Historisch Archief 1877-1940
''
15 Sept. '23. - Na. 2412
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
.J. KOO1STRA f
Zaterdag 25 Aug. 1.1. is te Apeldoorn over
leden mej. I. Kooistra, Nederland's grootste
vrouwelijke opvoedkundige, oud-directrice der
Rijkskweekschool voor Onderwijzeressen,
schrijfster van paedagogische geschriften, uit
muntend door duidelijkheid en soberheid en
getuigend van groot intellect, uitgebreide ken
nis, fijne intuïtie en een diep indringen in de
psyche van het kind werken, die met de
beste der wereld in n adem kunnen worden
. genoemd.
Een woord te wijden aan hare nagedachte
nis zér veel waard is dat mij, die het
nooit-genoeg te schatten voorrecht heb gehad
vier jaren lang een harer groote kinderen te
mogen zijn.
Het zij mij echter vergund, vooral ook te
schrijven over de Rijkskweekschool, wetend,
dat ik daarmee handel in den geest van haar,
die zich in bijna letterlijken zin met hart en
ziel aan die inrichting heeft gegeven. En daar
ik een meer intieme herdenking in dit blad
op haar plaats acht, zal ik bovendien zoo vrij
zijn, een opsomming van feiten en data,
reeds in de gewone dagbladen vermeld, achter
wege te laten.
Het is gebleken een daad van beteekenis te
zijn geweest, toen in 1896 mej. Kooistra bij
Koninklijk Besluit benoemd werd tot direc
trice van de eerste en in ons land nog steeds
eenige Rijkskweekschool voor Onderwijzeres
sen te Apeldoorn. Want dit instituut, dat
nu reeds aan meer dan 500 jonge meisjes hare
opleiding gaf, werd hierdoor een van den aller
eersten rang. Steeds werden bij de examens
de prachtigste resultaten bereikt, en bij sollici
taties legde een getuigschrift van mej. Kooistra
niet weinig gewicht in de schaal, wel een be
wijs, dat ook in de praktijk hare leerlingen
blijk gaven van bekwaamheid. Zelfs gebeurde
het dikwijls, dat schoolhoofden, die een onder
wijzeres noodig hadden, reeds beslag poogden
te leggen op een Apeldoornsch kweekje",
nog voordat haar examen was afgelegd.
Ja, aan de directrice voornamelijk is dat
alles te danken. Was zij het niet, die a. h. w.
de kweekschool geschapen, heeft? Niets was
er in 't begin dan zij en een villa, een gewoon
mooi, groot huis eigenlijk met een tuin er om,
el het andere moest nog komen. En al
had zij maar niet alles over dat komende te
bevelen, aan haar helder en wijs inzicht, aan
haar zekere, wilskrachtige leiding werd toch
het meeste overgelaten. Zoo kwam er uit
gezocht personeel, dat in den loop der jaren
heel weinig wisselde, uitstekend,
ruim-opgevat onderwijs, en de inrichting der
villaschool en de eenige jaren later daarnaast ver
rezen leerschool waar de a.s. onderwijzeres
sen voor de praktijk worden opgeleid en
waarin zich ook de ruime muziek-, teeken- en
gymnastiekzalen voor de leerlingen der kweek
school bevinden, laat niets te wenschen over.
De wijze waarop volgens de ideeën van
mej. Kooistra de leerlingen gehuisvest werden,
lijkt mij een uitgezochte. De'inrichting is geen
internaat, ook worden de meisjes niet in ge
wone huishoudingen ondergebracht, doch zij
wonen in groepjes van 6?20 in Apeldoornsche
villa's, voor dat doel gehuurd en aan het hoofd
van het zoo geschapen gezin wordt een be
schaafde dame aangesteld, die de huishou
ding voert en het toezicht houdt over de meis
jes buiten de schooltijden. Deze bemoeit zich
echter niet met de studie. Bovendien wijst de
directrice voor elk groepje een der leeraressen
aan als bijzondere Moeder".
