Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOÜR NEDERLAND
7 Juli '23. - No. 2402
f
ir
I
K,
f
DE FRANSCH-ENGELSCHE BEWAPENINGSWEDSTRIJD
Ttekenlng voor de Amsterdammer" door Jordaan
VRAAGT BEKNOPT PROSPECTUS
Baldwin: Om der lieve vredes wille hóóger'
bleem is voor dezen onderzoeker uiterst een
voudig: Ierland is nu eenmaal geographisch
een eenheid en moet dus ook politiek een een
heid zijn; van het overige Ierland heeft Ulster
niets te vreezen; de .Ulster-mannen zijn be
krompen Protestanten, die bij helderen dag
spoken zien. Evenmin wordt de vraag ge
steld, of Ierland wel een zelfstandige staat
kan zijn, of de economische toestanden en
de politieke verhoudingen van dien aard zijn,
dat Ierland geheel onafhankelijk kan bestaan.
Voor pater Callewaert is het voldoende, dat
een zeker aantal Ieren de onafhankelijkheid
wenschen en zich daarbij beroepen op een
glorieus verleden van zelfstandigheid, dat
van nabij bezien bijzonder veel van een
luchtverheveling heeft. Maar of er eenig
Europeesch belang is, dat eischt, dat er nog een
staat van het gehalte van Griekenland of
Portugal of misschien wel van Albaniëin de
algemeene samenleving wordt opgenomen,
die vraag bestaat voor dezen schrijver niet
of nauwelijks. De oude spreuk: het kan, dus
het moet, keert hij eenvoudig om.
De lersche kwestie schijnt voorloopig opge
lost. Maar het is een illusie te meenen, dat
zij van het tooneel der geschiedenis zal ver
dwijnen; daarvoor zullen de Ieren zelf wel
zorgen. En wij zullen nog wel vaker boeken
hebben aan te kondigen over de lersche vra
gen. Mogen zij even leerzaam, maar minder
eenzijdig zijn dan dat van pater Callewaert.
H. BRUGMANS
1) PATER L. J. CALLEWAERT, Dotninikaan.
Ierland en het lersche volk. Leuven, Gent,
Mechelen, Sam. Ven. De Vlaamsche
boekenhaile. Utrecht, Nijmegen, N. V. Dekker
Van de Vegt en J. W. van Leeuwen.
NOGMAALS DE IERSGHE
KWESTIE
Eenige weken geleden waren wij in de ge
legenheid Ierland onder de aandacht van onze
lezers te brengen, naar aanleiding van een boek
over de oude kwestie van de hand van dr.
Mulder. Opnieuw ligt een boek voor ons over
Ierland en het lersche volk, thans van
Pater L. J. Callewaert 1). Het is waarlijk geen
wonder, dat de lersche kwestie de aandacht,
meer nog, de liefde van Katholieke geestelijken
heeft en blijft houden; hun innigste gevoel
trekt van zelf naar het geloofsverwante volk,
dat wel niet om dat geloof, maar toch wel dege
lijk met dat geloof eeuwen lang heeft moeten
lijden. Daardoor ook wordt het begrijpelijk
dat zij de zaak van het lersche volk als de
hunne zijn gaan beschouwen, vooral wanneer
zij eenigen tijd onder dat volk hebben geleefd
en verkeerd. Zulk een voorbereiding is natuur
lijk voortreffelijk om Ierland, deleren en het
lersche probleem te leeren kennen; een man
als pater Callewaert is Ier geworden met de
Ieren; hij weent en hij lacht met de Ieren,
het eerste het meest; hij hoopt en verwacht
met de Ieren, hij herdenkt en hij bespiegelt
als zij; hij ondergaat het leven als het lersche
volk zelf; hij laat ons het leven en lijden van
dat volk medeleven en wekt medelijden bij
ons op. Zulk een man doet ons ook het lersche
probleem ten volle verstaan en in zooverre is
het boek van den Belgischen pater van groot
iiiiniimiiiiiiimiiiiiii iiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiim
belang, dat het ons alle zwarigheden doet be
grijpen, die dat vraagstuk aankleven, niet
het minst door de eigenaardige mentaliteit
van het lersche volk zelf. Daarom is het nuttig
van dit boek kennis te nemen en zich zoo in
te leven in een volksbestaan, dat wij in de
regel alleen oppervlakkig en alleen van
Engelsche zijde kennen. Van groot belang is het
stellig wat pater Callewaert mededeelt over
de politieke verhoudingen, de maatschappe
lijke toestanden, de godsdienstige en geestelijke
instellingen, de regelingen op onderwijsgebied,
de mentaliteit van het volk, eindelijk en voor
al de politieke geschiedenis van land en
volk van Ierland. Zoo wordt het lersche vraag
stuk voor ons waarlijk een brandende kwestie.
