Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
5 Mei '23. - No. 2393
DE GOUDEN MAGNEET
Teekening voor de Amsterdammer" door Jordaan
AM GOLDE HaNGT DOCH ALLES
iiiiiiiiui Minimi
iiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
DE IERSCHE KWESTIE
Dezer dagen konden wij berichten uit Ier
land lezen, dat De Valera en de republikeinen
bereid waren hun verder gewapend verzet
tegen de regeering Van den vrijstaat op te
geven en zich onder bepaalde voorwaarden te
onderwerpen. Het spreekt van zelf, dat
daarvan geen sprake zal kunnen zijn; een re
geering, die zich zelven respecteert en haar
gezag wil handhaven, kan niet anders dan
onvoorwaardelijke overgave eischen. Zoo zal
het ook wel gebeuren: De Valera zal zich
moeten overgeven. Daarmede is dan
voorloopig de lersche kwestie van de baan.
Voorloopig: want het blijft stellig waar, wat een
Engelsen staatsman eens zeide: in Ierland
gebeurt nooit wat men verwacht en het onver
wachte is het meest waarschijnlijke.
Maar in ieder geval is voorloopig een eind
punt bereikt: de lersche vrijstaat is na heel
wat verzet, niet het minst van de leren zelf,
ten slotte tot stand gekomen en heeft zich
zelfs al onder moeilijke omstandigheden
kunnen handhaven. Het is dus nu wel het
moment om af te wachten en tevens eens
achterwaarts te zien naar den afgelegden weg.
Daarbij kan dan het pas verschenen boekje
van dr. W. Mulder S. J. 1) goede diensten
doen. Echter onder een voorwaarde, dat men
het met groote voorzichtigheid gebruikt. Want
dit geschrift is verre van onpartijdig; maar
vooral, wat veel ernstiger fout is, het is eigen
lijk niet historisch.
Dat dr. Mulder in zijn uiteenzetting geheel
on onvoorwaardelijk aan de zijde der Ieren
staat, is zijn recht. Het is begrijpelijk, dat de
strijd der Ieren voor hun zelfstandigheid en
voor hun onafhankelijkheid ten slotte, weer
klank vindt in ons land, dat zich in de zes
tiende eeuw met geweld in zwaren strijd heeft
moeten losscheuren van een vreemde
overheersching. Sympathie voorde lersche zaak is
dan ook in Nederland niet zeldzaam; het bloed
kruipt nu eenmaal waar het niet gaan kan.
Maar wie in zulk een ingewikkelde kwestie
als voorlichter en als leidsman wil optreden,
moet meer in zijn mars hebben dan alleen wel
willende sympathie voor de lersche zaak. Nu
heeft dr. Mulder stellig ook wel meer tot zijn
beschikking, maar toch als geheel is zijn boek
oppervlakkig en zelfs weinig historisch in
grondslag en opzet.
Wij zeiden, dat dr. Mulder's sympathieën
geheel aan de zijde der Ieren staan en dat dat
zijn recht is. Maar omgekeerd is het het recht
van den lezer om juist en volledig te worden
voorgelicht in zoo geruchtmakende en ook
gewichtige kwestie. En dat gebeurt hier niet
of althans lang niet voldoende. Terecht wijst
de schrijver op de groote verschillen tusschen
Engelschen en Ieren en op de groote conflic
ten, die in den loop der eeuwen daarvan
het gevolg waren: cultureele, godsdienstige,
maatschappelijke, ten slotte politieke.' Maar
de beschrijving van deze verschillen en ge
schillen is gebrekkig en onvolledig. De cul
tureele beteekenis van Ierland moge dan in de
oudere middeleeuwen groot zijn geweest, van
de latere beschaving van het land heeft dr.
Mulder een te groote voorstelling. In dit op
zicht kan men Ierland vergelijken met Fries
land ten onzent, waarvan de cultuurwaarde
RUMOERBESTRIJDING
Er bestaat ergens een land, waai in men ten
opzichte van den arbeid wonderlijke gewoonten
onderhoudt. Wanneer ik u enkele voorbeelden
vertel, weigert ge te gelooven, dat ik dit land
met eigen oogen heb aanschouwd.
