Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VUUR NEDERLAND
l Sept. '23. - No. 2410
Illuminatie van Amsterdam Ontwerp-verlichting Reguliersgracht
SCHILDERKUNST-KRONIEK
IKONOGRAPHIE I, ETC.
? Ge vindt onderde portrettisten geen namen,
die zich aan onze oogen voordoen, als indertijd
den tijdgenooten de namen van Pitiaan,
Velazquez, Rubens en Van Dijck, Holbein en Diirer
zich voor deden. De beste Hollanders hebben
geen dezer portretten geschilderd, noch
geteekend; de groote schilders en teekenaars
hebben nooit de plaats gehad van den
hofschilder. (Dat Toorop nu een portret teekende
van de Koningin-Moeder is aan anderer initia
tief te danken).
Thércse Schwartze is wie het meest de plaats
der oude hofschilders heeft ingenomen. Er
bestaan van haar, zoover ik weet, een achttal
dezer zaken:
1. De Koningin, een half jaar oud, op de
armen van de Koningin-Moeder, olieverf,
levensgroot kniestuk.
2. De Koningin, 7 jaar oud, buste; pastei;
beide gemaakt als verrassingen voor den
Koning.
3. Een schilderij (naar photo) voor de
adelborsten 15 jaar oud, en profil.
4. Kroningsportret (eigend. Koningin
Emma) schilden'/, ten voeten uit, met kronings
mantel, bij geel zijden kanapé.
5. Het portret met den nioden mantel
(eigend. Koningin Emma) buste, driekwart,
profiel, paste!.
(i. Het groote portret, ten voeten uit. De
koningin in goudachtigen mantel, met witte
japon, bij balustrade; op den achtergrond de
Vijverberg. Schilderij.
7. Het portret van Arti; pastei. Buste,
met mantel, en met het witte kleed.
8. Het zoogenaamd historisch schilderij
nu in het huis ten Bosch: van de Koningin,
den Prins en de prinses als groep in
vroegereeuwsche kleedij ten voeten uit.
In de tweede plaats komt, naar ik vermoed,
de schilder Willy Marlens.
Van hem zün mij vier werken bekend.
1. Uit 1899; het portret ten voeten uit,
in het paleis te Buitenzorg (Java).
2. Uit 1900; weer ten voeten uit, in het
park het Loo (eigendom van. de
KoninginMoeder).
; 3. Uit 1903; kniestuk, voor de Raadzaal
te Arnhem.
4. Uit 192»; het portret ten voeten uit,
voor het paleis te Weltevreden (Java).
(Wordt vervolgd).
DE JUniI.EUMTCNTOONSTELUNC; IN PlILCIIKI
STUDIO, IN DEN HAM;.
De schilder J. H. van Mastenbroek, voor
zitter van de commissie voor de Historische
Herdenking /endt aan de redactie een schrij
ven tegen mijn artikelen over deze
lubileumtentoonstelling, waarin hij zegt, dat ik hem
en den heer Bongers beschuldig op ergerlijke
wijze; waarin hij zegt, dat de levende kunste
naars zelve verantwoordelijk zijn voor door hen
toegezonden werken, en dat ik, als ik ten minste
een eerlijk mcnsch (eerlijk, zooals dat hoort in
zulke epistels, onderstreept) openlijk en dii
lcOABRIELLE VAN LOENEN, De dramatische
kunst en ons (oonetl. Elsevier's
Algemeene Bibliotheek". A'dam.
Een boekje van hooggestemd idealisme, dat
echter te weinig wortelt in de theaterpraktijk
in eenige theaterpraktijk - om ons nog op
andere wijze te kunnen boeien dan als littera
tuur. Van den titel De dramatische Kunst
en ons tooneel" zou de laatste helft kunnen
vervallen, niet alleen omdat toen het er op
aankwam de klassieke stellingen, in liet eerste
gedeelte opgeworpen, in verband te brengen
met de levende productie, de schrijfster zelf
gebleken moet zijn hoe bezwaarlijk deze kunst
zich de wet laat voorschrijven, hoe zij aan
alle kanten ontspringt aan het dwangbuis
dat men haar zou willen aanleggen, maar
vooral omdat deze titel een ruimer blik en
veelzijdiger belichting van oordeel en ver
oordeeling zou vereischen dan abrielle van
Loenen hier zoodra zij uit den hemel der
abstracties gevallen is blijkt te be
zitten en te vermogen. Intusschen is hier juist
het verblijdende, zou ik zeggen, dat de 'dra
matische stroom zich zoo maar niet bedden
laat, zich als een fontein vol kleuren verheft
boven onze zwartgalligste conclusies, en dat
geen enkel beginsel in dezen eeuwigen kring
loop van illusies het ooit winnen kan. Idealis
me als in dit boekje, leidde onvermijdelijk ?