En zij juffrouw Kooistra was ons aller
Moeder! De leeraressen, de Mevrouwen, de
80 later 88 meisjes, ze waren haar
groot gezin, waaraan zij alles gaf, alles,
haar machtige, heldere geest en haar warm,
rijk hart. In en door dat gezin vond zij haar
geluk en ook ja natuurlijk de teleur
stellingen en moeiten en zorgen, die het leven
aan een zoo sterk-levende persoonlijkheid als
zij was, vooral niet onthoudt.
Eens in de week kwam een klasse apart
met haar samen, om het intieme leven op school
en in huis te bespreken. De
verantwoordelijke perso
nen"?n in elk gezin, door
de meisjes zelf gekozen
voerden met haar het hoofd
gesprek. Op deze manier
kwamen mogelijke
verkeerdheden aan het licht en kon
den dezemet behulp van het
verstandige
inzichtderdirectrice worden bestreden.
Ja door haar kwam
het eigenlijk allemaal: dat
het zoo goed ging, dat er
met de leerlingen bijna nooit
moeilijkheden waren, door
haar was het, dat er in alks
heersen te de goede geest, die
wonderen doet, waar
door het voor ons als van
zelfsprekend was, dat we
hard werkten, dat we pret
tig met elkaar moesten om
gaan, dat we open en eerlijk
moesten zijn (wie zou een
onwaarheid kunnen zeg
gen, ziende in die doordringende, lichtende,
grijze oogen?) Als het noodig was, kon zij on
verbiddelijk zijnjen streng, onze juffrouw
Kooistra. Haar Friesche aard verloochende
zich niet, zöodat het soms oppervlakkig wel
eens leek, alsof ze hard was, maar allen, die in
haar wezen doordrongen, wisten wel beter,
die kenden dat warme, gevoelige
(niet-sentimenteele,?maar daardoor juist zoo sterke-?)
hart. Alsof het gisteren gebeurde, zoo weet
ik het nog, hoe zij eens iemand betrapte in ,
een bui van heimwee, en hoe zij toen dat kleine,
bedroefde meisje in haar armen nam en kuste'
en troostte als een Moeder
Veel en hard moesten wij werken, het leer
plan werd zoo ruim opgevat, dat wij na afloop
der school niet veel meer behoefden te
studeeren, om de hoofdacte te bemachtigen.
Ook aan onze aesthetische opvoeding hecht
te mej. Kooistra groote waarde. De teeken-,
zang- en pianolessen waren puik". En hoe
kon zij zelve genieten, als wij bij feestelijke
gelegenheden onze drie- of vierstemmige lie
deren lieten hooren ! Dikwijls ook kwam ze
in de zangles luisteren. Dan zat ze stil achter
in de muziekzaal, en wij voelden 't allen,
dan was ze gelukkig !
De hoogste klassen mochten ook wel eens
naar concerten, soms een enkele keer naar
een voordrachtavond of naar den schouwburg,
als er een goed stuk gegeven werd, dat dan
van te voren op school werd besproken. Zij
zelve las ons altijd enkele keeren per week na
schooltijd een kwartier voor, meestal gedich
ten. Dat waardeerden wij bijzonder, vooral
omdat zij het zoo prachtig deed".
Achttien jaren heeft zij zich gewijd aan het
werk, dat haar zoo lief was. Om gezondheids
redenen moest zij toen hare betrekking neer
leggen. Zij ook is niet ontkomen aan het ge
vaar, dat schuilt "in menigen beroepsarbeid
der vrouw, het gevaar, waarop zij zelve wees
in haar laatste werk: Ónze groote kinderen",
nl. dat de vrouw zich'dikwijls te ongereser
veerd geeft aan haar werk. Maar in de rede,
die ik twee jaren geleden op het zilveren jubi
leum van de R. Kweekschool voor haar mocht
oplezen toen zij zelve helaas niet tegen
woordig kon zijn heeft zij het bekend: die
heerlijke arbeid was het h arte bloed waard,
dat er aan gegeven werd".
Doch haar werkzaam leven was na die af
treding nog niet ten einde l Toen zijn haar
meeste en m.i. belangrijkste werken geschre
ven. Zelfs toen een ongeneeslijke kwaal haar
aantastte, die elk jaar haar lichaamskracht
deed verminderen en haar lijden toenemen,
bood nog lang haar krachtige geest weerstand.
