schildert, de aristocratische democraat,
de eenzame en romantisc ie uittuurder naar
het verholen spotspel van het
alom-raadselachtige leven, dat zijn bonte maskerades
afrolt dag en nac it, onder zonneschijn en
lampenglans. Het is de Speenhofi, die deze
jonte levensmaskerades van menschenbedrog
in menschenhuichelarij, met zijn schuwste
mijmering doorpeilt, de Speenhoff, die overal
het spoor volgt van echte en valsche liefde,
die de geschminkte hartstochten afwischt en
enze verlengende instincten onthult. Aan dien
verholen, zacht-glimlachenden schouwer
danken wij den navranten menschenkenner,
die soms kerft en striemt en nog zooveel
smartelijks verzwijgt.
Hoe kan het luchtige wijsjes-neuriën van
deze zachte, wonderlijk-bewogene en ge
dempte stem diep ontroeren ! Want ook als
zanger met zijn zoete deuntjes is Speenhoft
geheel zichzelf. Hoe doorgrondt hij allerlei
neigingen van allerlei slag menschen. Een
bedelaar en een schooier geeft hij een innerlijk.
Van kleine kleuters verhaalt hij, dat de tra
nen ons in de oogen beginnen te gloeien. Hij
herleeft het leed van oude vrijsters en
ontwart de jaloersche hartstochten van
dienstmeiden en marjeniers. Hij geeselt
wellustelingen en kinderen van de zonde en in
tien coupletten schenkt hij ons het heele
drama van een overspelige vrouw.
Schoonmama's en dienders, politici en ministers, hij
drijft ze tot n kudde voor zich uit:
menschelijke belachlijkheid !
Misschien is het een gebrek in Speenhoff,
dat hij onder zijn spot weieens zacht meelacht.
Doch hij doet het zoo oprecht en onopgesmukt,
dat het eer lijkt beschroomdheid dan poenige
zelfbijval. Onloochenbaar, beschroomd en
bedeesd is Speenhoff, doch noem het geen
bescheidenheid. Integendeel. Deze Bard kan
zich allicht nauwelijks voorstellen, dat de
aarde eens ook zonder hém nog lust zou
hebben te draaien. Dus hoogmoed, waan?
Houdt toch uw vingers uit zijn beslag; het is
iets veel schooners.... besef van eigen waar
de, nog iets anders dan besef van malle eigen
waarde.
Meneer,.... zei mij onlangs een schatrijk
prutser van portretten, gruwelijk dilettant,
maar machtig bank-directeur.... Hoe vindt
gij hm.... hm.. mijn werk?"
Ik, doodnuchter:
Vooralsnog mijnheer zijn uw
handteekeningen meer waard dan de teekeningen van
uw hand.
Ik had besef van eigen waarde, mijn bank
directeur slechts eigenwaarde.
Dit eigen waarde-besef bezit Speenhoff in
hooge mate, ondanks zijn podium-ootmoed,
zijn timiditeit en zijn bevallige linkschheid
op de planken. Want hoe zou hij zoo durven
hekelen en krekelen, als hij zich niet een ge
weldig volksopvoeder wist? Al het schoone van
zijn verbeelding, al het diepe en innige van
zijn zingend hart, al het fijne van zijn ironie
geeft hij .aan het volksleven. Voor óns onder
neemt hij zwerftochten door de donkerste
iiiiiiiMiimiiim
iiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiti
P.U.G.
(PROVINCIAAL UTRECHTSCH GENOOTSCHAP
VAN KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN.)
1773. 23 Jan. 1923.
Oud worden is op zich zelf geen verdienste.
Maar wel: te zorgen dat men bij het klimmen
der jaren niet veroudert en versuft. En ver
jaar- of gedenkdagen verschaffen ongezochte
gelegenheid om na te gaan, in hoever men
den lof van het: die mag er nog zijn" ver
dient.
Toen inde maand Januari van 1773 door
Laurens Praalder, leeraar in de Wiskunde
aan de Fundatie van de Vrijvrouwe van
Renswoude te Utrecht, het Utrechtsch Ge
nootschap van Konsten en Wetenschappen
werd opgericht, voldeed deze stichting aan
een behoefte. Hij en zijn medeoprichter Mr.
