Historisch Archief 1877-1940
10
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VÜOR NEDERLAND
22 Dec. '23. - No. 2426
PREDIKER
SCHETS
door
L. VAN DEYSSEL.
Al het licht kwam daar van boven. Be
neden, lager dan de kansel, zaten zij in het
ruim, op den vloer; en op de gaanderijen,
achter de donker-goud-en-witte balustraden,
zaten zij hooger dan de kansel. En in minder
lichte vertrekken, bezijden het ruim, en ie
met vensters of eene deur in het ruim uitkwa
men, en uit een van welke men van altaar
of kansel niets bespeurde, maar wel hooren
kon, en wel de menigte in het ruim ont
waren of althans weten en met den geest
gevoelen kon, dat daar het kerkruim en de
gods-dienst was, zaten zij of stonden
aangebogen en waren enkelen op de knieën
neder-knielend gebleven.
En in den kansel stond, oud en hoog,
in het krijt-witte dunne, fijne overkleed
met diens breede wit-kanten onder-rancien
en diens kanten lubben om de polsen, de
prediker, met het thans geheel ontbloote
hoofd. Geen rood was in zijne wangen.
En hij was oud en slank en gevormd geheel
door de gedachten, die de geest en die de
voorstellingen, der gebeden, geven. En zijn
gelaat en hoofd waren eenen schoonen en
voorbeeldigen indruk verwekkend, om dat
daarvan de plechtigheid door den eenvoud
eene waarheid, eene werkelijkheid werd,
omdat deze plechtigheid niet aangezet werd
door besef er van en niet door twijfel
aanvatbaar leek door gelaats vochtige glansen of
roode en roodachtige kleuren.
Warm bleek, bleek waardoor heen kleur
van verbleekte gebakken-aarde schijnt, was
het niet breed regelmatig gelaat, bleek, dat
ontstaat door een zeer sobere levensvoering
in binnenkameren en andere diep-in gelegen
stedelijke vertrekken, waar men van zeer
vroeg des ochtends af tot somtijds zeer laat
in den avond vertoevend is, denkend, spre
kend, neder-schrijvend, in dienst zijner
gemeente van door een zelfde richting van
den geest te zaam verbondenen.
Warm bleek was het gelaat, nauwlijks
warmer gekleurd en nauwlijks minder bleek
dan de ook van haren geheel ontbloote,
hooge, en met lichten zilveren lichtglans
nu bedekte bovenschedel, waar onder om
heen vlokken en vegen mat zilvergrijs
en wit hoofdhaar waren, die, door de afwe
zigheid van kunstmatige gevormdheid aan
ze, te kennen gaven, dat dit menschenleven
vervuld was door het innig geloof, dat niets
ter wereld iets beteekent tenzij het denken
aan en dan doen naar het ne, groote,
hooge, heilige.
DE ONBEKENDE GEVANGENE
Men vindt zelden een opwindend
druk? werkje in zijn brievenbus. Zoo op het oog
behoorde ook de circulaire, waarmede het
Genootschap tot Zedelijke verbetering van
Gevangenen zijn jubileum en zijn kastekort
aankondigde, tot dit vlakke drukwerk dat ons
niet interesseert. Maar op pagina 4 trof ik
Jiet portret van den onbekenden gevangene,
die in het kille monument aan den
Amstelveenschen weg woont en die niet, als de onbe
kende poilu onder zijn steenen triomfboog,
doof is voor het geluid der voorbijrazende
taxi's en het gebel van de langs de muren
voortsidderende tramwagens, aangezien hij
het nadeel heeft niet overleden te zijn.
ledere moeder die'een jongen in de gevangenis
heeft, kan haar stille aandacht wijden aan
dit portret van den onbekenden gevangene,
die haar zoon zijn kan en min of meer haar
zoon /s, zoo als hij min of meer ook on;e
gevangene is, van u en mij en van allen die
dulden dat het Recht menschen neemt en
ze tot de maskermonsters maakt, die men
hier ziet afgebeeld. En zoo mogen wij dan
een oogenblik verwijlen bij dien onbekende
hij kan een zwijntjesjager zijn, maar ook
een frauduleus bankroet geslagen hebben
misschien is hij een moordenaar uit hartstocht
en misschien sloeg hij een oude alleenwonende
vrouw de hersens in om een kous van f'35.