bij vluchtige kantteekeningen ten koste van
het repertoire van den dag tot bewijsvoering,
die de eene zijde van het ideaal stavend, de
andere alweer in twijfel doen trekken. En als
ten slotte de schrijfster zich beroept op een
regie-systeem (o, verschrikkend woord !) van
Albert van Dalsum en als voorbeeld aanhaalt
hoe deze de religieust- grondgedachte in
Oedipus zou wenschen te zien uitgevoerd",
vreezen we. het remedie erger dan elke kwaal.
Van Dalsum bepleit dan een regiewiiz.c,
waarbij op een bepaalde plek in eten
tooneellijk mijne beschuldigingen moet terugnemen.
Antwoord:
Ik moet bekennen, dat ik van dit epistel
weinig geschrokken ben. Want laten we
precies blijven, en vooral de hoofdzaak in het
oog houden, die de heer van Mastenbroek
wijselijk niet aanroert: is de tentoonstelling
een goede tentoonstelling; geldt zij als een zoo
goed mogelijke verzameling van wat er was
en wat er is? En dan is mijn antwoord op
nieuw (en ik heb het met bewijzen gestaafd
in mijn artikelen):
deze tentoonstelling is een zwakke tentoon
stelling en volmaakt onvoldoende; dat is wat
ten eerste openlijk en duidelijk moet worden
herhaald.
Nu zou de heer Mastenbroek zich, kun
nen beroepen op een der alinea's uit den
prospectus, en zeggen, dat hij daaraan niets
kon doen, omdat hij gebonden was, door de
inzending van de gevraagden (aan wie de keuze
is overgelaten). Dat zoo iets in den prospectus
werd toegelaten is op zijn hoogst een bewijs
van de onderschatting van den kritischen zin,
die zulke verzameling moest samenstellen;
welke gevolgen zulke onderschatting heeft,
bewijst deze slechte tentoonstelling, maar er
is nog iets anders, en dit blameert den heer
van Mastenbroek meer. De alinea, vooraf
gaande aan die welke ik u juist citeerde luidt:
De bedoeling van de Commissie is dat
deze (de jubileum, Pit.) tentoonstelling een
zoo goed mogelijk beeld geeft van het beste
werk, wat in dezen tijd gemaakt is".
Zoo ooit een tentoonstellingscommissie
(waarin de drie schilders: van Mastenbroek,
Bongers en tot mijn verwondering, zie ik,
ook Van der Stok, zitten) niet vervulde wat ze
zich heeft voorgenomen te doen, wat ze moest
doen uit hoofde van haar mandaat, dan is het
deze commissie. Ze schoot nog meer te kort
dan ik vermoedde. Ik weet dat nu, dank zij
den prospectus. Want wanneer er hier
moest zijn van het beste wat in dezen tijd is
gemaakt, dan is de tentoonstelling nog onvol
lediger dan ik durfde vermoeden, en dan is de
afwezigheid van zooveel goede en typeerende
schilders juist van dezen tijd een nieuwe blaam
voor de commissie en voor den woordvoerder
dezer commissie, den heer van Mastenbroek.
De commissie had (meer werk hcejt ze niet ge
daan wat de inzendingen der levenden aangaat)
vervangen kunnen worden door een timmerman,
die de toegezonden werken had opgehangen.
Maar. ... Er is nog meer.