Johs. van Haeften, Advocaat voorden Edelen
HoveProvinciaal van Utrecht, waren overtuigd
dat de bestaande genootschappen niet datgene
gaven, wat zij voelden dat wetenschappelijk
ontwikkelden noodig hadden. Men trof in
Utrecht vereenigingen aan, vele in getal:
Dulces ante omnia Musae" (Vóór alles zijn
ons de Muzen lief); Tendimus ad coelestem
patriam" (Wij streven naar het hemelsch
vaderland); Volmaakter door den tijd",
allen Vereenigingen, die^zich ten doel hadden
gesteld: verzen te maken, rijmweverij"
zooals het vaak kenschetsend werd genoemd,
maar die met kunst weinig, met wetenschap
in het geheel niets uitstaande hadden.
Wat kon een Prijsvraag voor een gedicht over:
God sightbaar in het onaanzienlijke, ver
toond in de beschouwinghe van een Kei,
Blaauwbesse en Vlieg" in ernst met kunst
of wetenschap van doen hebben? Wat een
dichtstuk over Den regtschapen burger
vader" of Gods wijsheid in Sijn werken" of
De nuttigheid van den handwerksman"?
Wanneer wij hier spreken over kunsten,
moet men wel in het oog houden dat daar
mede in dezen tijd niet de schoone kunsten
worden bedoeld, niet die, welke] men toen
recht teekenend voor die eeuw,'als
improductieve kunsten" aanwees. Onder Konsten
verstond men de Wiskonst en de Natuurkunde,
de Scheikunde en deTuigwerkkundeof Mecha
nica en zoo was ook de bedoeling van de
stichters van het Utrechtsch Genootschap
150 jaren geleden: beoefening der exacte
wetenschap, in tegenstelling niet de
dichttaak der bestaande Genoodschappen". De
GiüeKc
__.
BU UITNEMENDHEID
GiUctte'SAPtTyRAZOR
is OVERBODIG; eu BEHOEFT
OOK NIET TE WACHTEN TOT UW
TOCH SCHEERT
MALTUD ONB
PELIJK 6IAD.
SNEL EN ME.T VEEL
GILLETTE SAFEJX RAZO
dichtkunst werd op den achtergrond gedron
gen, de lijnen en jfiguren der wiskunde,
de chemische stoffen en natuurkundige ver
schijnselen, boomen en planten, dijken en
baggermachines stellen hunne verlangens
tegenover: De Waare vereischten in een
dichter."
Met opzet werd ihierboven van de stichting
in 1773 van het Utrechtsch Genootschap ge
sproken en het woord Provinciaal niet ge
noemd. Deze voor dien tijd zoo eervolle uit
breiding van den titel werd eerst vijf jaren
later, dus in 1778, verworven en door de
Staten van het Sticht aan het Genoot
schap toegekend. Niet zonder moeite: het
Utr. Gen. moest eerst bewijzen leveren dat
die eer verdiend was. En de bewijzen werden
geleverd.
De wetenschappelijke Verhandelingen over
de meest uiteenloopende onderwerpen van
praktisch nut, bleven voorloopig de kurk
waarop de naam van het Geleerd Genoot
schap, zooals het heette, dreef. Seriën
van portefeuilles in het Archief van het
P.U.(i., met tallooze ,Verhandelingen, ge
drukt en ongedrukt, ^bewijzen de vrucht
baarheid der leden, hun werklust en ijver.
De geleerde schrijvers, mannen van naam
in hun tijd, brachten bouwsteenen aan voor
het altaar der wetenschap, waarvan het direct
nut thans moeilijk valt aan te wijzen.
Maar zij vormden al mede schakels in den
keten der wetenschap, die alle eeuwen ver
bindt en zoo mogen wij hun en dus ook
het P.U.G., dankbaar zijn voor hetgeen zij
rnedemetselden aan den bouw.
, En in het bijzonder komt die dank toe
aan hen die meearbeidden aan het Instituut
der Prijsvragen. Reeds twee jaren na de
geboorte van het P.U.G. gaat men over tot
het opstellen van een lijst, geformeerd ter
Vrijwillige Beantwoording en weinig heeft de
Directie voorzeker voorzien dat hare poging
een uitbreiding zou krijgen, welke ten slotte
verderfelijk zou blijken te zijn. Een Chronos
die zijn eigen kinderen verslindt. Want toen
men eenmaal vragen had gesteld en de sluizen
had geopend, was geen stelpen van den vloed
meer mogelijk. Bij tientallen kwamen de
prijsvragen in. Gelukkig dat niet alle ant
woorden voor den prijs van 30 gouden duka
ten in aanmerking kwamen. De beproeving
voor de genootschappelijke kas zou te groot
geweest zijn.j
Maar toch was de beproeving reeds zwaar
.... voor de beoordeelaars.
De mannen daartoe uitgekozen, waren
weldra moeilijk te vinden. De taak was
niet licht en bovendien een ondankbaar werk.