Evenwel, ook van het boek van pater Calle
waert geldt het, wat wij van dat van dr.
Mulder moesten constateeren: het is zuiver
lersch gedacht en geschreven; het geeft
slechts n zijde van het vraagstuk en is daar
mede alshistorisch onderzoek reeds geoordeeld.
Ook deze schrijver staat zoo geheel en vol
komen op lersch standpunt, dat een andere
opvatting voor hem nauwelijks bestaat. De
vragen, die zich hier opdoen en die zouden
kunnen bewijzen, hoe ingewikkeld de lersche
kwestie in den grond eigenlijk is, roert hij
bijna niet aan. Van een waardeering van het
Engelsclie standpunt is bij hem geen sprake;
Engeland is eenvoudig de booze macht, die
Ierland eeuwen lang opzettelijk heeft onder
drukt, vooral dom en arm heeft gehouden.
Het zoo buitengewoon lastige
Ulster-pro-TE VEEL INTELLECTUEELEN?
Onlangs werd er een enquête gehouden,
hoevelen van de in n studiejaar aan de
Technische Hoogeschool gediplomeerden een
plaats als ingenieur of in een verwant bedrijf
hadden gekregen, waaruit gebleken is, dat de
resultaten poover waren. Wat een teleur
stellingen voor de toekomstige beoefenaars
van zulk een ambitieus beroep als dat van inge
nieur, als zij na jarenlange, dikwijls inspannen
de studie, ja niet zelden gepaard met zware
financieele offers, na hun brevet te hebben
behaald, voor het feit komen te staan, dat er
geeu emplooi voor hen is !
Het is slechts een greep uit vele. Jaarlijks ko
men er honderden toekomstige kooplieden van
verschillende opleidingsscholen voor den han
del: H.B.S., Hoogere Handelsschool,
HandelsHoogeschool, komen er ook honderden toe
komstige rechters, advocaten enz. van de
Universiteiten, die teleurgesteld worden in
hunne verwachtingen.
Dat is in ons land. Ons land is er echter
slechts een uit vele. Het verschijnsel doet zich
in de geheele wereld voor. Men kan het ook
opmerken in de andere Europeesche landen,
in nog veel erger mate in de belligerente naties
als gevolg van de naweeën des oorlogs, ook in
Afrika, in Ztiid-Amerika, Australië, ja zelfs in
het land dat een Hochkonjunktur doormaakt,
in de United States of America.
Overvloed aan intellectueelen en zooge
naamde intellectueelen, overvloed aan
commercieele leiders, overvloed in het algemeen
aan toekomstige leiders, zelfs daar, waar een
bepaald gebrek is aan vakmenschen, aan
arbeiders.
Deze onevenwichtigheid kan niet geheel ge
weten worden aan de naoorlogsweeën. Het is
geen uitsluitend uitvloeisel van de algemeene
malaise. In het land, dat op het oogenblik van
de malaise weinig heeft overgehouden, in de
U. S. A., neemt men hetzelfde verschijnsel
waar. Daar: overvloed van werkgelegenheid
voor vakmenschen in alle bedrijven, welke
zelfs een vraag naar geschoolde arbeiders
heeft doen ontstaan, aan den anderen kant een
overvloed van aanbod van intellectueele en
halfintellectueele krachten, in het algemeen
gesproken van arbeiders niet het hoofd.