Mogelijk beteekende dit costume, dat hem de
.uniformiteit van een varken verstrekt, een
verbetering, vergeleken bij zijn afgesjouwde
DEN HAACS
Lunchroom de Bijenkorf", Wagenstraat 45
Restaurant a la Carte. -r- Bekende Keuken.
Koude en Warme Schotels! ? Geopend tot 12!
miiiiiiiilHiiiiliiikiiiiHifiiiiii
civiel-tenue en mogelijk was hij gewoon
zijn kleeren van een Engelsche firma te be
trekken, zoodat de kwelling van het stijve
manchester de Gerechtigheid eigenlijk nog
bij hem in het krijt zal doen staan, wanneer
hij zijn tijd heeft uitgezeten. Het
circulaireproza van het Genootschap is niet bijzonder,
maar dit gruwelijke portret van den gemas
kerde is een vondst, die zijn i, 100.000 chariteit
waard is. Een ton heeft het Genootschap
voor zijn Landkolonie noodig er zouden er
drie voortgekomen zijn uit cle benauwenis
van hen, die deze foto, vele malen vergroot
en voorzien van het onderschrift: Heden ik,
morgen gij \" als affiche op aanplakborden
en zuilen zouden aanschouwen.
Men moet de werking van het Recht gade
geslagen hebben o in te weten hoe dicht deze
onbekende gemaskerde in onze buurt staat.
Een onvoorzichtig gebaar: er is verzet tegen
de politie gepleegd. Een onbezonnen daad:
gij hebt mishandeld, gij hebt gedood. En het
masker valt voor uw gelaat het past
voor elk gezicht, hoe ook opvoeding, geboorte,
eigen innerlijk beleven het gefatsoeneerd heb
ben tot wat men een net en innemend voor
komen noemt. Over de corrigeerende werking
van de celstraf zijn alle geleerden het eens
ook de hecren die deze straffen uitdeden.
Het moet een wanhopige carrière zijn de
vergrijpen tegen de maatschappij te straffen
met een vergrijp tegen liet individu ??een
vergrijp tegen zijn behoefte aan adem, zon
licht, beweging, persoonlijkheid en het ge
wone kletspraatje over het weer. En een
wanhopige arbeid voor het Genootschap,
dat telkens ,,dcze gecorrigeerde" wrakken met
tegen het licht knippende oogen, wankelen
tred en menschenschuwenaard weer moet
opknappen voor de samenleving. Het Ge
nootschap noemt cjnige punten van zijn
arbeidsprogram: als punt vier treft men aan
wat punt n had moeten y.ijn: de bevorde
ring n.l. van een beter strafstelsel. Beter"
is euphemistisch uitgedrukt minder moor
dend voor ziel en lichaam zou men kunnen
zeggen. De krant en de muziek in de ge
vangenis" is een parool waar men om glim
lachen kan. De krant is hoogstens een middel
om punt vier een duwtje naar de realiteit
te geven -?een levenslange boef verliest
de belangstelling in zijn krant, nu hem de
werkelijkheidscontróle op wat die zetter
daar voor hem op rijtjes geplaatst heeft voor
eeuwig ontbreekt. Het is iets, maar niet veel.
En de muziek? Een gevangene schrijft na
afloop een primitieve critiek: Het zingen
was mij zeer aandoenlijk, want ik gevoelde mij
geheel uit de maatschappij gebannen " En
een andere zegt: Daar siaat uw hart liij stil
en komen de tranen in de oogen en Roept men
met een verlangend hart tot God, oo vader
help mij, Neem mij weg van ttezen iraaneiuiul,
maar neen soo niet want er is Reding en de
moed er maar inhouden en beter worden".