Een polderwerker zagik een kruiwagen met
specie over een loopplank kruien. Het was
een lange weg en plank aan plank voegde zich
naar het doel. Wat gebeurde ? Telkens wanneer
de werkman met zijn kruiwagen aan het eind
van een plank was gekomen, nam een ander
onverhoeds de volgende plank weg, zoodat
het wiel van den zwaren kruiwagen, zonder
dat de voerder het kon voorkomen, in de
modder zakte. De man moest in dat hinderlijk
zich herhalende beletsel berusten, want zijn
medearbeider, die timmerman was, had die
plank juist op dat oogenblik noodig.
Ik zag een glazenwasscher, wien, om even
noodzakelijke reden, telkens wanneer hij
zijn ladder zou beklimmen, de trede onder den
voet werd weggerukt. Ik zag een
winkelbediende,wien men, juist als hij zijnstroop afging
wegen, de kan ontnam, omdat zijn collega die
moest gebruiken voor azijn. Ik zag een drukker
die, als hij het zetsel wou samenbinden, door
een vakgenoot zonder veel omslag zijn letters
door elkander moest laten gooien. Ik zou
duizenden voorbeelden kunnen opsommen,
want deze wonderlijke wijze van doen was in
dat land stelsel en niemand, die er iets
buitengewoons in vond.
De lankmoedigheid, bij in hun arbeid ge
stoorde werklieden overigens zelden te vinden,
was in dit land de hoofddeugd van den ar
beidenden stand.
Maar uit mijn opschrift hebt gij alreeds
begrepen, dat dit zonder.inge land het Land
van de Gedachte is en die lankmoedige arbei
ders de werkers zijn van den geest.
Indien er onder de handwerkers een der
gelijke arbeidsbelemmering zich ging open
baren, als die ik boven schetste, zouden de
vakvereenigingen en de Kamerleden wel heel
spoedig op hun achterste beenen staan en een
nieuwe wet op de bescherming van den
arbeid zou, na de gebruikelijke demonstraties
en meetings van de betrokkenen, binnen een
week in het Staatsblad prijken.
De geestelijke arbeid, ? och, het is immers
de moeite niet waard er over te spreken is
ook tegen belemmering van bovenomschreven
aard onbeschermd. De sirene van de fabriek
en de roep van den venter, de toeter van de
auto en 't geblaf van den hond, de autoped
van het spelende kind en 't rustloos gestamp
van den zwoegenden stoomhamer kunnen
zich toch niet storen aan de eischen, die het
tot stand komen van de gedachte stelt?
Als Nietzsche Zarathustra laat zeggen:
Geluid vermoordt de gedachte" en Carlyle
herhaalt: De gedachte arbeidt alleen in
stilte," kunnen chauffeur en
bokkingverkooper onmiddellijk profijt trekken van de
tegenstrijdigheid, welke deze uitspraak om
sluit.
Immers hebbenNietzsche enCarlyle ondanks
gedachte-vermoordende geluiden hun arbeid
kunnen volbrengen. En de industrieel, wiens
stoomhamer en sirene een zenuwzwak dichter
in de buurt dol maken, kan dien zwakkeling
wijzen op het kenmerk van de ware kunst,
die immers juist onder den druk zich het
krachtigst openbaart. Beletselen heeft de
kunst voor haar ontplooiing noodig; evengoed
als de armoede drijfveer van den kunstenaar
is, moeten het de autoped en de knalpot
zijn. Wie zijn inspiratie door rumoer laat
bederven, toont hierdoor zijn tekort aan
genialiteit.
Ontegenzeggelijk is het straatruinoer
schoon. Potgieter heeft in zijn Blauwbes"
den schreeuw van den straatventer tegen
Bilderdijk verdedigd. Bilderdijk zal Potgieter
hebben toegegeven, dat het rumoer als object,
als materie voor den kunstenaar waarde heeft.
Doch als factor bij de techniek van den arbeid
is het lawaai slechts onschadelijk voor Pot
gieter, omdat deze de eenige flegmaticus onder
de kunstenaars is.