Wil men niet volmondig erkennen, dat de
wereldoorlog een ramp voor de geheele wereld
is geweest en trachten er nog goede zijden aan
te ontdekken, dan zou men kunnen beweren,
dat hij o.a. als negatieve goede zijde heeft ge
had, het resultaat dat de bovenstaande feiten
in een scheller daglicht zijn komen te staan en
dat de wereldoorlog het remmingsproces heeft
versneld.
Inderdaad heeft het remmingsproces zich
doen gelden: in Duitschland blijkt daarvan
duidelijk. Het is echter de vraag, of het in
Duitschland niet grootendeels een gevolg is
van financieele omstandigheden, dat de be
langstelling voor de intellectueele beroepen
kleiner wordt.
Hoe het ook zij, in ons land merkt men van
het verzetten van de bakens nog niet veel. De
H.B.S., Handelsschool, Hoogeschool en Uni
versiteit worden nog even druk bezocht.
Het beroep van ingenieur, koopman, in
dustrieel, bankdirecteur, directeur van een
vennootschap, procuratiehouder, enz. staat
nog steeds in de gunst van ouders en voogden.
Merkwaardig is het, dat het landbouwers
beroep en dat van tuinbouwer en fmitkweeker
zoo verwaarloosd worden bij de beroeps
keuze.
Aan landbouwers bestaat geen
overcompleet. En des te grooter de wereldbevolking
wordt, des te grooter is de behoefte aan koren,
in het algemeen aan levensmiddelen.
Nu is het zeer begrijpelijk, dat men tegen
over de keuze van het beroep van landbouwer
zeer sceptisch kan staan in ons land, waar men
ziet, dat deze tak van bedrijf er bij ons zoo
weinig bemoedigend uitziet. Maar dat is een
gevolg van de overbevolking van ons land.
Houdt de wereld echter aan onze grenzen op?
In de overzeesche landen liggen nog mijlen
goed, vruchtbaar land, te wachten op de
ploeg. Noord- en Zuid-Amerika, Zuid-Afrika
en Australiëbieden nog overvloed van moge
lijkheden voor iemand, hetzij met,hetzij zonder
kapitaal, doch in alle gevallen met de noodige
practische kennis van het landbouw-, vee
teelt-, fruitteelt- of tuinbouwbedrijf. Practi
sche kennis, zoo mogelijk aangevuld met theo
retische kennis.
Waarom wordt er dan niet meer gebruik ge
maakt van de opleiding aan land- en
tuinbouwscholen, zooals er in ons land
verUTEHBUU i FOLMU
n.
iiiiimimiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
n i in mmiii i i i iiiu i il" o» m" """i" iiiiiiiiiin
BIOLOGISCHE BESCHOUWIN
GEN OVER DEN DOOD
Moet men den dood als een functie van
de levende stof beschouwen? Draagt zooals
vele jaren geleden de bekende bioloog August
Weismann zich heeft afgevraagd het leven
reeds de kiem van den dood met zich mede?
Ueber Leben und Tod" en Ueber dieDauer
des Lebens" zijn twee brochures, welke in
pakkende woorden dit groote vraagstuk der
biologische wetenschap een veertigtal jaren
geleden weer in het midden der belangstelling
plaatsten. Sindsdien is zelden een jaar voorbij
gegaan zonder dat aangepast aan gewij
zigde biologische kennis ? onder zeer ver
schillende gezichtspunten ditzelfde vraagstuk
over den natuurlijken dood door botanici en
zoölogen, door geneeskundigen en statistici is
ter hand genomen.
