Historisch Archief 1877-1940
ft
r
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
23 Mei '23. - No. 2396
lijden ontving, Shinshi", oprechten mensch".
Hij ligt op een kerkhof van zakenmenschen,
handelaren en arbeiders, en aan dit triestig
gezelschap immers zakenmenschen en
handelaren zijn veracht in Japan, geeft hij,
als aan Kanagawa, een bijzonderen luister.
ELLEN FOREST
JAPANSCHE KUNST. HOKUSAI, BRUG
JAPANSCHE KUNST
Evenals bij de Italiaansche meesters uit
den Renaissance-tijd, vinden we bij de
Japanners van de Oude school de wanhopige
naamsverwarring door het aannemen van
den naam van een leermeester of simpelijk
van iemand, dien ze bewonderen of \rolgen.
Hokusai was zeer enthousiast weinig
egoist, wat waarschijnlijk verklaart, hoe graag
en grif hij den naam aannam van wien hem im
poneerde. Op jeugdigen leeftijd, leerling van
een graveur, noemt hij zich Tetsuro. Toen hij
eindelijk bij zijn eersten leermeester kwam,
stierf hij als Tetsuro en noemde zich nu naar
den nieuwen meester, Shunsho. Onder dezen
naam illustreerde hij verscheidene boeken, die
zoozeer zijn werk zijn, dat zelfs voor hen, die
van al de naamsveranderingen niets weten,
dit werk altijd herkenbaar is.
Dan komt de tijd, dat de illustratie afge
daan heeft en nu. vinden we werk van hem
onder de namen Gumatei, Shunro en Sono.
Ook Hishigawa Sori en Taito en Shiba Kokan
waren een tijd zijn pseudoniemen, dit in den
tijd dat zijn werk beïnvloed lijkt door de
schilders der Chineesche Mingdynastie.
China, Europa en het Russisch element
in Nagasaki beïnvloedden hem om beurten.
Een nieuwe invloed bij hem beteekende
niet een oude verloochenen dat beteekende
voor hem, in onbewust geestelijk streven
eenheid te brengen in het zoo totaal verschil
lend schoone, de gemeenzame kern te ont
dekken, in wat uiterlijk verscheiden leek.
Niet uit eerzucht, niet uit malle verwaand
heid koos hij tenslotte zijn bekendsten
naam Hokusai Shinsei (noorderster), veeleer
trok hem de poëzie in die koele ster, schijnend
in het Noorden.
Wat was" vraagt men mij zijn fort?"
Zoo'n man heeft geen fort". Voor hem was
alles wat bij het leven hoort op verschillende
wijzen belangrijk. Hij was niet een mensch
met n facet, hij had er honderd. Bovenal
was hij een stemmingsmensch met sterken
zin voor humor, die natuurlijk bij overdrij
ving oversloeg in het pathetische.
De Japanners konden dit niet aan. De maat
van kunst bij den Japanner isde aesthetiek.
In Kunst is voor Ethiek geen plaats in Japan.
Ethiek in kunst ontroert den Japanner niet.
Soms heb ik wel eens gedacht, dat deze hem
ten eenen male vreemd bleef.
Kunst in Japan, hooge kunst, kent en er
kent slechts drie onderwerpen: Geloof, Poëzie
en Symboliek.
Zoo begrijpelijk ais we bedenken, dat wie
de kunst uit China brachten priesters en prin
sen waren, voor wie al wat vulgair was, tevens
was vijandig aan de kunst.
Wat Hokusai karakteriseert is wel zijn
overgroote kracht, zijn gemak en volkomen
beheersching der techniek, zijn eenvoud en tevens
zijn intensiteit, die zelfs zijn eenvoud doet
uitstaan in glorierijken luister.
In zijn schilderingen is het of de tijd inge
schakeld is. Waarin dat ligt, weten we niet
te ztggen, maar de tijd en de duur van den
tijd doen in zijn werk mee.
Voor alles is zijn werk sterk. Zelfs bij het
fijnste détail veroorlooft hij u niet te vergeten,
dat tenslotte zijn eerste werk was het snijden
der houten blokken bij zijn eersten baas".
Hokusai's werk is soms als een subtiele
uiting van overborrelende levensvreugde door
een vaste hand in breedc, eenvoudige lijnen
vastgelegd.