Men behoeft heusch geen neurasthenicus
te zijn, om met Bilderdijk wanhopig te worden
onder het straatrumoer.
De kreet van den vischventer moge in de
verbeelding de zee oproepen en 't gejank van
het bessenvrouwtje het bosch, wanneer
men, in een stille straat arbeidend, telken
morgen weer weet, nog zestig keer achtereen
Stentor te moeten hooren bulken, dat de
maarse" zes voor een kwartje benne" en
daarna zonder verpoozing het woord zal
moeten geven aan een reeks van herauten,
die elk op hun beurt tot wederspraak tarten
met infernale aanbeveling van roode kool,
bananen, vodden en wat niet al meer, gevoelt
men zich, louter als kostwinner en belasting
betaler, in den staat der Nederlanden toch
wel een weinig ten bate van de overige groepen
van kostwinners en belastingbetalers ver
waarloosd.
Goddank, dat het rumoer niet louter meer
VRAAOTl
SI-FA-KO
S IQ ARE M
stellig niet gering is, maar toch in den regel
wordt overschat. Het maatschappelijke
vraagstukin Ierland .misschien het allerbelangrijkste,
wordt door den schrijver nauwelijks aange
roerd, nog veel minder in zijn volle diepte ge
peild. En van de vele pogingen der Engelsche
regeering in de negentiende eeuw om de
landkwestie te regelen, is haast nergens sprake.
Ook daardoor blijft de aard van het groote
lersch-Engelsche conflict vrij wel in het duister
Zoo is eigenlijk dit geheele boek; het blijft
vrijwel overal bij de oppervlakte der feiten
staan en interpreteert die dan naar lersche
wijze. Dat zulk een wijze van behandeling
van een historisch vraagstuk eigenlijk on
toelaatbaar is, ligt voor de hand. In ieder
geval zal men daarbij het befaamde hoor en
wederhoor moeten toepassen, wil men eenig
resultaat van beteekenis verkrijgen. Of nog
liever, men moet zich in zulke diepgaande
kwesties boven de strijdende partijen weten
te stellen, en in een streven naar historische
objectiviteit de historische waarheid trachten
te benaderen. Daarvan is in het boek van dr.
Mulder weinig te bespeuren. Hij heeft zich
de vraag niet gesteld, of Ierland inderdaad
als geheel sterk genoeg is om de weelde der
staatkundige zelfstandigheid te dragen. Het
is niet alleen de vraag, of de Ieren nog cultuur
waarde genoeg hebben om een volk te zijn,
maar ook, of Ierland economisch sterk genoeg
is om als zelfstandige staat te bestaan. Kan
Ierland financieel zich zelf bedruipen? Die
vraag werd tot dusverre altijd ontkennend
beantwoord door alle home-rule -wetten,
waarin altijd een bepaald subsidie voor Ier
land was uitgetrokken. En ook steeds heeft
Ierland aan het Vereenigd Koninkrijk meer
gekost dan het opbracht. Het is mogelijk,
dat de lersche vrijstaat zich beter zal kunnen
redden; maar in ieder geval is dit voor de op
lossing der lersche kwestie van primordiaal
belang. Het is niet alleen de vraag, of een
volk vrij wil zijn, maar ook deze, of een volk
vrij kan zijn. En dat niet alleen economisch,
maar ook politiek. In dat laatste opzicht heb
ben de Ieren tot dusverre nog weinig van be
teekenis kunnen doen dan in de oppositie.
Of zij opbouwenden politieken arbeid zullen
kunnen verrichten, moet nog blijken. In Enge
land heeft men steeds betwijfeld, of het wel
mogelijk was. Jaren geleden zeide een hoog
geplaatst Engelschman mij in een gesprek
over de lersche kwestie het volgende: Mis
schien niet de bedoeling, maar zeker een goed
gevolg van de Engelsche bezetting in Ierland
is te verhinderen, dat de Ieren elkander
doodslaan. Trek het Engelsche gezag uit
Ierland terug en gij hebt den burgeroorlog .
De ervaring der laatste jaren is in ieder geval
niet geschikt om de waarde van deze uitspraak
te verzwakken.