Men ging dan ook inzien dat Buys Ballot wel
gelijk had, toen hij omstreeks 1858 schuchter
opmerkte dat wetenschappelijke mannen
zicu een onderwerp niet laten voorschrijven".
IN HET MAURITSHUIS
PORTRET VAN DEN SENATOR OLIVAZZI DOOR O. B. MORONI (PL.M. 1525?1578J.
Deze nieuwe aanwinst van liet Mauritshuis, verkregen o.a. met steun van particulieren, is
het eerste buitenlandsche kunstwerk, dat sedert 1831 voor dat Museum is aangekocht.
De afgebeelde grijsaard is in het zwart gekleed. Zijn levensgroote forsche gestalte steekt prachtig
af tegen den grijzen achtergrond. Het schilderij, dat bijzonder mooi van toon is, maakte
oorspronkelijk deel uit van de verzameling van Graaf Luppi te Bergamo en kwam via
den Franschen kunsthandel in Duitsch particulier bezit. Sinds eenige jaren was het weer
in den kunsthandel. Moroni is een der grootste Italiaansche portretschilders van zijn tijd.
Ook op de Nederlandsche portretkunst was zijn werk van invloed. Zijn schilderijen zijn reeds
lang in buitenlandsche musea te bewonderen.
iiiiiiiiiiiiiiiiilllliii iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii iiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiMittiiiiiiiiimliliiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMMiiitiimiiiiiiiiiiii
iiiiiiiiimiiiiim
doolhoven van het menschenbestaan en toch
behoudt hij het prachtig-achtelooze en geniale
van zijn eenvoudige menschelijkheid. Hij heeft
maling aan alles Koos, en toch hangt hij weer
aan alles. Welk een wonderlijke kruising en
welk een onthutsend mengsel van eigenschap
pen vertoont deze groote kunstenaar.Vandaag
zwicht hij voor een kind, morgen slaat hij een
reus een blauw oog.
Hij is opstandig als een Bolsjewiek, en toch
weer gedwee als een bleu catechisant. Soms
kruipt hij voor zijn eigen stoutmoedigheid
terug. Met zijn linkerhand schrijft hij een
nieuw Wilhelmus, en met zijn rechterhand
teekent hij een verzoekschrift om het
eereburgerschap van Moscou. En beide houdingen
zijn staal-echt in den bard: zijn rechtzinnigheid
en zijn opstandigheid, zijn vroomheid en zijn
vrijdenkerij. Hij verbaast ons, ... .doch zich
zelf nog meer.
Want deze prachtig-humoristische spotter,
deze nijpend-felle realist en doordringende
ontleder van menschelijke misleidingen is
waarschijnlijk vuriger romanticus dan
werkelijkheids-beelder. Onze gansene literatuur,
met al haar pompeuze kopstukken verruilt hij
gaarne voor n levenden D'Artagnan, n
duelleerenden Monte-Christo. Ook daarin
blijft hij volkskind, in den allerhoogsten zin:
mateloos hunkeraar naar het-avontuur, naar
het altijd-wisselende, eeuwig-boeiende en
onbekende.
Deze Steinlen-van*het-lied is de eenige
groote levensliederen-dichter dien wij hebben.
Onnavolgbaar blijft hij, in al de wendingen van
zijn humor en van zijn geest. Liedjes, liedjes,
liedjes Koos; wijsjes, deuntjes, wijsjes, Koos,
zoo roept het publiek. Koos verschijnt. En hij
zingt liedjes .... schelmsch, weemoedig,
plaagziek en vroolijk, doch intusschen.... hoe
groot is zijn kunst, hoe machtig de uitwerking.
Is. Q u E R i D o
Hij legde daarmee den bijl aan den wortel
van den boom, en niet dien bijl zijn Donders
en Fruin verder gaan hakken, totdat in 1898
Prof. Talma den laatsten slag aanbracht en
den boom der prijsvragen velde. Sedert dat
jaar zijn de prijsvragen, in dankbare herinne
ring aan het vele goede dat zij hebben ge
sticht, afgeschaft, terwijl de mogelijkheid
blijft bestaan in hoogst bijzondere gevallen
nog een uit te schrijven.
Voor uit den tijd geraakte Verhandelingen,
voor afgeschafte Prijsvragen was echter in
het midden der vorige eeuw een tweetal andere
instellingen in de plaats getreden.