Ge kent dezen levensvreugdigen mensch uit
zijn werk ge ziet hem aan 't werk hij
denkt niet en berekent niet, hij leeft en voelt
en geeft weer.... met een breed en gul pen
seel.
Soms, in zoo'n levensdronken stemming,
exagereert hij alles, is hij als een heidensch
God, die uit overvloed en levensvreugde
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiii
EEN NEDERL. HANDBOEK
OVER KUNSTGESCHIEDENIS
(naar aanleiding van E. H.
Korevaar-Hesseling. Kunstgeschiedenis. Rotterdam, W. L. en
J. Brusse's Uitgevers-Mij., 1923).
De verschijning van dit boek mag een
welkome verrijking heeten van de reeks
Hollandsche geschriften over kunstgeschiede
nis. Tot nu toe moesten we ons, wilden we
een overzicht krijgen van de ontwikkeling
der beeldende kunsten, behelpen met Duitsche
of Fransche boeken. Het meest worden nog
steeds Lübke, Springer en dergelijke gebruikt,
of Nederlandsche bewerkingen daarvan, die
uiteraard de frischheid van oorspronkelijk
werk missen. Er was dus wel behoefte aan een
Nederlandsch overzicht en hierin voorziet
het boek van Mevrouw Korcvaar grootendeels.
Niet geheel: immers de schrijfster heeft zich
niet slechts tot deEuroneesche kunsten beperkt
doch van deze ook buiten beschouwing gelaten
de kunstnijverheid (met de kostuumgeschie
denis) en, hoewel noode, ook den stedeboiiw,
die een 7.00 belangrijk onderdeel is van de
geschiedenis der bouwkunst. Slechts de
kunst van die beschavingen, die men kennen
moet om het ontstaan der Europeesche kunst
te begrijpen", is mede behandeld. Waar het
boek een leiddraad moest worden voor wie
beginnen wil met zich op de hoogte te stellen,
schept.
Niet in overdaad van kleur of lijn moet
men zijn exuberantie zoeken; 't is in die
diepe, sterke lijnen zelf, in het onverwachte
wat ze voor ons hebben, in de verrassing en
soms in de duidelijk voelbare ingehoudenheid
en in de manier, waarop hij plotseling loslaat.
Als wie dan ook, op zich genomen had, de
brug van Arashyama te schilderen vanwaar
hij dat deed, was het waarschijnlijk een
onoogelijk rommeltje geworden. Hokusai maakte
er een meesterstuk van, omdat zijn ziel uit
sloot wat niet hoorde bij zijn
schoonheidsconceptie.
De Japanner beschuldigt Hokusai van ge
brek aan distinctie. Als met distinctie alleen
gemeend wordt de traditioneele distinctie,
die de Chineesche school propageerde, dan
mogen de critici hier gelijk hebben, maar,
waarom distinctie vast te leggen in n tijd
perk en niet iederen tijd een eigen opvatting
hiervan te laten? Voor ons, die door geen
oude traditie gebonden zijn, heeft Hokusai
een heel eigen, sterke maar onloochenbare
distinctie.
Voor ons Westerlingen, geldt hij als het
ware als de stichter van een nieuwe Japansche
school. Een golf, als de bekende, van Hokusai,
met in zijn gebrokenheid zóó sterke eenheid,
met zijn losbandige fantasie in zoo strakke
lijnen vastgelegd, met den durf, van in den golf
als het ware, de beweging, ziel van alle leven,
te verheffen boven de schoonste en allerhoog
ste verstardheid, die zijn symbool vindt in de,
door den golf even zichtbare Fuji Yaroa, is
een openbaring.
De Mannen Bashi" van Tokyo is n van
de oude bruggen van Tokyo, zooals er vroeger
zooveel waren, zooals ze nu stuk voor stuk
plaats moeten maken voor het nieuwere"
en lang niet mooiere...
Hokusai's bruggen verdwijnen, maar wat
onder en over die bruggen ging is niet ver
anderd. De vorm van de booten is nog als in
zijn dagen, de manier van ze voort te be
wegen ook nog.