Ten slotte is er nog deze vraag, die evenmin
door dr. Mulder is onder de oogen gezien. Kan
Engeland Ierland aan zich zelf overlaten zonder
duchtige waarborgen voor zijn eigen, d.w.z.
Engelands veiligheid? Dr. Mulder zegt ergens,
dat een geheele vijandelijke vloot in de
westeloninUijke MBubtltunspoil-Maalschappij H
IDEGRUYTER&CO.I
DEN HAAG l
AMSTERDAM ARNHEM |
Verhuizingen per Auto-Trein ?
lijke havens van Ierland kan worden geborgen
Maar hij trekt daaruit geen verdere conclusie,
ten opzichte van Engelands veiligheid. Een
enkele blik op de kaart is voldoende om te
doen zien, welk overwegend strategisch be
lang Engeland bij Ierland heeft; het is duide
lijk, dat Engeland onmogelijk een vijandig
gezind Ierland in zijn rug kan hebben, wil het
zijn macht ter zee handhaven. Daarom is
Ierland voor Engeland zoo waardevol; daar
om ook kan Engeland geen oogenblik zelfs
de mogelijkheid aanvaarden, dat het van Ier
land uit wordt bedreigd of aangevallen.
Wil dat zeggen, dat deEngelsche behandeling
van het lersche vraagstuk door ons wordt ver
dedigd of aanvaard? Dat zij verre. Maar wij
hebben alleen licht willen doen vallen op
andere zijden van het lersche probleem dan dr.
Mulder. En wij moeten er nogmaals den nadruk
op leggen, dat het aanvatten van zulk een
ingrijpend vraagstuk van n zijde niet alleen
partijdig, maar ook onhistorisch is. Daarom
ook heeft het boek van dr. Mulder dringend
aanvulling noodig; meer, het moet eigenlijk
van den grond af opnieuw worden opgebouwd.
H. BRUGMANS
1) W. MULDER, De lersche kwestie. Een
overzicht. Leiden, H. J. Dieben, 1923.
H Uil
HUI l»
GEFRACTIONEERD INTER
NATIONALISME
Geachte Redactie.
Veroorloof mij eenige opmerkingen in ver
band met het artikel van den heer Brugmans in
uw nummer van 21 April over het Internationaal
Historisch Congres. In dat stuk wordt het
standpunt verdedigd dat het goed
is,datNederlandsche geleerden congressen bezoeken die
het internationale karakter met uitslui
ting van Duitsche geleerden dragen. Niet
dat men op het standpunt staat dat deze lie
den eer- en gewetenloos zijn, menschen met
wie men niet mag samenkomen; o neen,
antiduitsch is men niet, integendeel men heeft er
de schoone roeping te zorgen dat waarlijk in
ternationalisme weldra weder de triomfen
van voor 1914 zal vieren !
Het probleem houdt niet alleen historici
bezig, doch zoo langzaam aan wordt de ge
heele Nederlandsche wetenschap, worden al
lerlei Nederlandsche, wetenschappelijke or
ganisaties in het vraagstuk betrokken. In
1919 is het begonnen met de Koninklijke
Akademie van Wetenschappen, die zich in een
vereenigde vergadering van hare twee
afdeelingen met groote meerderheid bij den
Conseil International des Recherches aansloot. En
thans is men bezig, voor het gebied van
allerlei bijzondere wetenschappen, de aanslui
ting bij de ,Unions' voor deze bijzondere
wetenschappen te verwezenlijken. Het geheele
vraagstuk heeft, naast een wetenschappelijke,
een politieke zijde en daarom is het niet on
juist dat ook buiten het gebied van de beoefe
naren der wetenschap dit vraagstuk eens
overwogen wordt.
De uitsluiting van de Duitsche wetenschap
geschiedt niet op grond van hare minderwaar
digheid, zij is door en door politiek. Zij gaat
uit van Fransche en Belgische beoefenaars der
wetenschappen en wordt door andere
vroegerEntente kringen niet bestreden. Het heet
steeds wel dat vele Engelschen geen bezwaar
zouden hebben tegen toelating der Duitschers,
doch de politiek der geleerden spiegelt duidelijk
de regeeringspolitiek af, men is zachtmoedig
het kan geen kwaad de Franschen zijn
fel genoeg.
schadelijk wordt geacht door onschadelijke
geestwerkers, doch eveneens door belangrijker
maatschappelijke persoonlijkheden: de medici
en de hygiënisten.