Behalve dat orthographie een schoone
kunst is, die men den gevangenen tersluiks
wel zon kunnen bijbrengen in hun afzondering,
leert men uit dit alles wel hoe gecompliceerd
de maatschappij wordt, zoodra zij vraag
stukken aanpakt die iets dieper gaan dan het
boordenknoopje. Het boordenknoopje was
een lastig ding, waarmede een heel voorge
slacht worstelde en dat geheele gezinnen op
uitgaansavonden tot onbehoorlijke taal
verleiden kon. Toen vond het menschelijk
genie stiftknoopen uit, die een kind kon
hanteeren. Maar het vraagstuk wat men met
den voor de samenleving hinderlijken mensen
moet doen kwam niet verder dan den twee
sprong: gevangenis krankzinnigengesticht
vice-versa. Het is even eenvoudig als het
boordenknoopje verwijder hem van uw
brandkast en uw strottenhoofd, die door hem
bedreigd worden, maar mergel hem niet uit,
Iaat hem niet stikken in de benauwenis van
cel en emmer, laat zijn spieren en zijn hersens
niet verslappen. Laat hem voor zijn eigen
kost zorgen zijn eigen aardappelen en
groenten verbouwen zijn eigen woning
maken. Omraster een stuk van Nederland,
zooals ge het voor de zwijnen wel doet,
en laat hem daarbinnen leven maar teven,
zonder die treurige maskerade. En wanneer
de maatschappij bang is dat er niet voldoende
correctief gelegen is in zoodanige correctie,
zou zij misschien eens eenigen tijd willen
besteden aan de oplossing van het vraagstuk,
waarom zelfs de afzondering in een cel
zonder krant en muziek door sommigen
geprefereerd wordt boven een vrijheid, die
tot een betrekkelijke wordt, zoodra men de
middelen mist haar te waardeeren.
L.
HET JAARVERSLAG 1922?23
VAN DEN NEDERLANDSCHEN
KRING VAN BEELDHOUWERS
Wie de moeite neemt het j.l. verschenen
jaarverslag van den beeldhouwerskring door
te lezen, zal, in vergelijking met vorige ver
slagen, ongetwijfeld tot de conclusie moeten
komen, dat, niet alleen meer en meer belang
stelling bestaat voor de beeldhouwkunst,
maar ook het nut wordt ingezien van deze
verecniging, ondanks de zware tijden.
Het is daarom belangrijk hier eens de
aandacht te .vestigen op die afdceling van
den Kring, de zoogenaamde
commissie-vanadvies inzake monumenten en andere openbare
beeldhouwwerken, omdat deze voorname
afdeelins', gelijk een voedingsader, om het
zoo eens te noemen, met ons maatschappelijk
samenleven verbonden is en een trait d'imion
vormt tusschen den beeldhouwer en de op
drachtgever.
Deze Commissie geeft gratis advies
aan ojjicieele personen, commissies en comité's
voor op te riekten monumenten, zoowel als aan
particulieren en haar advies kan van toe
passing zijn op kunstwerken van openbaar,
zoowel als van bijzonder belang. Onder
adviezen moeten worden verstaan alle be
sprekingen van aesthetischen en technischcn
aard. Zij kunnen het materiaal, de raming
van kosten, de keuze der plaats in verband
met omgeving, liet aanwijzen van een kunste
naar enz. enz., betreffen.
Waar in de voorafgaande jaren weinig of
geen belangstelling getoond werd voor den
beeldhouwerskring, omdat hij nauwelijks
twee of drie jaren bestaat, zoodat vanzelf
sprekend van de advies-commissie nog geen
gebruik gemaakt werd, lezen we thans in
het jaarverslag dat een 8-tal aanvragen
tot oplossing kwamen.
Wanneer we hierbij voegen de verschillende
opdrachten welke via de commissie van advies
van de ver. amb. en nijverheidsknnst bij
de beeldhouwers terecht komen, kan hieruit
geconcludeerd worden dat de commissies
van advies geen overbodige verschijnsels zijn.
Laten we hierbij nog aansluiten de han
gende kwesties op sculptuur
gebied (26 in aantal) met
gemeente-besturen, particuliere
commissies en comité'sjen
besturen van verschillende
vereenigingen, dan is dit jaar
door de commissie van advies
van den Ned. Kring van
beeldhouwers met meer dan
40 opdrachtgevers over op
drachten onderhandeld. Of
dit veel of weinig is doet hier
niets ter zake, genoeg dat
een dergelijke oogst nog
jiimmer werd binnengehaald.
Het zal in de toekomst
aanbeveling verdienen, dat
n centrale commissie wordt
opgericht, bestaande uit de
reeds hier genoemden, uitge
breid voor schilderkunst en
architectuur, opdat de op
drachtgever weet dat er
slechts n commissie in ons
land bestaat, die de respec
tievelijke aanvraag doorstuurt
aan de daarvoor in aanmer
king komende sub-commissie
om zijn taak te behandelen.