Nooit klopte een oud-kweekje tevergeefs aan
haar deur. En tot haar einde heeft zij mee
geleefd met de Kweekschool, waar de leiding
tot haar groote vreugde in handen was ge
komen van haar beste vriendin en geestver
wante, mejuffrouw J. Lieftinck.
In groote dankbaarheid zullen wij oudleer
lingen haar gedenken.
En als er onder ons zijn, die door het leven
zwaar werden getroffen, of die struikelden
en vielen,... wanneer zij zich weer wisten op
te heffen, met .nieuwen moed bezield, alsof zij
zich gedoemd voelden te stijgen", dan heb
ben zij dit voor een groot gedeelte te danken
aan de vrouw, die in de ontvankelijkste jaren,
als zich het karakter gaat vormen, ons een
stevig fundament legde.
Haar invloed zullen wij ons leven lang zege
nen.
A. A. M. H o R s T i N c?B o E R M A
VSUCHTENKOEKJES
VAN
8IFKES - HAARLEM
«jjn voortreffelijk van kwaliteit
en aangenaam van smaak
BIJKOMSTIGHEDEN
xc.
Ik denk, dat, wanneer er een statistiek ge
maakt kon worden van de arbeidsprestaties
over de verschillende steden in Nederland
tijdens de week loopend van 31 Augustus tot
7 September, Den Haag dan zeker onderaan
zou komen te staan; (en als de een of andere
bewoner van een handelsstad mocht
insinueeren, dat dit feit niet aan een bepaalde week
gebonden is, maar dat dit de normale ver
houding weergeeft, die tusschen de hofstad
en de andere steden bestaat, dan meen ik dit
zeer nadrukkelijk te moeten tegenspreken. Ik
geloof, dat het verschil en de vergissing hier
in liggen, dat residentiebewoners werken met
handschoenen aan, en dat men in het overige
land een sterke verdenking heeft tegen den
ernst van den arbeid, als hij niet samengaat
met vuile handen).
Maar deze week, werd in Den Haag zelfs
de schijn van den ernst zooveel mogelijk ver
meden: geen school riep haar discipelen op
om zich een ochtend of een middag op haar
banken te komen vervelen, terwijl buiten een
fleurig muziekje speelde of op den hoek van
de straat een bloemencorso werd opgesteld;
en de vrijheid, die bij de kinderen begon, strek
te zich ook tot de meeste groote menschen
uit, die allemaal hun leven er op ingericht
hadden, om altijd met n oor en n oog het
gebeuren op den weg te volgen en bij het minste
gejoel of gejuich de deur uit te loopen, met
vouwstoeltjes voor de ouden van dagen, oranje
op de borst en een eindeloos quantum goed
humeur, geduld en bereidwilligheid om te
bewonderen, ook als het vertoonde ten slotte
niet zoo bizonder bewonderenswaardig bleek
te zijn.
Er hoefden maar drie menschen in gesprek
op den rand van een trottoir te gaan staan, of
dadelijk voegden er zich eenigen naast in de
verwachting, dat er weer een stoet" voorbij
zou komen; in vijf minuten was de straat aan
beide zijden met een border" van
rustiguitkijkende menschen versierd, en als ze dan
maar lang genoeg geduld hadden, dan kwam
er ook altijd wel iets opdagen, al was het maar
,een ordelooze troep tietsen met uitgebrande
lampions of een vrachtauto met een paar
muzikanten.