De Fuji Yama, als op zijn werk, staat daar
nog, teeken van uitgewerkte kracht, wier re
sultaat ns voor al, geketend en onbeweeg
lijk daar ligt. Voor Ken die oogcn hebben
om te zien is Hokusai overal in Japan.
De mensch, als samenstel van lichaam en
geest, had voor hem geen raadselen of gehei
men meer. Ze zijn geen fiere abstracties, zijn
menschen, geen symbolen van een stand die
ze vertegenwoordigen.
Hij maakte geen trotsche Samurais in
oude gecompliceerde wapenrustingen, maar
menschen gaf hij, menschen van vleesch en
bloed, menschen die zwoegden, leden of ge
noten.
En zooals hij den mensch begreep, zoo be
greep hij het dier. Hij bespiedde het en stal
dan voor een moment zijn leven om het vast
te leggen voor hen die geen gelegenheid hadden
het zelf te observeeren.
Hokusai is voor ons, Westerlingen, een van
Japan's grootste kunstenaars.
Hij werd geboren in 1760 in Hongo, waar
zijn vader bronzen spiegels maakte. Zijn ouders
waren arm en nederig. Hij vertelde graat, dat
hij, van zijn moeders kant, behoorde tot de
leenmannen van Kira, een van de zevenen
veertig Ronins, maar dat vertelt iedere
Japanner en daaraan kan men geen al te groot
geloof hechten. Hij stierf op 88jarigen leeftijd.
Een tijd lang heeft hij gewoond in
Kanagawa bij Yokohama en Mrs. Kato, een
Amerikaansche, die een Japanner trouwde, kon mij,
met bijna Japanschen trots, de plaatsen aan
wijzen, die hij geschilderd had. Een beetje
van zijn glorie verlicht en verblijdt het saaie
Kanagawa.
Zijn begrafenis was simpel, hoewel hem veel
sympathie betoond werd. Zijn lijk rust in
het Buddhistische klooster Sekiyoji en op den
grafsteen staat de naam, dien hij bij zijn over
MUZIEK
(NIEUWE UITGAVEN)
Jui.ius RÖNTGEN, Techniek en voordracht,
Studies voor klavier. Deel I, opus 69,
Deel I! en 111 opus ó"7. Amsterdam,
S. L. van Looy, 1921.
Een genoegen is 't steeds in den componist
Julius Röntgen den noten-strateeg te kun
nen begroeten, wiens percuteerend
tempera!ment, gekroond door een hoog opusgetal aan
stonds bevredigd wordt, zoodra de zwarten"
izich met de open" noten in compositie-gelid
voor hem opstellen. Dan evenwel wordt dat
genoegen minder, van stratcpischen aard,
zoodra men Röntgen's bekende verknocht
heid aan z'n lieflingsinstrument, het klavier.
stelt boven het componist-zijn in den
universeelen zin.
Zoo is 't inderdaad met de hiervoor ge
noemde Studies voor klavier", welke werden
samengevoegd onder den titel Techniek en
Voordracht". Een in 't oog springend feit
is 't, dat de deelen 11 en III het opuscijfer 67
dragen, waarna blijkbaar het eerste deel als
opus 69 ontstond. Dit geval op zichzelf doet
vermoeaen, dat hier met een weloverwogen
paedagogischen arbeid rekening dient te
worden gehouden. En dat vermoeden wordt
inderdaad bevestigd na serieuze beschouwing
der vijfentwintig, tot drie reeksen
saamgevoegde, klaviercomposities. Op dezen
laatsten naam mogen de, in technisch zoowel
als in muzikalen zin progressief bijeenge
brachte werkjes, welke gezamenlijk aan
dr. Ferruccio Basoni opgedragen werden,
ongetwijfeld aanspraak maken.
Een afzonderlijken titel kreeg alleen no. 2:
The Bonny Lass --- old English. Hoe de
verklanking van dit nummer is, behoeft geen nader
betoog. Wij kennen R. als de recreator van
zoovele oud-Hollandsche danswijzen",welken
R., gelijk aan trouwens geen van zijn geestes
kinderen, het gevoel van
alleen-staan-in-deeenzaamheid medegeeft. Op dezelfde wijze
werd no. 17 eene studie voor J. S. Bach's
Chromatische Phantasie", terwijl no. 20 nader
wordt aangeduid als eene studie voor het
2de pianoconcert (Ie deel) van Johs Brahms."