Dit bureau, gesanctionneerd
door de verschillende
Kunstvereenigingen, kan door zijn
specialiseering in onze maat
schappij een belangrijke rol
vervullen. De commissie van
advies van den beeldhou
werskring bestaat uit de vol
gende heeren, wier namen
alfabetisch gerangschikt zijn:
L. Bolle, beeldhouwer; H.
Hannema, directeur van het
Boymans' museum; Dr. Jan
Kalf, directeur van 's Rijks
monumentenzorg; Dr. J.
Mendes da Costa, beeldhouwer;
J. M. van der Mey, architect,
en L. Zijl, beeldhouwer.
Een belangrijke aankondi
ging in het jaarverslag zijn
de zes prijsvragen voor
tuinplastiek, welke onder de leden
van den kring zijn uitge
schreven. In het prijsvraag
programma lezen we o.a.:
Hoewel de tijden voor de
kunst minder gunstig zijn,
kan juist deze passiviteit der
samenleving gebruikt worden
voor voorbereidende werk
zaamheden om, wanneer de
tijd daar is, regeering, ge
meente en particulier van
dezen arbeid te doen kennis
nemen, en op de verschil
lende ingezonden werkstukken,
zoo mogelijk opdrachten te
verleenen ten algemeene nutte."
Maar al te zeer is Holland
verstoken van beeldhouwwerk
aan den openbaren weg. Hoe
veel parken, plantsoenen, la
nen en bosschen bezit niet
ons land, om dezen met
sculptuur te verrijken ! Duurte
kan onmogelijk meer gewicht
in de schaal leggen, daar even
goed in goedkoop materiaal
als beton goede plastiek is te
ontwerpen, indien dit oordeel- ?? i min
kundig en met smaak ontworpen wordt.
Dit heeft nog dit voor dat bij beschadiging
een beton-bceld gemakkelijk te herstellen of
opnieuw te gieten is met geringe kosten.
Voert men hiertegen aan dat beton een
kleurloos of levenloos materiaal is, al behoeft
het dit niet te zijn, dan kan men deze sculp
tuur beschouwen als een soort overgangs
sculptuur" naar een duurder of kostbaarder
plastiek wat materiaal betreft; een overgangs
sculptuur" uitsluitend voor onze speciaal
Hollandsche jeugd, die haar vernielzucht
op deze beton-sculptnnr botvierend, bij het
voortdurend plaatsen van deze beelden, ten
leste haar slechte eigenschap geheel zal
afleeren, daarbij tot inzicht komend het groote
Teekening voor de Amsterdammer", door J.. G. Sinia.
TEMPEL OP BALL
,,Tempel" is eigenlijk niet het juiste woord, waarmede
wij de plaats, waar de Baliër zijn voornaamste godsdienst
plichten vervult, kunnen aanduiden, hoewel het algemeen
gebruikelijk is en ik daarom in dezen dan ook liever maar
niet van den gewonen regel wil afwijken. Zoo'n tempel dan
bestaat gewoonlijk uit een groot onoverdekt plein, door een
hoogen, van baksteenen opgetrokken muur omgeven, dat
door een eveneens vrij hoogen muur in tweeën wordt ge
deeld. De toegang tot het eerste en vandaar weer naar het
tweede vak wordt gevormd door een meer of minder ver
sierde smalle poort met houten deur en met steenen trappen
ter weerszijden. In het eerste vak treft men dan gewoonlijk
niets anders aan dan een wannginboom, terwijl in het tweede
vak tal van offernisr.cn, tempeltjes, als altaar ingericht,
en z.g. godenzetels zijn opgesteld.
In elke desa vindt men minstens twee, vaak zelfs drie
tempels, welke in 't algemeen poera" of djeron dewa"
worden genoemd en waarvan de panataran" of poera
dalein" bestemd is voor den dienst van Doerga, de godin
van den dood, en de boeta's en gelegen is op of nabij het kerk
hof van elke desa. Deze godin Doerga behoort met haar man
Kala tot de weinige boozc goden, die de Baiiër kent en de
dienst jn zulk een panataran is dan ook minder te beschou
wen als eene vereering der godheid, dan wel als een poging
om door het brengen van talrijke offerandes deze gunstig te
stemmen ten opzichte van de mcnschhcid. De andere tem
pels in de desa heeten poera desa" dan wel poera segara" of
poera boekit", al naar gelang deze tempel nabij het strand
(segara zee) of op een heuvel (boekit = heuvel, berg) is
gelegen. De teekening stelt een gedeelte van het inwendige
voor van de segara boekit te^Gianjar. J. G. SINIA
iiiiliiiiiitiimiitiiiiiiiiiiitimiiuiiiiimimiiiltiituitmitiiiMitiiimiimwii
belang van gemeenschapskunst, een kunst
voor allen.