Er bestaat een ongetwijfeld Duitsch-degelijk
werk over deze materie. In het handboek van
den vermaarden hygiënist Neumann (Band
11! Abt. 1) is een bijdrage verschenen: ,,Der
L&rm inden StMten und seine Ver/iïnderung".
Graag had ik dit werk ten gerieve mijner lezers
bestudeerd, doch het schijnt zeldzaam te
zijn. Het is noch op e Koninklijke Bibliotheek
noch in een der universitcits-bibliotheken.
Het eenige exemplaar, dat ik op het spoor ben
gekomen, bevindt zich te Delft, doch om
welke reden is mij niet duidelijk men
leent het daar niet uit.
Derhalve heb ik mij moeten vergenoegen
met een Engelsche monografie. De Engel
schen zijn bondiger en komen spoediger
tct de praktijk, hetgeen ook het geschrift
Health Probtetns involved in Noise and
Fagne", van prof. Henry J. Spooner M. L,
wederom bewijst.
Naar men weet, hebben de Engelschen de
gewoonte, bepaalde dagen te wijden aan de
propaganda voor een of andere aangelegenheid
van maatschappelijk belang. En zoo is de
eerste Maandag in December de Fatigue
Elimination Day".
Prof. Spooner nu deelt in zijn geschrift
mede, dat men zich op dien dag ten vorigen
jare inzonderheid heeft beziggehouden met
den strijd tegen het rumoer. Men heeft den
eisch gesteld, dat er van staatswege een
grens zou worden bepaald, die het rumoer
niet mag overschrijden. De schrijver wanhoopt
echter aan de verwezenlijking van dezen
eisch, zoolang het publiek zich te dezen
opzichte zoo koel toont.
Inmiddels geeft hij enkele wenken omtrent
hetgeen men reeds onmiddellijk zou kunnen
doen.
Een geruischlooze schrijfmachine, zegt hij,
verricht haar arbeid evengoed; waarom zou
men de werktuigen niet zooveel mogelijk
geruischloüs maken? De gumnü-banden
hebben de voertuigen minder rumoerig ge
maakt; waarom kan men geen straten met
rubber inplaats van met steenen bevloeren?
Rondom de Londensche hospitalen heeft
men hiermee reeds een welgeslaagde proef
gehouden. Het lawaai van dieren en kinderen
berust op een fout in de opvoeding; prof.
Spooner geeft in zijn betoog een volledig
beschrijving, hoe een hanekot moet zijn inge
richt, wil men gekraai vermijden.
Waar dus vast staat dat elke wetenschap
pelijke vereenigingdie tot een Union toetreedt,
een politieke daad doet, is het goed dat de
Nederlanders overwegen of het gewenscht is,
dat op deze wijze hun land deelneemt aan den
oorlog na den oorlog. Gewoonlijk wordt voor de
aansluiting als argument gegeven dat men niet
beter dan door in de z..g n. internationale
organisaties te treden, aan de omzetting tot
werkelijk internationale organisaties kan wer
ken. Het is een vraagstuk van opportuniteit
of dit zoo is, men kan er lang over twisten of
langs dezen weg het nagestreefde ideaal be
reikt zal worden het is een kwestie van
temperament en strijdmethode of men dezen
weg of een anderen mogelijken kiest. Die andere
zou zijn: dadelijk te zeggen dat men gaarne
bereid is toe te treden, mits de organisatie
werkelijk internationaal is. Doch behalve deze
opportuniteit is er nog een andere zijde aan
het vraagstuk. Het komt er toch wel een klein
beetje op aan, hoe de Duitsche wetenschap
deze dingen voelt. Feitelijk worden de Duit
schers voorloopig apart gezet, ieder die wil
kan met hen samen komen, aan hun congres
sen deel nemen, of hen bij zich noodigen,
dit is niet verboden, o neen, men heeft uit
drukkelijk het voorbehoud gesteld dat het
mag! Maar in de familie der internationale
wetenschap is de Duitscher een paria, een
verstootene, worden zijn wetenschappelijke
vereenigingen als niet satisfaktionsfahig und
aller Ehre bar" beschouwd, juist als de Duit
sche couleurstudent het zijn Joodschen
collega te doen gewoon is. Ik had toevallig in
den laatsten tijd gelegenheid, allerlei Duitsche
collega's te spreken, en bij allen bleek mij dat
zij de behandeling van hun hoogstaande we
tenschap als een smaad voelden, dat zij het
opportunisme dat de zijde der macht koos,
het opportunisme dat er voor werken zou
dat die slechte Duitschers zoo spoedig mogelijk
zouden mogen terugkeeren, als
Duitsch-vijandig voelden. En ik kan mij niet verheelen
dat het gevoel van smaad mij geheel juist
voorkomt, en het tweede gevoel niet geheel
ongerechtvaardigd.