In beide laatste kan de muzikus" Röntgen
zich 't meest voldaan gevoelen.
Voorts wordt ons in no. 5 nog eene
phonetische verfrissing opgediend, waar een noot
onderaan de pagina den volgenden raad schaft :
Ter verkrijging van den Cembaloklank legge
men een strook cartonpapier op de snaren:
a?a'?." De componist beoogt hiermede blijk
baar volgens eigen bijschrift een quasi Cem
balo". Een dergelijk experiment doet in dezen
overigens serieus bedoelden klavier-lust
hof" vreemdsoortig aan, al moge 't bepaalde
piano-maniakken welgevallig zijn, 't geliefd
toetsenkind onder alle mogelijke omstandig
heden als daar zijn om, als onthullingen te
hooren. Welaan, hun wacht dan nog eene ver
rassing in nummer 18: eene Studie over
D. F. S., opgedragen aan dr. D. F. Scheur
leer". En moge 't ook aan ingewijden
muziekequilibristen welgevallig zijn dat een serieus
musicus als Julius Röntgen zulk eene muzi
kale aardigheid debiteert, de witz is al te
goedkoop en uit den tijd. Oneerbiedige
wijsneuzen (die er ook stellig op muzikaal gebied
zijn) zouden allicht er toe kunnen komen, te
denken, in verband met den gekozen toonaard,
dat het stuk de(n) kleine g" gewijd zou zijn.
Evenwel niet aldus de intenties van den
toondichter, welke zijn ernstige bedoelingen
demonstreert in een:
VOORWOORD.
De titel Techniek en Voordracht'' duidt
aan, dat de 24 Studies deels uit stukken, die
technische problemen behandelen, deels uit
stukken zonder bepaald technische doel
einden bestaan.
De Studies zijn verdeeld in drie bundels,
waarvan elk bedoeld is als een cyklus van
acht opeenvolgende nummers.
De 24 groote en kleine terts-toonsoorten
zijn daarvoor gebruikt. In de eraan toege
voegde 25e atonale studie worden de twaalf
chromatische tonen in opvolging van heele
tonen gebruikt als ondergrond voor ver
schillende thematische, rhythmische en har
monische combinaties, die geen bepaalde
tonaliteit hebben".
Aldus schrijft de componist
Als organisch geheel bezien, is dit studie
materiaal in technisch opzicht voortreffelijk
opgesteld en ontsproten op
raszuiver-pianistischen bodem.
Den Amsterdamschen uitgever S. L. van
Looy komt alle eer toe voor zijn voortreffelijk
verzorgde uitgave.
Geheel andere dan de hierboven behandelde
symptomen doen zich voor bij de noviteiten:
JAPANSCHE KUNST. HOKUSAI, GOLF.
TabaFantasie opus 4 voor Piano en Twee
Klavierstukken opus 5: a-Beo'slied.
b-Karo zang van B. TIDEMAN VVYERS.
Uitgegeven bij A. A. Noske te 's
Gravenhage in 1923,
waarbij de noot-commentaren: Het
Tobameer is een grootsch kralermeer op Sumatra",
het eerstgenoemde stuk en de Beo is een In
dische vogel, die zeer helder fluiten kan
de Karo's zijn een Bataksche Volksstam,"de
beide laatste composities een zekere
descriptive toelichting beooger te zijn.
De Toba-Fantasie is technisch vrij van
eenige moeilijkheid en kan, mits goed uitge
voerd, wél klinken. Dit op zichzelf is een ver
dienste. Als compositie streeft het werk er
naar, een zeker locaal coloriet te overleveren.