Zon Holland dan rijp worden voor de
beeldhouwkunst en haar in zijn midden
genadiglijk opnemen?
T n !?: o v A N RE ij N
Ie Secretaris N.K. v. B.
J.S.MEUWSEN, Hofl, A'DAM-R'DAN-DEN HAAQ
DB BESTE HOEDEN IN HOLLAND
12 oer*
12 coat
Mlllllllllllllllllllmlllllllllllllllllltllllllllmlllllllllllm <llllllflfllllllflfMIIIUIII(lfllffflfflflfllfflllll!fKflfllmil»f/ lltlllIlllMMIIIKIlnHIIIIIIllllllttllllltllllMIIIIIIHIIIIIU
ALBERT VERWEY, Proza, deel IX, Van
Holkemaen Warendorf en Em. Querido,
Amsterdam 1923.
Prozagedichte von LODEWIJK VAN DEYS
SEL, iibersetzung VON BENNO J. Stok
vis, Leipzig,Schmidt und Günther, Am
sterdam, P. H. van Kampen en Zoon
(zonder jaar).
P. C. BOUTENS, Platoons P/iaidros,
W. L. en J. Brusse's Uitg. Mij. Rot
terdam 1923.
BREDERO'S Volledige werken nitgeg. door
Dr. J. A. N. Knuttel, Deel II. 2e en 3e
stuk. Amsterdam, S. L. van Looy, 1923.
Deze bundel bevat hoofdzakelijk korte
aankondigingen,beschouwingen,tooneelkritiek.Hij
wordt geopend door een vertelling in mooi,
streng, eenvoudig proza met eene didactische
strekking. Het is van Leonard en Juliaan,
broeders uit eenzelfde adellijk geslacht, die,
door het lot gedwongen, ieder hun eigen weg
in het leven zoeken.
Leonard is de practicus, die het leven neemt,
zooals het is, en er zich, door aan te pakken
wat voor de hand ligt, een rustige, gevestigde
plaats in verovert. Juliaan is de stille
opmerker met een rijk innerlijk leven, droomer
en fantast, de rustelooze zoeker, die in naleven
eenvoud den natuurlijken drang van zijn
hart volgt waar hij zoekers naar recht vindt,
en valt als slachtoffer van zijn goed en
eenvoudig vertrouwen. In het stadje van
Leonard, die eigenaar van een huis en aan
zienlijk burger werd, lid van de kerk en voor
stander der orde, wordt Juliaan opgehangen
in het zwart fluweelen pak, dat hij droeg,
jaren her, toen hij van zijn broeder gescheiden
werd. Als de strik om zijn hals valt, herkent
hem zijn broeder te laat, en stort met een
kreet in elkaar.
Broeders, n in oorsprong, van elkaar
vervreemd door het lot, maar als het bruut
geweld ingrijpt, voelt plotseling de man van
behoud en orde zijn innige verwantschap niet
den broeder, nie valt voor zijn eenvoudig
geloof. Zoo "zal het wel bedoeld zijn. Ik
geloof niet dat Verwey ooit meer van der
gelijke proza-vertellingen geschreven heeft.
Verder trof mij, ais óc schoonheid in Vevwey,
wat hij als schoonheid proeft in l'loris Versier:
Men moet zijn drie tinnen kannen zien, de
eerste -want hij heeft ze driemaal geschilderd
-----, om te erkennen hoezeer de geest deel heelt
aan deze schildering. Daar is alle licht inge
togen tot een innerlijke stilte, daar is alle
licht tot stof gezogen en voorwerp geworden
in de geestes-ruimte, en zooals daar die drie
kerels van kannen slaan, vernietigen zij
alle denkbeeld aan vergankelijke
voorwerpelijkheid." En verder: Wat Verster voelt,
wat zijn geest doorscliouwi, wat hij zijn oog
beleven laat en /ijn hand uitvoei'en, dat is
alles n innerlijk gebondene en uiterlijk glan
zende geschapenheid." Dit is in Verwey het
treffen van het verwante, liet voelen van de
innige zielsgemeeiischap.