Het was de groote Donders die tegen het
midden der vorige eeuw (1844) de vraag
stelde: ,,of het niet nuttig ware als de leden,
die zich op het/.elfde studiegebied bewogen, op
den dag Oer Algemeene Vergadering zich
vereenigden in bijeenkomsten, om vindingen in
hun vak van wetenschap aan elkander be
kend te maken". Aan dien wensch werd
gehoor gegeven en sedert 1845 werden de
leden in 3 sectiën gesplitst en vergaderden
de sectiën van Geneesk.- en Natuurk. weten
schap, van Lctterk., Wijsbegeerte en Geschie
denis, en die van Rechtskunde afzonderlijk,
eerst aan den morgen van den dag der Alg.
Verg., later aan den vóóravond. Bijkans
taciitig jaren lang hebben deze sectiever
gaderingen bestaan en ruimschoots vrucht
gedragen. Genoeg zij het op te merken dat
meestentijds de sectievergaderingen druk be
zocht werden en, zoo Donders' geest rond
waart door Utrecht, zal hij met voldoening
de vrucht van zijn werk aanschouwen, waar
door de wetenschap, de kunsten rijkelijk
worden gediend.
De kunsten.... thans niet alleen meer in
de oorspronkelijke bedoeling van het woord.
Allengs begreep de Directie dat ook de
schoone kunsten recht van intrede in den
Utrechtschen tempel mochten doen gelden.
Het duurde lang eer toonkunstenaars, eer
beeldende kunstenaars in het heiligdom
werden toegelaten.. De schilder Kruseman
was het eerste kunstenaarslid, (1850),
Richard Hol de eerste toondichter, welke
later regelmatig door vele anderen werden
gevolgd. Met een eerste schaap heelt men
moeite vóór het over de brug komt. Zoo zal
men verbaasd staan te vernemen dat Mevrouw
Bosboom Toussaint, de eerste vrouw die werd
voorgesteld, niet werd toegelaten. In 1878 was
men blijkbaar nog niet vrouw-rijp. In 1894
was men verstandiger geworden en worden
Jonkvrouwe Jelje de Bosch Kemper en
Dr. Cath. van'J'ussenbroek tot leden gekozen.
Sedert dien tijd telt het P.U.G. tal van ver
dienstelijke vrouwen onder zijn leden.
Ten slotte na de Sectie-vergaderingen: de
Subsidies. Al was het alleen om deze, zou men
wenschen lid te zijn van het P.U.G. Niet om
subsidies te ontvangen, maar om het bewust
zijn met zich om te dragen, van hulp aan het
goede werk, dat men daarmee verricht. Kan
men hechter waarborg verlangen dan dat
zij die voor een scnoon werk veel voelen, hulp
vragen om dit te volbrengen? Te meer,
wanneer de aanvragers mannen zijn (of vrou
wen) wetenschappelijk te goeder naam en faam
bekend, die bovendien door vakgenooten
dringend worden aanbevolen. Hoeveel weten
schappelijke arbeid zou niet tot stand zijn
gekomen, wanneer niet lichamen als P.U.G.
en andere vereenigingen de behulpzame hand
tot steun hadden uitgestoken? Aan hoevele
expedities, onderzoekingen, proeinemingen,
uitgaven van geleerde werken, mocht het
P.b.G. zijn medewerking verleenen !
hn toen de Directie betreurt het, dat
niet altijd hare hand een winnende is, om het
spreekwoord tot waarneid te maken, dat de
winnende hand mild is. Meermalen bejammert
de L irectie het, dat ook aan haar de nood der
tijden de rem aanlegt. Dat het zaliger
is te geven dan te ontvangen, geldt voor haar
niet ten volle: door het zalige ontvangen zou
haar ook het geven tot een dubbele zaligheid
worden.
Maar na een eervol bestaan van 150 jaren,
waarin het P.U.G., langzamerhand mede
groeiend met de geheele maatschappij, ook
gemoderniseerd werd, mag het Genootschap
met dankbaarheid op ae afgeloopen . baan
terugzien. Zijn nuttig bestaan in het verleden,
geeft gegronue hoop voor de toekomst. Tal
van mannen in de anderhalve eeuw van des
genootschaps bestaan medewerkend, stem
pelden eervol zijn werkzaamheid door hun
arbeid: ook in den komenden tijd zullen weer
mannen gevonden worden, die dit streven
willen voortzetten en voortbouwen op den
bestaanden hechten ondergrond, die het zich
tot een eer zullen rekenen het oude, maar
niet verouderde P.U.G. te doen voortleven
om zijn schoon doel te bereiken: bevordering
der Kunsten en Wetenschappen in den
ruimsten zin der woords.
N. J. SINGELS
Voorzitter P.U.G.
's Gravenhage
Gedipl. Personeel