De inzending der levenden is dus zeer on
volledig en zeer onvoldoende: de ingezonden
werken van de gestorven schilders der Haagsclie
School etc., munten evenmin uit. De heer van
Mastenbroek wil toch niet zeggen, dat deze
dooden zelvcn inzonden; dat ze rezen uit hun
graven, dragende bij zich het hier te ziene
werk? En dat deze commissie weer niets had
te doen dan te accepteeren en de schilder
kunst te blameeren?
Er is nóg meer. Kr zijn een aantal schilderij
en te zien op deze tentoonstelling uit den kunst
handel. Naarden kunsthandel mag voor zulke
tentoonstellingen alleen gegaan worden, als
er daar een meesterwerk gevonden wordt, dat
onmisbaar is voor een tentoonstelling. Dit is
hier het toeval opnieuw niet. Er zijn een groot
getal particuliere verzamelingen, waar beter
werk zit dan van sommige schilders uit den
kunsthandel opgevischt is en durft de heer
van Mastenbroek zeggen, dat al deze particu
liere verzamelingen gesloten zijn voor hem, en
onwillig voor zulke tentoonstelling te leenen?
Ik heb hierdoor voldoende bewezen,
dat deze commissie (ik zeg het openbaar
en duidelijk) op ergerlijke wijze is te kort
geschoten in wat ze moest doen bij deze
gelegenheid: Ie. bovenal, doordat ze een
regeling aanvaardde die ooit tot een goed
resultaat kon leiden, de niet-gckeurde inzen
ding; 2e. doordat ze in haar prospectus zegt,
dat er te zien zal zijn vjn het tieste uit deze
tijden er van dat beste veel te vee! afwezig is;
3e. doordat zij. waar ze zelf koos (gestorven
schilders) een bewijs heeft gegeven van niet
zuiver te kunnen kiezen; 4e. doordat ze
uit den kunsthandel werken haalde, waarvan
betere voorbeelden bestaan in particuliere ver
zamelingen.
Het is, meen ik, duidelijk genoeg geworden,
dat de heer van Mastenbroek ctim suis geen
enkele werkliik-voldoende verklaring naar
voren hebben kunnen brengen, die hun schuld
aan deze slechte tentoonstelling vermindert;
dat, integendeel, uit den mij toegekomen pros
pectus gebleken is, dat hun schuld nog grootcr
was, dan ik aannam.
P L A s s c H A r; R T
KUNSTHANDEL HERMSEN, Den Haag.
Wij ontvangen een fraai geïllustreerden en
royaal gedrukten catalogus van den kunst
handel, die de schilder Dorus Hermsen heeft
ingericht in het Huis van Johan de Witt aan
den Kncuterdijk te 's-Oravenhage. In de in
leiding, van de hand van H. de Boer, worden
de zaak en haar Directeur geprezen, en de
bijschriften bij de afbeeldingen verkondigen
den lof van de kunstwerken waarop ze be
trekking lu-bben. Enkele schilderijen zijn in
kleuren afgebeeld. Deze catalogus zal niet
nalaten, nog meer de aandacht te vestigen op
deze zaak, die eerst in het Lange Voorhout
was gevestigd en nu in haar nieuwe huizinge
naar verdere ontplooiing streeft.
M.
Ontwerp-verlichting Heeiengracht
De verlichting van den Westertoren
Nieuwe
Fransche Boeken
JEAN GIRAUDOUX, Siggfried et Ie
Limonsin, roman, Paris, Grasset, 1922.
Jeugdherinneringen van de vroolijkste soort
en herinneringen aan het latere, minder ge
lukkige Duitschland van na den oorlog schij
nen den schrijver dit boek te hebben inge
geven. Hij is er vroeger verliefd geweest en
heeft er veel gelachen en vee! genoten; hij
moet van het land gehouden hebben niet zonder
er nu en dan wat mee te spotten, juist als
het geval was met Heinrich Heine, aan wien
hij wel eens doet denken. Dat is origineel voor
een Franschman.
En na den oorlog ziet hij, zachter spottende
mi, dit groote land terug dat hij ondanks alles
zegt niet te kunnen missen, a! zal het hem
niettemin, hoe goed hij het begrijpt, geen
tweede vaderland kunnen worden, omdat hij
een vaderland wil dat verdient gestreeld" te
worden en omdat het Duitschland van tegen
woordig, waaraan alle mildheid vreemd is,
geen zoo zachte huid" heeft als zijn Frank
rijk. Ook deze, nog betrekkelijk
sympathiseerende houding van een jongen Franschman
is, helaas, origineel.