Het gebied der tradacties werd voorzoover
't Insulindc betreft, niet al te vaak betreden
en daarom is het willen van B. Tideman
Wijers toe te juichen. Het beste wat wij onge
twijfeld op het punt van bedoeld componeeren
bezitten, is nog steeds de Javaansche
Rhapsodie op een gamalang-motief van Dirk
Schater. Intusschen is ook hier door T. W.
niettemin een lofwaardig musiceeren bewezen,
waarbij vooral het streven naar intresseerende
vormen op den voorgrond treedt. Afgezien
van een ietwat monotoon rythmeeren in de
Fantasie is ook bij de twee klavierstukken
in het opzicht van vorm, zin naar kleur en
lijn waar te nemen . In n opvallend punt
echter toont de componist 't nog lang niet
steeds met zich zelf eens te zijn. Maar wat
beteekent het ook, of wij als onze meening
hieromtrent uitspreken dat waar de Fantasie
phonetisch meer doet" dan optisch, dit voor
de twee klavierstukken juist in omgekeerde
verhouding gelden kan?
Overigens een goeden raad aan
primeurcomponisten 'Tge laat toch eerst uw werken in
't openbaar uitvoeren en luistert dan nauw
lettend toe, alvorens aan den drukker te
denken, niet waar? !
R I C U A R O H Ii U C K H R O T H
LIMBURGSCHE TYPEN
PA P A AT.] E.
Van de school, waarop ik mijn middelbare
studies aanving, was in eo tempore directeur
een schoone, breed geschouderde man, die
grijsaard te worden reeds begonnen was.
Wij, bonkige jongens van de sextaals de
rhetoricijnen, noemden hem papaatje. Want
we hielden van hem en eerbied lag in ons
wezen, wanneer ie voor ons trad 'n enkele
maal, vol kalme waardigheid, om te prijzen
of te laken. Beiden deed ie met even grooten
takt en wie ie onder handen nam, was eerder
ontroerd dan beangst of gegriefd.
Hij leefde stil voor zich heen op 'n kamer
met veel sierlijke dingen, alle groot, passend
bij zijn eigen gestalte.
Vandaar, waar ie peinsde en arbeidde
dagen en lange avonden, bestuurde ie z'n
school niet zekere hand. Geen tred klonk
er of die was hem bekend; geen geluid weer
galmde of hij wist er van de herkomst.
'n Enkele maal slechts draaide de groote
deur van zijn kamer, alson zichtbaar bewogen
open, wanneer we voorbijkwamen en stond
ie daar, met zachten glimlach om de lippen,
toe te zien en onze blikken te vangen.
Hij was 'n groot peinzer !
We wisten 't uit boeken, die ons van hem
iu handen kwamen en waar hij in klare taal
de rekenkunst ons leerde. Hoe leidde hij ons
rund in den doolhof van geheele getallen
en breuken.
Het Fransen was hij meester als de tale
zijner moeder en in wonder sierlijke zinnen
zei hij ons z'n schoone gedachten, vol hoog
heid en levenskennis.
Zoo gingen we veilig onder zijn goede hoede
en maar zelden zette er een de verzenen
tegen de prikkels. En die had 't bij hem
nooit geheel verkorven. Want als vriend
wist ie alle verzet te breken en kwam slechts
zelden tot 'n maatregel.
Zijn gezag was zoo groot en hoog als hij
zelf boven ons gerezen !
En toch stond hij ons nader dan een zijner
collega's.
Een glimlach van hem was ons een groote
voldoening en zijn prijzende woorden gingen
niet meer uit onze gedachten.
Papaatjes welzijn ging ons oprecht ter
harte. Was hij ongesteld, we waren ongerust
en z'n beterschap was ons een nieuwe vreugde.
Toen ik in de quarta zat, begon Papaatje
te sukkelen !
We bemerkten 't aan zijn gang en z'n
oogopslag, maar vooral aan z'n weelderige
ravenzwarte lokken, die merkbaar vergrijsden.
Ook was de glimlach van zijn trekken
verdwenen, lag er iets onrustigs en zorgelijks
in z'n groote, schoone oogen.
Wat hem den rug krommen deed en 't
hoofd buigen, hebben we pas vernomen,
toen de dood hem voor goed had weggehaald
en wij waren gegaan hem begraven op 't
afgelegen kerkhof, waar te middeln der aan
zienlijke praven 'n diepe kuil was gegraven
voor hem.
Wat wij voor onmogelijk gehouden hadden,
gebeurde toen. Naar z'n kamer trok kort
na z'n overlijden de notaris, met klerk en
oproeper, en bracht de dingen, waartusschen
papaatje eens leefde, onder den hamer.
En 't lekte al spoedig uit. dat dit had moeten
gebeuren.