Nee, ons volk kan geen schitterende op
tochten organiseeren, en ons volk kan niet
zingen, en ons volk is niet brillant; al deze
negatieve eigenschappen hebben we uit den
treure hooren herhalen; maar laten we nu ook
eens dat andere dankbaar erkennen: wat kan
het kalm-welgemoed en vredig-blij zijn; hoe
stil-tevreden kan het urenlang door de ver
lichte straten slifferen, een beetje lachend om
de uitbundige jeugd, maar zelf ingetogen met
opgeheven hooiden en overgegeven gezichten,
die zich zelf niet weten. En dit trof me als
iets heel verblijdends: als er in de drukke en
woelige binnenstad nog wel eens balkend
werd verkondigd, dat men nooit moet
desespeeren, of dat de jonge vrouw een overwegen
den invloed heeft bij den dans I), op de
punten, waar het wezenlijk mooi was, zooals
op den Vijverberg met den lichtenden fontein
en den ouden stillen toren, die in het schijnsel
van het zoeklicht kaliaansch marmer geleek,
liep iedereen zwijgend geboeid en
verneerlijkt onder de oranje bollen, en het kwam bij
niemand op door toeteren ot gillen die ban van
verrukking te verstoren.
Ik denk dan ook, dat alle menschen, die
aan sociaal werk doen, na deze dagen met
nieuw vertrouwen hun taak hebben opgevat.
Er is in ons volk een kern van goedwillenden,
die graag wil bewonderen, die graag zuiver
wil genieten, als wij maar zorgen, dat zijn
geestelijke honger voedsel vindt. Wie heeft
gezien, hoe de menschen van alle kanten
toesnelden om te luisteren, toen een bescheiden
koortje zich opstelde om volksliederen te zin
gen; wie de gespannen aandacht heeft mee
geleefd op de hunkerende gezichten en het
dankbare applaus na elk lied; wie het fana
tieke sssttt-geroep hoorde, toen een kind, dat
nog niet op de hoogte van de situatie was,
meende zich een luide opmerking te mogen
permitteeren, hij heeft met ontroering be
dacht, dat er wel minder klachten over de
tuchteloosheid van het opgroeiende geslacht
zouden voorkomen, als die jeugd meer op deze
wijze werd bezig gehouden: zang en muziek
in de buitenlucht. En dan vooral de zang van
onze mooie, oude volksliederen, waarin het
beste van onzen eigen aard tot uiting komt, en
die daarom door iedereen worden meegeleefd.
Ons act ef gemeentebestuur heeft ons voor
de feestelijkheid met een ver-rij-bare muz
ektent verrast; ik heb haar nog niet te zien kun-,
nen krijgen, maar hetzelfde principe werd deze
week ook door particulieren druk in^practijk
gebracht: een oranje sleeperswagen, met een
oranje orkestje er op trok 's avonds gemoede
lijk van straat tot straat; telkens werd stil
gehouden; de luisteraars vormden een wijden
kring en in dien kring dansten ernstig en toe
gewijd de jeugdige paren, beschenen door den
gouden schijn der lampions; een agentje
kwam eens kijken en werd met gejuich be
groet; verder hoorde men niets dan het be-;
scheiden gezaag der violen en soms een hè"
als het nummer" eerder ten einde was, dan
men genoopt had.
Eigenaardige stemming, zeven dagen lang
onderhouden; eiken avond weer de stampvolle
trams; eiken avond weer de horden menschen,
die de stad intogen met doelbewuste gezichten,
alsof ze heel goed wisten, waar ze op afgingen;
en dan uren later de scharen vermoeiden,
die terugkeerden, met kinderen, de oogen star
van slaap; de vermoeiden, die neerzaten op
stoepen en op bankjes langs den weg, omdat
ze niet verder meer konden, of die opeens weer
opveerden, nog een dansje en nog een liedje
waagden, onder de langzaam-aan verflenzende
slingers en verregenende vlaggen. En hier en
daar tegen middernacht een paar kleine kinde
ren, alleen thuis gelaten, die, hun bedjes ont
vlucht, uit de open ramen bengelden, met een
vlaggetje zwaaiden en tegen de voorbijgan
gers: Leve Willemien" riepen.
Al die genoegelijke ongeregeldheden zullen
we ons nu weer'moeten gaan afwennen; nu de
masten worden nedergehaald en de electriscbe
lampjes afgeschroefd zullen de kinderen weer
op tijd naar bed moeten, de jonge meisjes
niet meer uit mogen, en wij kunnen niet meer
elk uur van den dag de deur uit loopen in het
vertrouwen, dat ons wel weer iets zal worden
aangedaan". We moeten weer leeren te blij
ven zitten, en assidu te werken van den och
tend tot den avond. Maar ik houd als blijvend
gewin van de feestelijkheden over: een grootere
liefde voor ons geduldige en welgemutste volk,
dat over het geheel niet mooi is en dat liefst
zijn mond moet houden, omdat het, als het
opgewonden wordt, zich zelden op een aantrek
kelijke wijze uit, maar dat in trouwhartigheid
en bescheiden pret niet is te overtreffen.