Doch indien dit dan waar is, gaat het oppor
tunisme dan niet te ver, werkt het dan niet
mede den haat in stand te houden, kweekt het
niet wrok aan? Blijkt niet dat de krachtige
houding die voor den tijdelijk zwakkere op
komt, beter is juist om het ware internationa
lisme te bevorderen !
Tegen de overtuiging dat de ontwikkeling
van het geestelijk leven der menschheid in
innige samenwerking der natiën alleen kan
gediend worden, komt niemand op. Doch
dient men deze overtuiging door, zij het dan
ook voor tijdelijk en met de beste bedoeling,
haar te verzaken? Zal een fiere weigering van
de Nederlandsche wetenschap die ook niet
zoo gering is niet meer beteekcnen dande
welwillend-raisonneerende onderwerping aan
chauvinisme het doen kan?
Utrecht, 25 April 1923 O R N s T E i N
De meening van colk=ga Ornstein is ons
niet onbekend: zij is ook die van anderen;
wij hebben ze meermalen hooren verdedigen.
Maar nooit ben ik door deze en dergelijke
argumenten overtuigd kunnen worden, dat
de internationale samenwerking wordt ge
diend door onthouding van de vroegere
neutralen. Ik zal ook geen poging willen doen
collega Ornstein te overtuigen. Ik kan hem
alleen den raaj geven mijn voorbeeld te
volgen en eens een internationaal congres,
ook zonder Duilschers, bij te wonen. Mis
schien krijgt hij dan een anderen kijk op deze
verhoudingen en ziet !iij de zaken nvnder
donker in. Maar ik durf nauwelijks hopen,
dat hij mijn raad zal willen of kunnen op
volgen.
H. B R u c; MANS
Levensverzekering Maatschappij
H A A R L E M"
WllsonsplelD 11
DE VOORDEBLIOSTE
IIIIHIIIII minimum imiimiimmiimiimi
iimiiiiimimiii
mmitiiiiitmiiimiiiiniiiiMii IIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
Inderdaad zou er voor een vereeniging, die
zich de stelselmatige bestrijding van het
overbodig rumoer ten doel stelt, heel wat zijn
te doen. Juist hebben de bladen kortgeleden
een mededeeling bevat omtrent de oprichting
van dergelijke vereenigingen in Scandinavi
en Tsjecho-Slowakije.
Het dunkt mij overbodig, de nadeelen van
het rumoer uiteen te zetten. Dat men ze niet
altijd bedenkt, komt doordat iren van
lieverlede aan het verkeerde gewent. Doch ge
zwegen van de onevenredige voorraad energie,
die velen aan zelfbeheersching moeten ver
spillen, aleer ze aan de hinderlijke geluiden
gewend zijn geraakt, blijft nog de ontaardende
invloed van voortdurend lawaai op het
zieleleven.
Merkwaardig is, dat de overheid zich tot
nog toe zoo weinig aantrekt van de noodlottige
werking, die opdringerige reclame op de
ooren oogzenuwen uitoefent. Want ook de
intermitteerende lichtletters, die het avond
aspect van de groote stad ontsieren, het af
schuwelijk misbruik vanelectrische verlichting
gemaakt in winkeluitstalling en .... op het
tooneel !, behooren tot de lijf- en
zielsloopende uitwassen eener barbaarsche cultuur.