Want schulden had ie nagelaten, meer
zelfs dan uit den boedel te betalen waren.
Voor 'n broeder en 'n neef was ie leenend in de
bres gesprongen en die hadden hem met
ijdele beloften van terugbetalen laten zitten.
Z'n machtig inktstel met den bronzen,
wildwijigen arend heb ik toen gekregen en
jaren lang is ifc m'n trots geweest en 'n goede
herinnering tevens.
En velen hebben gezorgd door iets uit zijn
nalatenschap, dagelijks aan hem te worden
herinnerd.
Een van hen heeft bij eigen dood tot zijn
aandenken het schoonste gedaan, wat hij
kon doen: alle gebleven schulden van papaatje
gedelgd.
Maar niemand heeft er nog met de daad
aan te denken getoond, dat onze beminde
leeraar daarginds te rusten ligt op dat af
gelegen kerkhof in 'n graf, waarover gras
en kruid voortgewoekerd zijn en dat on
herkenbaar geworden is.
A N D R l'; S C H I L L I N (i S
IIIIIIIIIIIII11IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII11I IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIUIII"
RUMOERBESTRIJDING
De firma Martinus Nijhoff deelt ons mede,
dat het door den heer Cannegieter genoemde
werk Neumann, Der Larm in den Stadten
und seine Verhinderung" (door den heer C.
zeldzaam genoemd) overal in den boekhandel
verkrijgbaar is. Martinus Nijhoff noemt nog de
volgende Duitsche uitgaven op dit gebied:
TH. LESSING, Der Larm. Kampfschrift gegen
die Geratische unseres Lebens. Wiesbaden,
1908.
S. AUERBACH, Der Kampf gegen dem Larm.
Vortrag. Frankf. a. M., 1910.
L. ASCHER, Die Ranch?und Geratischplage
vom sanitatspolizeilichen und zivilrechtlichen
Standpunkte. Berlin, 1912.
H. HASSE, Die internationale
Larm-Scliutzbewegung. Göttingen, 1913.
daar was allereerst geboden, alles te vermijden
wat tot verwarring kan leiden. Zulk een boek
moet, wil het zijn nut hebben, niet al te ge
compliceerd zijn. Het is dan beter, op sommige
markante punten meer nadruk te leggen, waar
tegen dan andere, vaak zelfs belangrijke,
moeten worden verwaarloosd.
Het wil ons voorkomen, dat de schrijfster
er in 't algemeen in geslaagd is, zulk een niet
al te samengesteld overzicht te geven, binnen
de in hare sympathieke inleiding duidelijk afge
paalde perken. Zij heeft de stof ontleend aan
de nieuwste handboeken-literatuur, hare ken
nis aanvullende met het lezen van tal vau
werken en opstellen over speciale onderwerpen.
Zoo is bijv. aan den Italiaanschen schilder
Cavallini zeer terecht de aandacht gewijd,
die hem toekomt, en is de juiste
evenwichtsverhouding tusschen de rol, die Frankrijk en
Duitschland afwisselend vervullen in de
ontwikkeling der Europeesche bouwstijlen
en ruimte-opvattingen, goed uiteengezet,
hetgeen verre van gemakkelijk is. Met zeer
veel smaak en kunstzin heeft Mevrouw
Korevaar, niettegenstaande zij streng blijft binnen
de perken van de geboden systematiek, de
verschillende kunstverschijnselen gegroepeerd
en besproken.
Het boek, dat een zevenhonderd bladzijden
telt (waarom wij het liever in twee deelen
zouden hebben zien verschijnen), geeft,
na een inleiding, eerst algemeene beschou
wingen «ver het zien van kunst (waarin
onderscheid wordt gemaakt tusschen het
visueele en het geestelijk element in ieder
kunstwerk) en over de beteekenis der ver
schillende soorten vau kunst in 't algemeen:
bouwkunst, ornament, kunstnijverheid, beel
dende kunsten. Onder de laatste vat Mevr.
Korevaar slechts samen de beeldhouwkunst
en schilderkunst, in afwijkihg van de gangbare
opvatting, die ook de .?irchitectuiir tot de
beeldende kunsten rekent.