Duitschland is in Giraudoux' bewustzijn een
groot, menschelijk, dichterlijk volk" en hij
bedoelt dan vooral het Duitschland der dich
ters en denkers, dat hij in zijn beminnelijken
Graf Dr. Kunstmaler Von Zelten"
personificeert, een Duitschland waaraan te vele
hedendaagsche Duitschers, megalomanen,
minnaars van het grossartige," ontrouw zijn
geworden. Duitschland ziet hij daarbij als
uitermate krachtig en werkzaam, n en al
leven, als een land zelfs dat zich voortdurend
in een staat van paroxysme bevindt: vandaar
al het goede, het gestadig scheppen en ver
vormen, vandaar ook de talrijke wansmakelijke
uitingen, de ondeugden, de onophoudelijke
bedreiging voor een groot deel der wereld die
van Duitschland uitging en die de eigenlijke
oorzaak is geworden van den oorlog. Girau
doux beschuldigt Duitschland, hardnekkig
den haat tegen anderen te aiitiveeren alsof
haat een waarde was op zichzelf (nu, zekere
courantenartikels en in de Duitsche winkels
thans te koop geboden verzen tegen de
Franschen geven hem ook dezer dagen nog gelijk); hij
beschuldigt het verder, schrijvers te eeren die
niets geschreven hebben en als echten
Duitscher" den wijzen, redelijken Goethe te huldi
gen, die zoo veel geschreven heeft waar zijn
land ook nu nog niet aan toe is; hij beschuldigt
het tegelijk ruw en sentimenteel te zijn, zonder
linge bonden vóór alles en tegen nog wat te
stichten, hondenhokken te laten maken in den
vorm van kathedralen, cakes ,,Keks"te spellen
en bureau Büro", overal opschriften te plaat
sen in den kleinburgerlijken trant van slaap
zacht" en eigen haard is goud waard,"alles en
iedereen na te bootsen, aan ieder land iets te
ontleenen, alles in getallen uit te drukken; den
Duitschen mannen verwijt hij hun leelijke
brillen van namaak-schildpad en hun gemilli
meterde hoofden; en Duitschland in zijn ge
heel tenslotte beschuldigt hij alle andere
iini imiiiiiiiiii
iiimiiiMMiiiiiiiiMimiiMiiiiniiiili
bouw de maskers, als door het Noodlot z.elf
zullen uitgereikt worden aan de tooneelspelers
die, nadat ze onder de eene vermomming hun
noodlots taak hebben vervuld, op het tooneel
hun masker afleggen, in rust verzinken, om
eindelijk onder aanraking van den wil van
het lot, als 't ware in een hypnose, overeind
te komen. Immers hij heeft het maskervan
zijn volgende vermomming /Jen verschijnen in
de opening links in de hoogte waar het nood
lot hem zijn maskers zal voorhouden."
En in dergelijk verzinsel ziet abrielle van
Loenen, die voor het overige alle dichterlijke
invallen onzer hedendaagsche regie als trucs"
verwerpt, een diepere symboliek!"
Wat meent zij, heb ik me ook afgevraagd,
te bewijzen met een voorbeeld als op blz. 9(3,
waar zij om de ongeschiktheid van den regis
seur (welken?) te illustreeren, het eerste be
drijf van Nora" neemt en schrijft:
De regisseur moet werken met tegenstellin
gen (waarom zou hij dit moeten? T.N.), terwijl
de geboren kunstenaar zoekt de continuïteit
der handelingen weer te geven, zij het dan dat
deze continuïteit genuanceerd is. De Nora"
uit het eerste bedrijf snoept stilletjes koekjes en
lacht wat daarbij. Maar deze lach zal de laat
ste kinderlijke lach zijn der vrouw, die aan
den rand staat harer laatste ontgoocheling.