Hik IX Heeft iemand een andere jubileumzang
langs de straten hooren klinken dan Houd er
den moed maar in" en Waar de meissies zijn,
is het bal"? Arme, overwerkte jury's van be
kroonde- niet-bekroonde en riiet-
bekroondebekroonde liederen, het volk trekt zich noch
van het eene noch van het andere iets aan !!
ANNIE SALOMONS
UUIIIIUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIUH
IIIIIIIIIIIUUIU
DE ZONDARES
^'k Zit aan de Ruhr en probeer niet te den
ken. Met eenige oefening zal dat ook wel te
leeren zijn.
Achter me, tegen de bergen oprijzend, ritse
len de beuken, voor me kabbelt over de steenen'
de rivier kabbelt blij verder om den berg,
waar het stadje op ligt en dan verder
kabbelend verder ruischend verder
stroomend verder.
Zoo is het water gegaan, eeuwen en eeuwen,
instinctmatig om den berg waar het stadje op
ligt, onbewust van omweg en tijdverlies en
toch bereikend het doel: de Rijn de zee !
Kabbelend gaat het water verder achter
me ritselen de.boomen alles is zoo vredig
en rustig en het zal zoo moeilijk niet zijn om
hier het denken te verleeren.
Verder gaat het water ? weerkaatsend de
bergen, het stadje, de dorpen weerkaatsend
den arbeid van boomervhaKken en akkerbouw.
Verder gaat het water kabbelend envblij
om den berg wat is omweg en wat is tijdver
lies het leven is immers mooi, zooals het
is blij en kabbelend en och waarom den
ken wij menschen immer aan doel en resul
taat.
Verder gaat het water steeds verder
nog enkele kilometers en dan weerkaatst het
bajonetten en dan stroomt het water, dat
hier zoo blij nog kabbelt door een tooneel van
spanning en lijden en strijd.
Och nee, niet denken, daaraan tenminste
niet denken niet denken aan dat, waaraan
we eigenlijk steeds weer denken willen hier
aan de oevers van de Ruhr, hier op de grens
van het bezette gebied.
En als je dan toch denken moet als er
nog geen genoeg training geweest is om te
komen tot een gedachteloos en blij verder
gaan dan ten minste eens even denken aan
wat anders.
En om aan wat anders te denken (och ik
weet wel, dat is maar een tweede
handstraining) neem ik wat tijdschriften, blader.
Tot plotseling me treft het laatst verschenen
stukje van Jesu Leben in Palastina, Schlesien
und anderswo" van Joseph Wittig 1).
Het stukje heet de zondares en is een vrij
eenvoudig verhaaltje van ja eigenlijk van
twee zondaressen en van een gymnasiumjongen.
De jongen woont bij zijn tante in het
tuinmanshuis van een nonnenklooster en moet
eiken dag zijn wegnaar school dooreen beruch
te buurt nemen. (Er zou een andere weg zijn,
maar dan moest hij door het klooster gaan en
dat is verboden). In die buurt is 't een heel af
zonderlijk leven, waar de politie zich ook maar
bij voorkeur buiten houdt. Ze regelen daar
trouwens alles wel zoo'n beetje zelf en hebben
ook een soort^ongekozen koning in hun om
geving van prostituees en souteneurs. Er leven
ook enkele gezinnen, waarvan de meisjes zoo
iiiiiiiiiiiitiMimiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiMiiiiiiiiiiti
imiiiimmmimiiiimiiiuiiiiii UIMIIIIIIIIIIIIIH
iimimiiiiiiiiiNiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiilliimmiimili
EEN MERKWAARDIG BOEK
Met Flitslicht en Buks. Vertaling van
Prof. C. Q. SCHILLINGS' Mit Büchse und
Blitzlicht, door A. F. J. PORTIELJE, met
medewerking van Mevr. A. C. SCHOLTEN
KERBERT. Arnhem. Van Loghem, Sla
terus en Visser 1923. geb. 578 pp. en
302 illustraties, prijs / 10.60.