Aestlietiscli gaan we vooruit. Er bestaat
een provinciale verordening, die ontsierende
reclame verbiedt, er bestaan gemeentelijke
keuringen van draaiorgels. Kan men het zoo
ver brengen, dat men ook het hygiënische
en het voor een bescheiden deel der natie
eveneens economisch bezwaar tegen de ver
giftiging van de atmosfeer door wanklanken
erkent, dan is beterschap op handen.
Wijl het euvel samenhangt met de geheele
structuur van onze hedendaagsche maat
schappij, zal grondige bestrijding moeten
wachten totdat de mercantiele belangen niet
zoozeer de samenleving overheerschen als
thans, nu een beroep van een
kunstenaarsverceniging op de gemeenschapsorganen het
ongetwijfeld zou moeten afleggen tegen het
protest van de marktventers.
De rumoerbestrijding zal voorshands op
het particulier initiatief zijn aangewezen.
Zonder tot krasse maatregelen te komen,
kan zij het reeds thans een heel eind brengen.
Soms is geduldige voorlichting of een vriende
lijk verzoek afdoende; in bepaalde gevallen
kan men bestaande verordeningen toepassen.
Wat noodzakelijk is, is een orgaan tot
vorming van een publieke opinie. Van een
lichaam, zij het voorloopig plaatselijk en van
bescheiden aanvang, gaat steeds meer uit dan
van een persoon.
Dit lichaam zou kunnen beginnen met
stelselmatig en zonder ophouden te ageeren
tegen overbodigen hinder als de open knalpot,
de autoped, den haan en den hond. Het zou
bestaande verordeningen omtrent burenge
rucht en dergelijke onder de aandacht kunnen
brengen en er profijt van trekken. Het zou
nieuwe verordeningen kunnen ontwerpen en
aanbevelen.
Thans is men nog slechts uitsluitend ge
durende den nacht voor rumoer gevrijwaard.
Wel weet ik uit persoonlijke ervaring hoeveel
moeite het kost, om zelfs een bij nacht
huilenden hond te doen verwijderen, doch hier
vindt volharding althans haar belooning.
Doch overdag schijnt alle hinder geoor
loofd.Tegen een onmaatschappelijkzonderling,
die voor zijn privaat genoegen van 's morgens
tot 's avonds geblaf noodig heeft, staat zelfs
zijn buurman, de knapste jurist, machteloos.
En de pianola's en gramafonen onzer burinnen
dienen wij tegen wil en dank mee te genieten.
Maar waarom kan een buurtvereeniging
in een bepaald geval geen gemeenschappelijk
adres tot den gemeenteraad of tot de politie
richten of geen gemeenschappelijk besluit
nemen, om van schreeuwers" niet meer te
koopen, tenzij ze zich in de aanbeveling van
hun waar tot een minimum geluidverspilling
beperken?
Zoolang de offensieve houding van het
publiek ten opzichte van het rumoer niet
krachtiger zich openbaart dan in gemor
binnenskamers, zal men op het defensief zijn
aangewezen.
Prof. Spooner geeft in ziju geschrift ook
enkele wenken van defensieven aard. Zijns
inziens zal de woningbouw en het woning
toezicht hier verlossing moeten brengen. Het
vraagstuk der acoustiek is ook voor particu
liere woningen, vloeren en zolders dringend.
eluiddempende wanden ziju zonder veel
kosten aan te brengen. En, wanneer al deze
middelen niet helpen, kan men nog altijd zijn
toevlucht nemen tot de vernuftige toestelletjes
waarmee men het oor van de buitenwereld
afsluit. Wat deze laatste betreft, meen ik te
mogen verwijzen naar de antifoon" of
antilarum", door onzen landgenoot, den
LX'lftschen ingenieur J. S. Hooghiemstra uitge
vonden en gepatenteerd.
Doch beter dan zich tegen de gevolgen van
het euvel te verdedigen, doet men met het
euvel zelf uit te roeien.
H. G. C A N N E I E T E R
Haarlem.