Zeer leerzaam is ook het opstel over
Worringer's Formprobleme der Gotik en bijzonder
genoot ik van Hedendaagse)! tooneclspel,
over de Achim-opvoering van Royaards.
Het is een onmogelijkheid Van Deyssel in
eenige taal over te brenger.. De heer Stokvis
heeft liet aangedurfd en ik wil aannemen,
dat de vreemdeling, die Dnitsch leest, een
vaag besef van gnmte schoonheid krijgt, als
hij deze meestal kleine fragmenten uit
grooter werk leest. Maar hij leert onzen Van
Deyssel niet kennen.
Zelf verklaart de heer S,, dat hij het proza
aanmerkelijk heeft moeten wijzigen. Wo
dies meines Krachtens notweiiOig war, gescluih
es keineswegs, um die Prosa des Originals z.u
verbe^sern, sondevn allein \veil eine nicht
buchsta'bliche L'bersel/.ung dem inneren Sinn
dieser Proza bcsscr entspricht, als eine ganz
buchsta'bliche. es \crmocht halte."
Zeker, maar de lieer S. weet zeer goed,
dat het ons bij het pn.za van Van Deyssel
niet enkel om de innerlijke beteekcmV, te doen
is, dat het geluid, liet rliytlnne van uit proza
bijna alles iy, het fantastisch dooreen klinken
der taalgelniden, de aard dei' klanken tegen
over elkaar, het breed in orgeltonen
ineenvloeien, het luid opbonken en gieren, het wel
luidend murmelen.
Neem slechts een enkelen zin, waarbij hei
nog eenigszins gelukken kon iets van het
rhythme en den klank te behouden: ,,Ende
Koning eer Eeuwen schreed twer de wolken
('er golvende volken." Dat wordt: Und der
König der Jahrhunderte schritt iiber die
Wolken der wogcnden Völker." De zin is
trouw weergegeven, zeker. Maar uat is Van
Deyssel niet meer.
We kunnen die breede ce en oo van schreed
over niet missen en het seliritt iiber doet on
aangenaam schriel aan. Welk een aandoening
van machtige, sombere, dof dreunende einde
loosheid hoort ge in dien driemaal herhaalden
korte o-klank van wolken der golvende volken.
Deze is absoluut verbroken in het ó, oo,
der vertaling.
En can: de Koning der Eeuwen. Er klinkt
iets geweldigs in dat breed zwevende, die
malsche smijdigheid van dat eenwen, iets
grandioos wijds en heerlijks, dat in verband
met de andere klanken een aandoening van
vasten, zekeren triunif geeft. En daar staat
nu dat stom, dof op en neer hobbelende
König der Jahrhunderte voor. Het rhythme,
de ontroerd'e klankcompositic is vernietigd.
Zelfs het heele kleinigheidje in den uiterlijken
drukvorm van de hoofdletters bij Koning
en Eeuwen verdwijnt in de gelijkvormigheid
in het gebruik der hoofdletters bij de
Duitscliers.
Neen Van Deyssel is niet te vertalen. Even
min als Vondel.
Als die te vertalen was, werd hij immers
geroemd heel de wereld door onder de besten
van alle tijden.
En heusch de heer Stokvis gaat toch soms
wel wat ver in het schrappen om enkel de
innerlijke beteckenis te kunnen weergeven.
Van Deyssel schreef: Glazerend door de
ijle vensterruiten neer en aan, tégen-aan en het
heereii-iijt, er boven-op, het naakte hoofd,
het hoofd zonder kieëren en al het
waterwitte licht, liet blauwig, groenig witte,
zilvervisschig-witfe licht, klater-kaatsend aan tegen
het hoofd, lach-lippeii-Iijnig, kolken-spelend
door de kamer om en oin." Daar maakt de
heer S. van: Dureh die farblosen
Fensterscheiben das wasserige, grünlich-weisze,
silberweisze Licht ins damm'rige ZimmerY
Ik zal niet verder op de vergelijking ingaan,
ieder kan constateeren, welk een massa zeer
bijzondere dingen zoowel in klank als betecke
nis hier verloren zijn gegaan. Ik weet het wel,
het is uiterst moeilijk: Glazerend door de ijle
vensterruiten," om te beginnen, geef er maar
eens een volkomen zuiver equivalent voor,
in welke taal ook. Maar het is toch maar
een onmisbaar element in Van Deyssels
periode. Dat alles mag toch maar niet door
een allergewoonst Duitsch zinnetje worden
weergegeven, dat zeer ten deele de zakelijke
beteekenis weergeeft van watjVan Deyssel zei.