Eenigen tijd geleden berichtten de kranten,
dat de Duitsche uitgevers het bijltje er bij
neergelegd hadden en er voorloopig geen
nieuwe wetenschappelijke werken of herdruk
ken meer zouden verschijnen. Dit lot trof
ook Schillings' beroemd boek, zijn eerste werk
van beteekenis, dat ongeveer twintig jaar
gelden met zooveel geestdrift werd ontvangen.
Later is het gevolgd door lm Zauber des
.Elelescho" en wij mogen wel zeggen, dat
deze beide boeken van onberekenbare waarde
zijn geweest, doordat zij ons zooveel nader
brachten tot de planten- en dierenwereld van
Afrika. Tot nog toe hadden alleen de mannen
van het geweer, het blaasroer en de vergif
tige pijlen tot ons gesproken; hier verscheen
voor het eerst de man met de camera. Sedert
dien tijd hebben velen Schillings voorbeeld
gevolgd en soms nog schoonere resultaten
bereikt, maar dat neemt niet weg, dat zijn werk
nog altijd even belangrijk is gebleven. Nu is
de Duitsche uitgave van Blitzlicht uitver
kocht en zal vermoedelijk wel niet zoo spoedig
herdrukt worden. Maar daar daagt nu een
reddende engel op in de gedaante van een
Hollandsche uitgeversfirma die het boek liet
vertalen door ons aller goeden bekenden A. F. J.
Portielje, inspecteur over de levende have
van het Kon. Zoölogisch genootschap Natura
Artis Magistra, de man van de volksuniver
siteiten, van het Artis-boek, hoofdbestuurder
van de Vereeniging tot Behoud van Natuur
monumenten en schrijver van menig interes
sant artikel over wat we tegenwoordig voor
zichtigheidshalve dierenpsyche" noemen. Bo
vendien zet hij achter zijn naam nog acht
hoofdletters, die een geschikte oefening ople
veren voor de Engelsche les, maar dat doet
hier minder ter zake. Zijn andere kwaliteiten
echter, die ik daar even opsomde zijn wel
degelijk van belang voor een vertaler van
Schillings' boek, dat inderdaad populaire
wetenschap bevat van de beste soort, koene,
soms avontuurlijke bespiegelingen over ver
stand en gemoed bij de dieren, belangrijke
gegevens omtrent wetenschappelijke verza
melingen, maar bovenal een krachtige en
overtuigende aansporing tot het nemen van
maatregelen, om de Afrikaansche dierenwereld
te redden en te behouden, in het bijzonder de
groote zoogdieren. Sedert hij zijn eerste boek
schreef heeft Schillings telkens en telkens weer
gepleit voor het behoud van planten en dieren
in de geheele wereld en in het bijzonder in de
koloniën en in afgelegen oorden. Zijn roepstem
vond 't meest weerklank bij den Zwitser
Paul Sarasin, die een onvermoeid strijder
werd voor protection mondiale de la nature"
en die op het Internationaal congres in Juni
1923 te Parijs een meesterlijk betoog gaf
van de noodzakelijkheid en urgentie van
internationale natuurbescherming. Dergelijke
betoogen hebben slechts weinig waarde, indien
zij niet steunen op betrouwbare gegevens.