Thans ligt vóór mij het boek van Raymond
Pearl, 1) die uitnemend bioloog en
statisticus te zamen in een belangrijke
monographie zijn denkbeelden over dit onderwerp
heeft neergelegd. De tegenstelling tusschen
de korte spanne tijds van het individueel
bestaan en het onafzienbare tijdperk van
leven op aarde, wekte het vermoeden, dat het
individu als samengesteld geheel iets miste, dat
aan het onsterfelijk kiemplasma, van geslacht
op geslacht door de eeuwen heen overgedragen,
in het bijzonder eigen was. Het was weer
Weismann, die de onsterfelijkheid van dit
kiemplasma tegenover het sterfelijk lichaam
op den voorgrond plaatste en zich de vraag
heeft gesteld: wanneer heeft de dood zijn
intrede gedaan in de levende stof?" Bij de
ncellige organismen, die zich tijden lang
door eenvoudige deeling voortplanten, ging
Weismann te leer. Als een ncellig
Infusiediertje zich deelt", vraagt Weismann, waar
is dan het lijk? De geheele potentialiteit van
de moedercel gaat op de dochtercellen over;
de natuurlijke dood bestaat voor deze dieren
niet." Hoewel door aanvankelijke proeven werd
tegengesproken, dat ncellige organismen, die
zich door eenvoudige insnoering voortplanten,
zonder ontaarding kunnen voortbestaan,
heeft men thans duidelijke bewijzen, dat die
mogelijkheid mits de levensomstandig
heden gunstig worden gehouden aanwezig
is. De generaties, welke op deze wijze door
I) The BMogy of Death bij R. Pearl,
Monographs of experimental Biology.
Philadelphia and London, J. B. Lippencott
Compaiiy 1923.
herhaaldelijke tweedeeling in het laboratorium
gekweekt zijn, loopen in de duizenden; het
aantal deelingsproducten waren ze alle
bewaard zouden gezamenlijk een volume
veel grooter dan het aardoppervlak beslaan.
Het protoplasma van een tegenwoordig
levend ncellig Infusiediertje is afkomstig
van een voorgeslacht uit den oertijd der geor
ganiseerde stof en bij dit oneindig aantal
deelingen heeft de dood geen toegang gehad.
Doch niet anders gaat het met het kiemplasma
onzer eigen voorgeslachten, dat wortelt in
een diep verleden. Alleen, tusschen die
schakels, door het kiemplasma gevormd, ver
heft zich telkens opnieuw het sterfelijk individu
dat tijdelijk drager der kiemcellen de
almachtigheid dier cellen mist en opgebouwd
is uit sterk gedifferencieerde weefsels.
Hoe sterker de differentiatie in het
meercellig organisme, hoe meer het vermogen der
gedifferentieerde cellen weer het geheel te
kunnen opbouwen, verloren gaat. Terwijl uit
het Begoniablad een nieuwe plant door
knopvorming ontstaat, de stekken van
vruchtboomen nog alle volwaardige eigen
schappen van het kiemplasma in zich dragen,
in het dierenrijk de zoetwaterpolyp door
knopvorming uit de huid een nieuw individu
voortbrengt is bij de gewervelde dieren
die omnipotentie der chaamcellen niet meer
aanwezig.
Zijn hooge differentiatie betaalt het
meercellig organisme met den dood. Een zoodanig
harmonische wisselwerking is er noodig tus
schen al zijn deelen, dat slijtage in n gebied
ten slotte het andere meesleept in den val
zonder dat de regulatie en neiging tot sta
bilisatie, welke zoo langen tijd ook het
meercellig organisme in evenwicht houdt, op den
langen duur weerstand biedt.
Zoo is voor elk dezer organismen de na
tuurlijke levensduur binnen bepaalde grenzen
neergelegd en schijnt onveranderlijk te blijven
gedurende den loop der tijden. In de psalmen
van David is reeds 70?80 jaar de gemiddelde
eindpaal van 's menschen leven (de schijnbaar
hooge leeftijden elders in het oude Testament
zijn volgens anderen maatstaf dan onze
berekening in jaren geteld). Omtrent de op
gave van zeer hooge leeftijden bij den mensch
(130 j. en meer) moet men volgens de statistici
wantrouwend zijn. Pearl heeft in de boeken
der gezamenlijke Britsche levensverzekerings
maatschappijen slechts 30 personen boven
honderd jaar gevonden (waaronder 21 vrou
wen). De hoogste leeftijd was hier 111 jaren.
Losgemaakt uit het meercellig verband
blijkt echter de cel der hoogere organismen
zich aan die leeftijdsgrenzen niet te storen.
In het laboratorium van Alexis Carrel in het
Rockefeller Institute for medical Research"
te New-York worden sedert tien jaren weef
selcellen van de kip voortgeplant en hebben
sedert dien tijd, welke den leeftijd van de kip
reeds overtreft, een continueel bestaan.