Een regisseur zal een tafereeltje scheppen
waarin deze kinderlijkheid goed tot haar
recht komt. Het kwinkcleerend vogeltje, het
eekhoorntje" van haar man, zullen we fleurig
zien ronddartelen. Een werkelijke
tooneelspeelster zal echter door dezen onbevangen
lach worden geroerd, omdat deze reeds
doorwalmd is van de naderende ontluistering. Zij
zon zich, indien zij had gevonden dat timbre
in haar stem, waardoor de bijzondere geaard
heid van dezen lach werd verklankt, moeilijk
kunnen schikken in een regie, waar juist,
terwille van de tegenstelling, deze lach zoo onbe
vangen en helder mogelijk zou moeten kla
teren".
Ieder, die nu even het geval omkeert en
veronderstelt dat de actrice (ook dat komt
voor) minder doorgedrongen in het werk dan
de regisseur, begint met onbevangen te
kwinkeleeren enz., en de regisseur haar waar
schuwt: denk aan de naderende ontluistering,
en ook voor het overige doet wat des regis
seurs is, n.l. afstemmen en schakecren in het
algeheel dramatisch verband, voelt hoe zin
loos dergelijk generalizeercn is, waar immers
elke interpretatie afhangt van den
individueelen kunstenaar en een regisseur al een onge
looflijke domkop in zijn vak moet zijn om,
wanneer inderdaad een actrice het timbre"
voor dien bijzonder geaarden lach héft (ze
verbeeldt het zich ook wel eens) en, zonder
overdrijving, den licht omfloersden toon treft,
niet dankbaar uit te roepen: hou vast, Nora !
Zelfs een leek vergist zich in den zuiveren
zieleklank op het tooneel, waarvoor liet ver
stand stil-staat", niet licht. Het is begrijpe
lijk dat de schrijfster, uit vrees te persoonlijk
te worden, de groote moeilijkheid voor wie
dit werk als tijdgenoot entameert, tot
generalizeeren vaak haar toevlucht nam, maar tot
welk een onbillijke ontkenning van gewonnen
waarden gaf dit aanleiding en hoe zonderling
verwart zij daarbij de verschillende perioden.
Ieder stuk (blz. 17) vervalt in rollen. Ieder
acteur krijgt zijn rol zonder dat hij verder
van het geheele stuk behoeft kennis te nemen
dan door n enkele voorlezing en de
broksgewijze gehouden repetities. Deze rollen op haar
beurt worden verdeeld in jonge, oude, karak
ter, type, niarqué, ingénue enz.
Waar komt ge vandaan, mevrouw? En over
welk onzer toonaangevende gezelschappen,
waar men nog aldus voorwereldlijk te werk
zou gaan, hebt ge het nu eigenlijk? Een over
zicht als dit, niet voor vandaag-alleen ge
schreven, behoort rechtvaardig te staan in de
tooneelgesehiedenis van onzen tijd, wil een
hoofdstuk toestanden van het hedendaagsch
tooneel in Nederland" aan zijn pretentie be
antwoorden.Gemakkelijker dan te midden dezer toe
standen" beweegt Uabriellc van Loenen zich
op het gebied der zuivere theater-philosofie,
ernstige beschouwing eu bezinning waarmede
in de laatste jaren vooral ook jong Duitsch
land zijn belangstelling toont in drama en
tooneel. Haar afkeer van het paedagogisch en
tendentieus element in de dram. kunst ver
nemen wij des te liever, waar de auteur
<fitgesproken behoort tot deze jongeren", bij
wie de leer nog wel eens boven de natuur
dreigt te gaan. Goed geschreven zijn deze blad
zijden (12 14 bijv.) bovendien. Dat Sophokles
en Aischylos ten allen tijde, zoowel om den
inhoud van hun werken, den onmiddellijken
samenhang met het. Godsbescf, als om den
vorm, de ongeëvenaarde voorbeelden blijven
en Euripides, om zoo te zeggen, de klad in
het vak heeft gebracht, dat we nog nauwelijks
aan Shakespeare toe zijn, en om den modernen
auteur feitelijk nog niet zóó verlegen zitten,
aangezien ook Strindberg, voorgegaan door
Büchner, met en om den modernen inhoud
zijner werken, den modernen vorm reeds
schiep ook ouderen kunnen dit grif onder
schrijven.