Welnu, door het voormalig Duitsch
OostAfrika zijn de gegevens op indrukwekkende
wijze verschaft door Prof. Schillings met
zijn buks en zijn flitslicht. Zijn boek laat ons
werkelijk zien de kudden van zebra's, de rond
dolende giraffen, de wonderbaarlijke veelheid
en verscheidenheid der antilopen, de leeuwen,
die hun prooi bespringen, de groote, ernstige
olifanten, wier witte slagtanden glinsteren
op de grazige hellingen. Zijn plaat van de
beide neushoorns in het water is tot nog toe
ongeëvenaard. Misschien heb ik sommige
van de foto's van zebra's nog liever, maar
de keuze valt moeilijk. Ook nog dit, aan geen
een van de foto's is iets geretoucheerd, ze
zijn volstrekt betrouwbaar en mogen dan ook
gerust aangehaald worden als wetenschappelijk
materiaal. In de voorrede tot de vertaling
vertelt Dr. Kerbert (van Artis) dat de nega
tieven in een C. G. Schillings-stichting voor
het nageslacht worden bewaard. Dat verschaft
ons de zekerheid, dat mettertijd sommige
blijkbaar wat veel gebruikte autotypie-blokken
door andere kunnen worden vervangen.
Schillings is in 1921 gestorven, zesenvijf tig
jaar oud, slachtoffer van het voorloopig nog
moordend Afrika. Had hij nog geleefd, dan
zou hij zeker in zijn boek wel wat gewijzigd
of er wat aan toegevoegd hebben. Deze plicht
rustte nu op den vertaler, die bovendien ook
voor zichzelf een bescheiden plaatsje gevraagd
heeft. Schillings' tekst is getrouw, zooveel
mogelijk letterlijk vertaald, met behoud van
-den breeden Duitschen woordenloop, de
stemming van Schillings. En nu heef t Portielje
op werkelijk zeer discrete manier hier en daar
onder aan de bladzijde een noot bijgevoegd,
soms een heele dikke, maar meestal een kleintje
en altijd zoo ver uiteen, dat ze heelemaal
niet hinderen, maar altijd welkom zijn.
Zoo krijgen we dan te weten hoe het vandaag
staat met de indeeling van de verschillende
zebra-soorten en rassen, welke van Schillings'
beesten ook voorkomen in Zuid-Afrika en
hoe ze daar heeten, welke baviaan nu precies
de baviaan van Schillings is en hoe in onzen
tijd behalve de okapi ook nog andere groote
zoogdieren als nieuw ontdekt zijn, zoowel
in Afrika als in Centraal Azië. Wanneer
Schillings zijn dieren wat al te veel
verrnenschelijkt, dan steekt Portielje een waarschu
wend vingertje op en herinnert aan den raad,
mm mmm
300x200 vanaf . . . f47,50
350x250 f69.
enz.
langzamerhand den verkeerden weg opgaan.
Het gymnasium-jongetje, dat priester wil
worden, maar nu voorloopig nog gymnasium
jongen is (op een na hoogste klas) kan vrij wel
zonder last door de buurt gaan, omdat hij in
zijn versleten goedkoope kleeren als het ware
volkomen in de buurt past.
Tot hij op een goeden dag toch wordt aan
gehouden door een groep jongens en meisjes,
die wat spotten met zijn aanstaand priester
schap en die niet tevreden zijn, voordat hij
met twee meisjes op stap gaat.
En als hij dan verder gaat, met aan iederen
arm een meisje, loopt eerst zoowat de geheele
buurt achter hem aan en een van de volgelin
gen, misschien wat jaloersch op den buit, die
de twee meisjes hebben ingepikt, roept: Der
Blaschke Liese hat schon ein Kind gehabt!"
Dan wendt hij zich tot het eene meisje naast
zich en vraagt: Is het waar en heb je je kindje
lief?"
Heb je je kindje lief?" Zoo heeft nog nooit
iemand tegen haar gesproken die woorden
zijn haar als een openbaring en ze vertelt van
haar kindje, dat gestorven is, maar voegt er
dadelijk aan toe, dat zij aan dat sterven geen
schuld had.
Heb je je kindje lief? En van dat
oogenblik af is de eenvoudige gymnasiumjongen in
zijn armoedige kleeren voor de twee meisjes
als Jezus. Zelf met zijn rol verlegen, laat hij
toch zekere aanbidding toe en er gaat door
de aanbidding van de meisjes een zekere
kracht van hem uit.
En dan het roerende dubbelleven van
den jongen, die eigenlijk een kind nog is, een
kind en een schooljongen, die niet eens genoeg
te eten krijgt en die dan weer door de twee
meisjes als suggestief wordt verheven tot een
peil, waarop hij zich even soms vreemd voelt.