In zijn groote liefde voor Van Deyssel heeft
de heer S. het onmogelijke beproefd. De
zeer vage en onjuiste indruk, dien de buiten
lander door deze vertaling van Van Deyssels
werk krijgen moet, wordt misschien ietwat
verhelderd door de korte aardige karakte
riseering die Stokvis in zijn inleiding gaf.
Boutens zet zijn reeks ? voor zoover ik het
beoordeelen mag ? voortreffelijke verta
lingen, in statigen vorm uitgegeven, voort met
Platoons Phaidros.
Uitgangspunt tot dezen dialoog is een rede
van Lysias waarin - wanneer wij althans
mogen verwaarloozen wat aan de behandeling
van dit onderwerp haar onaangename natio
nale kleur geeft", zegt Pierson Liefde en
Vriendschap tegenover elkaar worden ge
steld en de eerste het verreweg verliest.
Liefde is een dwaasheid, langdurig verdriet
tegen kortstondig genot.
Wat Pierson de onaangename nationale
kleur noemde, komt natuurlijk in deze trouwe
vertaling tot zijn recht. En dan komt Socrates
eerst, tot wat wij de prototype van Erasinus'
Lof der Zotheid zouden kunnen noemen.
Immers die dwaasheid is geen kwaad, in
tegendeel. Die uitzinnigheid is een geschenk
der Goden, bron van de hoogste goederen.
Zoowel de profetesse in Delfoi als de prieste
ressen in Dodona hebben in waanzinnigen
toestand vele schoone dingen gewerkt aan
Hellas, in 't bijzondere als in't staatkundige
leven, maar in bezonnen staat weinig of niets"
Dan de waarzegkunst en de wichelarij.
Een derde bevangenis en waanzin is die
van de Moezen komt, welke een teedere
onontwijde ziel aangrijpt, opwekt en in vervoering
bsengt in de richting van gezangen en het
verder dichterlijk scheppen. Zij verheerlijkt
ontelbare daden der ouden en voedt zoo de
nakomelingschap op."
Dan gaat de Socrates van den dialoog verder
en ontwikkelt de bekende verheven
Platoonsche idee der Liefde, die voortleeft door heel
de litteratuur van West-Kuropa.
Vóór de ziel in den mensch geketend was,
heeft zij bij de Goden de hoogste schoonheid
en Wijsheid kunnen kennen.?In den ommegang
ziet de ziel de rechtvaardigheid zelve, en ziet
de bezonnenheid, en ziet de wetenschap" .
,,De man dan alleen, die van dergelijke
herinneringen ordelijk gebruik maakt, wordt,
daar hij voortdurend in voleindige wijdingen
gewijd wordt, inderdaad voleindig gewijd.
Hij treedt buiten de menschelijke beslomme
ringen en is nabij het goddelijke en wordt
door de menigte wel als krankzinnig ge
smaald, maar dat hij van den god vervuld is,
ontgaat de menigte".
Die herinneringen worden in de eerste plaats
gewekt door de Schoonheid en vormen den
mensch tot een gelukzalig leven in schoone
tucht. Zoo wordt de Liefde het hoogste en
eenige.
Wij mogen Boutens dankbaar zijn, dat hij
een van de kostbaarste schatten der
menschheid in zoo schoonen en gaven vorm voor
ons toegankelijk gemaakt heeft.
De laatste afleveringen van Bredero's
werken bevatten Het Moortje en De
Spaansche Brabander. Wij zijn nu over de helft
van deze zoo noodige nieuwe uitgave der
Volledige werken.
Van Het Moortje is de algerneene opinie,
dat Breero zooveel minder dan Hooft, die
zijn voorbeeld volgde, erin geslaagd is, een
Romein naar 's Lands gelegenheid te
verduitschen. Er mag een enkele onhollandsche
situatie in het stuk voorkomen, ik geloof, dat
Breero hier toch maar voortreffelijk den aard
van _het pierewaaien en slampampen der
begin-17c-eeuwschc Hollanders heeft weer
gegeven.
J. PRINSEN J.L.ZN.