De handeling" de diepste kracht van het
drama? Natuurlijk, al zouden wij, in tegen
stelling met G. v. L. niet alle stukken die om
der wille der karakterbeelding of
stemmingsweergave geschreven zijn", willen uitsluiten.
Het punt-van-uitgang legt voor een geïnspi
reerd kunstenaar niet zooveel gewicht in de
schaal, vele wegen leiden naar Rome, en ik
ben in dit vak van God's genade eigenlijk
voor niets zoo bang als voor uitsluiten". En
dan spreekt het voor ieder, die zich met too
neel bemoeit, toch ook zoo vanzelf dat de
sfeer in de eerste plaats uit moet gaan van
den tooneelspeler", dat ik me nooit begrijpen
kan hoe iemand, die er als het ware op rekent
dat dit gebeurt, zich zoo kanten kan tegen de
dingen, die dan in de tweede en derde plaats
deze atmosfeer zouden kunnen aanvullen, en
zich niet ontziet voedsel te geven aan de
legende:
Het geslacht, waaruit Bouwmeester voort
komt, vond een tooneeltraditie, welke deze
kunst minder in den weg stond dan de tegen
woordige opvatting." Een waarachtig kunste
naar staat niets en niemand in den weg ! Het
talent is souverein, blijft souverein, ook dan
wanneer het zich, gevoelig voor het harmo
nisch grondaccoord, aansluit aan de omge
ving waarin het werd geplaatst. Die Geburt
der Tragoedie ans dem Geiste der Musik"
-het blijft toch altijd nog mogelijk dat
Nietzsche zich niet geheel vergist heeft, al heeft hij
zijn opvatting later herzien, en al zal het
aesthetisch beeld altijd ondergeschikt] en
afhankelijk blijven van de drijfkracht der
menschelijke ziel.
Aan het einde van haar boek noemt
Gabrielle van Loenen. na een bedenkelijk advies
aan handige dramaturgen" die ons tooneel
in korten tijd konden voorzien van een volle
dig repertoire, bestaande uit eenvoudige,
overzichtelijke stukken, die op zichzelf wel
niet tot de'meesterwerken der kunst zouden
te rekenen zijn (van handige dramaturgen
landen te beschuldigen. Hij maakt er zich
vroolijk over dat de klank Meyer" de kreet is
welke twee of drie millioen Duitschers
uitstooten als ze zich aan u voorstellen en de
klank Doktor Meyer" toch nog die van twee
of drie honderd duizend. Men ziet, er is in
zijn blaam en spot maar weinig grievends (hij
zal de Fliegende Blatter" wel eens gelezen
hebben en vooral vaak den vroegeren
Simplicissimus"), en de toon is altijd goedmoedig;
Giraudoux blijft altijd in een goed humeur.
Nooit vergeet hij dat hij toch met een groote
natie te doen heeft, die rijk is en krachtig en
vol mogelijkheden voor de toekomst, ondanks
voorbijgaande crises. En daarin moet men hem
gelijk geven: zoo is ook de indruk van den
reiziger in Duitschland. Slechts moet men ho
pen, dat dit volk eenmaal rustiger zal worden,
zal gewennen aan zijn bezit zoowel als aan zijn
gemis, en zich in alle dingen, uiterlijke en inner
lijke, een vasteren smaak zal weten eigen te
maken. Goede smaak" is een veelomvattend
begrip; zelfs de moraal is in zekeren zin een
zaak van goeden smaak, en een bedaard,
zichzelf gelijk blijvend onderscheidingsver
mogen tusschen mooi en leelijk is waarschijn
lijk wat den Duitschers, in het stoffelijke zoowel
als in het zedelijke, tegenwoordig het meest
ontbreekt. Het is aardig in dit verband te
vermelden dat naar Giraudoux' oordeel, de
Hollandsche schilder Vermeer de Duitschers
op den rechten weg van den smaak kan hou
den (p. 107). Holland is in het bock overigens
nog eens vertegenwoordigd: door een
Hollandschen afgevaardigde op de Molière-feesten
die er even vermeld wordt (p. 215).