En toch toch voelt ook hij zelf, dat hij op
die momenten anders is.
En ze brengen hem stil eten omdat hij
immers altijd honger heeft een jongen in
den groei toch kan immers van een
klooiterportie niet leven en dan weer komen ze bij
hem hun schuld belijden.
Het tegenstrijdige, dat als vanzelf tot har
monie wordt, is vreemd ontroerend: een
schooljongen, die soms enkele momenten
is als een Jezus-incatnatie twee zondares
sen", van wie eigenlijk dit vreemde uit gaat
een jongen, die katholiek priester zal worden
en twee meisjes, die protestant zijn en samen
voor het eerst voelen de beteekenis van
bijbelfragmenten.
Tusschen hen geen enkel zinnelijk begeeren.
Heeft de schrijver het gegeven vrij willen
houden van complicaties, of gaat dit zuiver
geestelijke als vanzelf uit van de
Jezus-incarnatie?
De meisjes gaan naar den anderen kant/van
de samenleving, gaan in een andere stad een
nieuw leven beginnen (de schrijver houdt het
gegeven zuiver en eenvoudig en waagt zich
niet aan het moeilijke probleem van de twee
meisjes in de nieuwe stad in hun nieuw leven
van werken). Is het geheel eigenlijk onwaar
schijnlijk, of is het een waarheid, zooals er
misschien vele zijn in het leven, door ons
verdrukt, vertrapt en niet gezien?
De meisjes gaan naar den anderen kant van
de samenleving en als ondergrond van dit
alles deze eene zin: Heb je je kindje lief?"
Iets, wat me trof de meisjes brengen hem
stil wat eten een broodje, een stukje worst.
En als hij weigert om het aan te nemen,
omdat het van haar zondegeld" betaald is,
vragen ze: Heeft Jezus geweigerd, dat Maria
van Magdala hem zalfde, hoewel hij weten
kon, dat de dure olie betaald was met haar
zondegeld?"
Ik moet eerlijk zeggen ik had aan de her
komst van de olie van Maria van Magdala
nooit gedacht en nu ik er aan denk is het
me eenigszins een probleem.
Waaruit al weer blijkt, dat je met denken,
alleen met denken, er meestal niet komt. En
dat het voelen en het instinct misschien wel
meer het ware vinden dan het denken.
En dat de grooten en ook de kleinen in
hun groote momenten bovenal hebben
gevoeld en daardoor hebben geweten.
1) In de Juni-aflevering van Hochland.
NlNE MlNNEMA
die jaren geleden ook John Burroughs gaf,
dat men het gedrag der dieren maar liefst
altijd op de eenvoudigste wijze moet trachten
te verklaren. Dit alles geeft aan het boek een
bijzondere waarde en ik sluit mij gaarne aan
bij wat Dr. Kerbert in zijn Voorwoord zegt:
Bovendien zal deze Nederlandsche Uitga
ve als leerrijke en opwekkende lectuur voor
onze jongeren voorzeker een plaats vinden
in de boekerijen onzer Middelbare Scholen en
Kweekscholen voor Onderwijzers en Onder
wijzeressen.
We willen het hopen en ook dat er dan weer
binnen kort een nieuwe druk van deze ver
taling zal verschijnen. Zulke nieuwe drukken
kunnen je plotseling overvallen en dan zit
auteur of vertaler soms dagen verlegen.
Daarom beveel ik den heer Portielje alvast
hoofdstuk 31 nog eens bijzonder aan in de
hoop, dat hij er een noot bij voegt nog grooter
dan het hoofdstuk zelve, want wij zijn het
aan Schillings' nagedachtenis verplicht, om
nauwkeurig en volledig te vertellen wat er
in den laatsten tijd beraamd en verricht is
tot bescherming van de Afrikaansche dieren
wereld.
Diptera en Odonata zijn reeds meervouden,
daar hoeft geen s meer bij. Overigens is het
boek keurig van uitvoering en vrij van fouten.
JAC. P. T H ij s s E