Ouderdomsverschijnselen zijn in dit weefsel
niet te bespeuren; integendeel, met hetzelfde
groeivermogen als tien jaren geleden plant
het zich buiten het organisme voort. En
hetzelfde ziet men bij kankergezwellen, die
sedert jaren van muis op muis worden
overgeplant zonder hun groei te wijzigen. De
slijtage, de Ouderdomsverschijnselen, welke
men in de weefsels van oudere individuen
heeft waargenomen, de vermindering van
groei, het overheerschen der dissimilatie over
de assimilatie in tegenstelling met het wezen
in de jeugd, schijnen dus meer het gevolg
der differentiatie in dienst van het inge
wikkeld geheel dan een inhacrcnte eigenschap
der levende stof.
Physisch-chemische veranderingen in het
meercellig organisme gaan met de verschijn
selen van ouderdom gepaard. De proeven
van Carrel en Ebeling, die veranderingen aan
toonden in het bloed van oudere dieren, dat
ongunstig werkt op den weefselgroei, wijzen
duidelijk in deze richting. In verband hier
mede staat ook de steeds dalende groeikurve
bij het groeiende individu. Het aanzienlijkst
in het embryonale leven, neemt de
groeisnelheid van het kind na de geboorte spoedig
af; zeer snel valt de kurve naar beneden om
langzamerhand tot den volwassen leeftijd
verder te dalen.
De sedert 1532 bijgehouden Weekly
Bills of Mortality" te Londen, de 7 jaren
later ingevoerde registratie in Frankrijk, spoe
dig door Zweden gevolgd, hebben den
statisticus Pearl in de gelegenheid gesteld
de stcrftekansen van thans (Vereenigde
Staten in 1910) met die van het verleden te
vergelijken. Hij heeft de hierop betrekking
hebbende kurven in zijn boek neergelegd.
Naast de veel grooter levenskansen voor
de jonge jeugd in onzen tijd, is er op lateren
leeftijd weinig verschil gekomen en hetzelfde
blijkt, wanneer naar registraties van nog
vroegeren tijd wordt teruggegaan.
Sterftetabellen ontleend aan Papyrusrollen van
2000 jaar geleden en andere uit het Romeinsche
rijk worden eveneens met die van 1910 in de
V.St. vergeleken. Terwijl in het oude Rome
de sterftekans voor de jeugd veel grooter was
dan thans in de V.St., snijdt de Romeinsche
kromme bij den leeftijd van 40 jaar de
tegenSPBC IALITB ITi
Verhuizingen ondir Garantie
Borgplaatton voor /nko»<fe/t
woordige, hetgeen verklaard kan worden door
een eliminatie destijds van minderwaardigen
in de jeugd door slechte levenskansen.
Terwille van de verwerking der statistische
gegevens, heeft men op medisch advies een
internationale classificatie van doodsoorzaken
opgesteld. Pearl wenscht met deze classificatie
te breken, omdat ze hem als bioloog onlogisch
voorkomt en hij het gewenscht acht als grond
slag niet een pathologische oorzaak, maar
de aantasting van een bepaald orgaan
systeem te kiezen als b.v. de ademhalings
organen, het bloedvaatstelsel, het zenuw
stelsel enz. Volgens dit pr ncipe heeft hij
thans gedurende de jaren 1901?1905 en
1906?1910 sterftetabellen voor
Groot-Brittannië, voor Sao Paulo (Z.A.) en de Vereenigde
Staten opgesteld. Kurven komen bij deze
classificatie te voorschijn, welke een zeer ty
pisch karakter hebben. Terwijl b.v. voor de
rubriek Organen voor inwendige afscheiding"
(waartoe de schildklier, de bijnier, enz.
behooren) de kurve eerst in de puberteit een stijging
gaat vertoonen, heeft daarentegen de rubriek
spijsverteringsorganen een zeer steile
jeugdkurve. Dit is de eenige kurve, waar zelfs de
jeugdtop hooger staat dan de ouderdomstop.