Maar..'.. het zou een roman zijn? Inder
daad. Er loopt door deze afbeeldingen en krab
bels van Duitschland een verhaal; maar het
is er een dat ik hier niet zal navertellen en dat
als verhaal ook niet veel indruk kan maken.
Het is een verzinsel, een geestig verzinsel. De
personen zijn marionetten. Men voelt niet
voor ze; ze boeien wel, maar men kan niet van
hen houden, omdat Giraudoux dat zelf niet
doet: n aardige Fransche bceldhouwster,
voor wie men bij het lezen waarlijk sympathie
begint te krijgen, laat de schrijver op het onver
wachtst sterven, en hij blijft er grapjes bij
maken; geen oogenblik is hij ontroerd. Ja,
Giraudoux' houding van meerderheid, zijn
met alle menschérijke zaken licht spottende
en dedaigneus goochelende onbewogenheid,
zijn vermaak in het laten rinkelen van con
trasten en het laten afrollen van opsommingen
daarin ligt wel zijn meest persoonlijke origi
naliteit. Daarin ligt ook de oorzaak dat een
bladzij van Giraudoux onmiddellijk is te her
kennen, en er zijn er, overhel slapend Frank
rijk" bij voorbeeld, die reeds algemeen bekend
en misschien bestemd zijn eenmaal bloem
lezingen te sieren. Maar een romanschrijver
schijnt hij niet in de eerste plaats te zijn:
in hoofdzaak is dit bock een vermakelijk,
geestig, beeldend, hier en daar niet ondiep
zinnig essay over Frankrijk en Duitschland".
Een onderwerp, thans belangrijk onder vele.
J U II A N N E S T I E L K O O Y
iiilniiiiiiiiniiiiiiiiiin
zijn die m.i. ook het laatst te verwachten! T.N.)
maar die spelers dwongen tot uitbeelding van
zuiver dramatische handeling", enkele ge
gevens uit de proza-litteratuur o.a. van Guy
de Maupassant, die zij voor het tooneel ge
schikt acht. Op de Tooneelschool wordt dit
leermiddel inderdaad toegepast. Maar hoe
stelt de schrijfster zich dit voor op het
avondlijk tooneel, waar niet een dram. schema in
tien minuten mag zijn verwerkt, maar waar
minstens twee uren vol" moeten leven"?
Het is wel aardig om zoo van achter de schrijf
tafel te zeggen: De dramaturg heeft nu
slechts ae socioloog (en wie nog? T.N.) het
zwijgen op te leggen en de zoo ontstane hiaten
te vullen", maar hoe dan met die hiaten?
Met twee lange uren hiaten?" Mimische im
provisatie? Oratorische ingeving? Expressio
nistische herhalingen? ,,Stiltes" a la La
Chimère? Ik blijf, ondanks het dankbaarst dra
matisch gegeven, buitengewoon bang voor de
hiaten; er is zooveel talent voor noodig om ze
op ordentelijke wijze de baas te worden !
Intusschen, al opent ons De dramatische
kunst en ons tooneel" dan ook geen
practische perspectieven en al kan ik dit werkje
niet beschouwen als een gids, als uiting van
wat een groep jonge tooneelbezoekers vagelijk
hopen en verwachten van het
toekomsttooneel" (O, Goethe !) is het de belangstelling
waard. Deze opgave stelde ook schier onover
komelijk moeilijke eischen. Een boek over de
Dramatische kunst en ons tooneel" kan niet
geschreven worden buiten de realiteit van de
planken om, en ik geloof ook niet, dat de tijd
al daar is om van de tooneelévolutie der laat
ste vijf-en-twintig jaren die mij, al behoef
ik daarom niet blind te zijn voor de gebreken,
welke aan de keerzijde woekeren van elke
evolutie, in tegenstelling met G. v. L. geluk
kig voorkomt te trachten naar een spiegel
beeld, dat dieper inzicht biedt dan de feitelijke
historie.
T o i' N A E i- F
IIIIIIIIIIIIIIIIIlIIIlllllllllllltllllMIIIIIII
Duin en Daal" BLSÏS
Centrtil nrwirntd. Vnti wnehtifilt, koud- «o wirm-wttir