Op de algemeene beschouwingen volgen
zes afdcelingen, elk in hoofdstukken verdeeld.
leder hoofdstuk behandelt achtereenvolgens
bouwkunst, beeldhouwkunst, schilderkunst.
De eerste afdeeling behandelt de Kunst van
de oudheid" (Egypte, Assyriëen Babylonië)
de kunst van eenige andere Oostersche mo
narchieën, Griekenland, Etruriëen Rome).
In de tweede afdeeling wordt de Christelijke
kunst tot de elfde eeuw besproken, in de derde
de kunst der middeleeuwen vau de elfde
tot en niet de veertiende eeuw. De vierde af
deeling geeft de Renaissance, de vijfde den
Barok, de zesde eindelijk de 19e eeuw en de
eerste jaren der twintigste. Een beknopt
gehouden literatuuroverzicht, een lijst van
afbeeldingen en een voorbeeldig register vor
men het besluit.
A's geheel kan dit boek worden genoemd een
betrouwbaar overzicht van den stand van
nze kennis betreffende de behandelde kunst
perioden. Het feitenmateriaal is goed verwerkt
en de zeer moeilijke taak, het minder belang
rijke weg te laten, is op lofwaardige wijze ver
vuld. De beschouwing b.v. over onze 17e
eeuwsche schilderschool is in dit opzicht be
paald goed geslaagd. Hier en daar is even
wel hoe kan het anders - even gezon
digd. De regels, aan de stadsgezichten der
Beerstraatens gewijd (bldz. 551) zouden wij
bijv. gaarne hebben yien opgeofferd, om
daarvoor elders iets in de plaats te krijgen als
een vermelding van de sculpturen in Brou,
waarvan alleen maar Meit's grafmonument
wordt genoemd, terwijl wij een behandeling
van het geheel zeer noode missen.
Hoezeer het de schrijfster te doen is om dui
delijkheid, blijkt bijv. uit de heldere uiteen
zetting van diverse constructie-kwesties, en
uit de talloo/e plattegronden en schema's.
alsmede uit de voortdurend terugkeerende
onderlinge vergelijking van kunstwerken.
Dit vergelijken vooral geeft frischheid aan
het boek. en doet het uitteraard compilatorisch
karakter dan telkens weer eenige oogenblikken
vergoten. Hierdoor is er iets persoonlijks in
de/e nijveren arbeid gekomen, dat afwijkt van
de buiteiilandsche handboeken.
Dit persoonlijke komt vooral op gelukkige
\vij/.L' i'it in het aan de moderne tijden gewijde
«ed'jelte, dat tot het beste behoort van dit
met r-nverilauwde werkkracht geschreven boek.
Wat al te sterk uit persoonlijken smaak ge
boren is de keuze der illustraties. De beginner
krijgt daardoor niet zoo gemakkelijk als door
den tekst den indruk van hetgeen in een pe
riode, objectief beschouwd,het belangrijkst is.
De Italiaansche renaissance wordt, om maar
iets te noemen, inplaats van door een afbeel
ding naar Leonardo of Rafaël, ingeleid door
een buitentekstplaat naar een kerk van
Antonio da San Gallo. En voorin het bock vinden
wij als titelplaat niet een afbeelding van een
der allergrootste meesterwerken van alle tijden,
maar van een fresco van Melozzo da Forli, die,
nu j a, een zee r belangrij k schilde r is, m aar wiens
scheppingen door menig geniaal kunstwerk
van anderen een heel eind worden overtroffen.
In 't algemeen zijn de 576 afbeeldingen
goed geslaagd.
Het boek is helaas gedrukt in een spelling,
die afwijkt van de gangbare. Juist in een
voor algemeen gebruik bestemd werk valt
dit te betreuren, omdat toch het doel moet
zijn het leveren van een gemakkelijk
leesbaren tekst.
Een assvries relief en een korinthies kapiteel
van zooveel vóór Kristns in 't Brits museum
... .het ware te wenschen. dat deze en derge
lijke verschrikkingen verdwenen in een vol
genden druk, waarvan wij spoedig de ver
schijning zoowel aan de schrijfster als aan de
uitgevers, die aan druk, illustratie en band
veel zorg hebben besteed, van harte
toewenschen. W. IV. A R i > N