In het oogvallend is de hooge sterfte in elk
dezer statistieken aan ziekten der organen,
die bij de embryonale ontwikkeling uit het
binnenste kiemblad het z.g. entoderm
zijn af te leiden, fossiele ouderwetsche relieken,
zooals Pearl deze organen noemt tegenover
de hoogere evolutie, welke de ektodermale
organen bij hun aanpassing aan de omringende
wereld in den loop der stam-ontwikkeling
hebben ondergaan.
De treffende overeenkomst in kurven in
klimatologisch en sociologisch zoozeer
uiteenloopende landen, bevestigt Pearl in zijn
opvatting omtrent de groote beteekenis van
den erfelijken aanleg voor den levensduur van
het individu. Erfelijkheid en omgeving bepalen
de natuurlijke levensgrens, waarbij de erfe
lijkheid de belangrijkste factor is. Lang- en
kort levende geslachten, wier leeftijdsgrenzen
dus erfelijk zijn vastgesteld, zijn ons allen
bekend.
Voor de menschengeslachten eerst in ver
loop van jaren waarneembaar, kan diezelfde
invloed van den erfeïijken aanleg bij de kleine
vlieg Drosophila, die zich in tien dagen van
ei tot ei ontwikkelt, in korten tijd worden
aangetoond. Lang levende en kort levende
rassen waren onder precies gelijke levens
omstandigheden duidelijk te onderscheiden
en opmerkelijk is, dat bij de kruising dezer
beide rassen het vermogen de ouderdomsgrens
scheidenc zijn, c.q. van de
Landbouwhoogeschool?
Voor den jongen man, van wien met eenige
zekerheid kan worden verwacht, dat er eenige
ondernemingsgeest in zit, die bovendien niet
voelt voor het fabrieks- of kantoorleven, die
de buitenlucht de voorkeur geeft, ligt er in de
overzeesche gebieden, nadat hij zijne opleiding
hier te lande heeft genoten, zeer zeker een toe
komst. Niet in ons land zelve: de industrie kan
worden uitgebreid, de handel worden vergroot,
maar binnen onze beperkte grenzen is geen
land, dus geen bestaan meer voor een landbou
wer te scheppen. Een vermeerdering van onzen
bebouwbaren grond door een drooglegging
zooals die van de Zuiderzee zal eerst in later
tijden hare gevolgen doen blijken.
Die opleiding voor landbouw, fruitteelt,
tuinbouw of veebedrijf kan bestaan in het
afloopen van een land- of tuinbouwschool, voor
afgegaan door, of gevolgd door n of meer
practische leerjaren. Voor hen die aanleg heb
ben voor studie en zich om financieele redenen
die studie kunnen veroorloven, door daarna
nog een graad te halen te Wageningen.
In Zuid-Afrika bijv. bestaan er op het gebied
van landböuwopleiding naast de landbouw
scholen, de zoogenaamde proefboerderijen,
met het doel een practischen landbouwcursus
te geven aan hen die zich op den landbouw
willen gaan toeleggen.
Deze cursussen zijn feitelijk kosteloos, daar
degene, die eraan deelneemt, wel is waar
50 pond sterling moet storten voor opleidings
geld, kostgeld, bewassching enz., maar dit
bedrag terug kan vorderen als hij, nadat hij
den cursus tot tevredenheid van den leider
heeft doorgemaakt, zich daarna in den land
bouw in Zuid-Afrika heeft begeven.
Met die opleiding ligt er een mooie werk
kring voor hem in de overzeesche landen open,
weliswaar in den beginne dikwijls ook een
hard leven, doch gezond tevens.
Als beroep staat het landbouwers- en
fruitkweekersbedrijf en de tuinbouw in het over
zeesche niet achter bij dat van den geneesheer,
ingenieur, koopman of advocaat.
Weliswaar biedt het landleven niet dezelfde
verscheidenheid van genoegens en ontspan
ning als het leven in de steden, maar de land
bouwer voelt die behoefte ook niet zoo zeer,
daar de afwezigheid van deze genoegens ten
deele gecompenseerd wordt door de goede
kanten van den landbouw en van het land
leven. Het laatste is een gezonder leven in de
eerste plaats, met veel afwisseling en veel
belangwekkends. Inderdaad, voor den jongeman,
den ambitieuzen jongeman, die op
wetenschappelijken grondslag boert, gaat de tijd
meestal te vlug voorbij wegens de talrijke be
zigheden, die zijn dagelijksch werk uitmaken.
Want het moderne boerenbedrijf is verre
van saai en lang niet alleen een kwestie van
zaaien en maaien. Integendeel, het eischt de
ambitie van hem die betere vruchten, beter
koren en mooier beesten dan zijn buurman wil
produceeren; om de opbrengsten van zijn
estancia" in Argentinië, zijn ranch" of
farm" in Noord-Amerika, zijn ..plaats" in
Zuid-Afrika te verbeteren en het bedrijf meer
intensief te maken, dat vereischt de weten
schap van een dokter, den tact van een advo
caat, den handelsgeest van een koopman, het
financieel genie van een bankdirecteur en het
doorzicht van een ingenieur.
Soms is het een moeilijk leven, het
landbouwersleven; de risico is groot; het weer"
maakt het bedrijf inconstant, eveneens de
economische" barotneterstand. Maar is het
bedrijf van den kiiopman ook niet aan vele
schommelingen onderhevig? Juist hij, die een
beroep waaraan veel risico is verbonden pre
fereert boven dat hetwelk hem een vast in
komen verzekert, is geroepen voor het land
leven.
Moge dit door ouders in ernstige overweging
worden genomen, voordat zij hun kinderen
een studierichting insturen, die onder de tegen
woordige omstandigheden voor hen geen
perspectieven opent!
J. . F i. K i; K s
it i iiiiimti in
te verschuiven volgens de wet van Mendel,
dus als een scherp omschreven erfelijke factor
werd overgeërfd.
Voor beantwoording der vraag of, en in
welken graad er correlatie bestaat tusschen
kindersterfte en sterfte in de volgende levens
jaren, leveren volgens Pearl de Nederlandsche
statistieken het zuiverste materiaal. In de
landelijke districten werd hier een duidelijk
negatieve correlatie gevonden, hetgeen pleit
voor een uitschakeling van zwakkeren in de
eerste levensjaren. Dat daarnaast bij achteruit
gang der hygiënische toestanden ook sterke
kinderen in den ondergang worden meege
sleept mag bij een meer biologischen kijk
op deze tabellen niet worden voorbijgezien.
Hoe betrekkelijk weinig latere levensjaren
boven de jeugd door hygiënische verbetering
worden gebaat, komt door de vergelijking der
kurven van 1910 met die uit vroegere eeuwen
aan het licht.
Het laatste hoofdstuk van Pearl's
monographie is gewijd aan de bevolkingsstatistiek.
De luttele afwijking door rampen als de
wereldoorlog in het normale verloop eener
bevolkingskromme teweeg gebracht, heeft bij
Pearl het denkbeeld van een regelmaat doen
rijpen, welke hij in een mathematische formule
heeft vastgelegd. Is de groei eener bevolking
afhankelijk van de bevolkingscijfers op een
gegeven moment en tevens afhankelijk van
de beschikbare bronnen van levensvoorziening,
dan kan men aan de hand eener formule
de bevolkingskromme indien deze gedu
rende een kort tijdperk bekend is van haar
eerste stijging tot aan haar eindgroei bere
kenen.
Aldus voor verschillende landen de/.e kromme
schetsend, komt Pearl tot een noodzakelijk
bevolkingsmaximuni, dat b.v. een oud land
als Frankrijk bijkans heeft bereikt en dat de
V.S. binnen een paar eeuwen zullen naderen.
Reeds thans heeft sedert 1914 volgens Pearl's
berekening de aanvankelijke groeisnelheid der
bevolking in de V.St. haar maximum over
schreden, zoodat de kurve zich voortaan in
langzamer opgaande lijn beweegt dan voor
heen.
Sterfelijkheid van het meercellig organisme
als noodzakelijkheid aannemend, heeft dus
Raymond Pearl getracht van
biologischstatistisch standpunt enkele vraagstukken
betreffend het ingewikkeld verschijnsel van
den physiologischen en pathologischen dood
nader toe te lichten.
M. A, VAN II E u w E R n i; N