Historisch Archief 1877-1940
I
22 Dec. '23. No. 2426
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
11
CHARIVARIA
?UU de Hoogeschool der journalistiek
Hierdoor wordt de overmatigheid in het gebruik
van het bedwelmingsartikel met perk en paal
tegen.gestuit." (Tjerita-Hindia.)
,,In den laatsten tijd zijn helaas vele antieke
klokken erbarmeloos samen gesmolten." (Ov. Dbl.)
Aaneenlijmsels
,,Java-toestanden." (N. K. C.)
De Mare-demping en de Levendaal-kwestie."
(L. D.)
,,De Centrum-afgevaardigden." (Pan.)
Het Orléansgeslacht en de naamsgelijkheid."
(N. K. C.)
De noodlot-doordrongen Oedipus." (O. H. C.)
De Bach vertolking." (L. D.)
De Boefje-voorstelling." (Adv. N. R. C.)
-Meemaaksels
Heb ik zelf niet meegemaakt, dat men mii dat
-verzocht?" (Hbl.)
Men moet de moeilijke oefening van het zien
-van schoonheid buiten weer meemaken." (H. D.)
Zelden heb ik een moment van zoo intense
-?spanning meegemaakt." ( Vrijheid.)
Hij maakte den onstuimigen opbloei van de
kunst mee." (L. D.)
Dat het achter in de zaal een beetje woelig
-wordt, heb ik meermalen meegemaakt." (O. H. C.j
Dit product, dat hier even stijf als gelieven
teeder klinkt, kan als collectief in het meer
voud niet voorkomen, want slechts de eene
persoon kan van den ander de geliefde zijn.
Gebruikt men het in het meervoud, wijst
men bijv. twee geliefden aan, die aaar wan
delen, dan is het gén collectief, want er
wordt volstrekt niet mee aangeduid, dat die
twee juist bij elkaar behooren, maar slechts
in het algemeen, dat zij gemind worden,
desnoods de juffrouw bij jan-en-alleman.
De gedachte aan wederkeerige min wordt
alleen door gelieven" opgewekt. 1). Maar
we zagen het reeds den vorigen keer bij
vijandig" en vijandelijk". Aan deze en
dergelijke onderscheidingen heeft men tegen
woordig lak. Of zacht gezegd, men is er zoo
blind als een mol voor.
H.
1) In gelieven" is ge- lid van een samen
stelling; het kent aan het volgend lid het
begrip verbinding toe (vgl. gesternte, gebergte,
getweeën).
In geliefden" is, evenals bij elk verl.
dw., ge- verzwakt tot een loos voorvoegsel
en bewijst het slechts grammaticalen dienst.
DE CRISIS
Teekening voor de Amsterdammer" door Joh. Braakensitk
iitillllimiHlilttiiililill
OFFICIEEL GEDENKBOEK
Jiet aangevoel
Hii voelt de muziek nog niet zuiver AAN."
(O. H. C.)
Alleen groote kunstenaars voelen de dingen te
.geven zóó AAN." /.. D.)
Het kind moet geleerd worden dat AAN te
-voelen." -O. H. C.}
Ons geheugenstreepje
In Parijs beschouwt men de weigering, om
niet te willen deelnemen, enz." (O. H. C.l
Deze dame vindt het noodig geregeld genees
kundigen raad en hulp te moeten geven "
(Maandbl. t. Kwakz.)
Dan zou het al dadelijk noodig zijn, dat granen,
meststoffen en veevoederartikelen niet hooger belast
:zouden moeten worden." (De Zuid-Holl )
De norninatiet-datief-acctisatiej constructie
In 1906 vaardigden zijn kiezers hem opnieuw
af, en is nadien steeds herkozen." (N. K. C.)
Het bevalt mij hier best en heb er geen spijt
-van." (A.1. R. C.j
Het weesmeisie
De doorsnee-soldaat was een geduldig, berus
tend man." (N. R. C.)
Een kind viel in een waschketel, en verdronk
in het zich daar bevindende water." (O. H. C.)
Dit bericht maakt een einde aan de ge
ruchten, dat het verdrinken geschiedde in
grauwe erwten of anthraciet, of dat het on
geval wel in water plaats vond, maar dat
deze vloeistof zich niet bevond in den ketel
waarin het kind viel, maar in een anderen.
Onze aclverteerende humoristen
Boerenleenbank. Het Bestuur deelt mede dat
<Je kassier behalve de gewone zitdagen op andere
dagen ook te spreken is (als hij thuis is.)"
(Adv. A. D.)
Scala Theater. Het eiland der verschrikking.
Een drama met teere motieven: jalouzie, hartstocht
?n diep medelijden. Sensatie-film niet grof, maar
natuurlijk gezellig." (Adv. H..)
Buxkingste koopadf l,80per M." (Adv. Hlb.)
4Himmnmi
iiiiiilllllffiiiflifliiiii
TAALVERWOESTING
21. GELIEFPEN
We zien moeder en zoon elkaar als
?geliefden omhelzen.
Trekken we een vergelijking tusschen de
twee strijdende partijen, den vader en de
geliefden, zoo vinden we hier de menschheid
in z'n (sic !) gewone banale doorsnee (au !).
Deze beide dictaten zijn van Mr. v. Rossem
een auteur van schrijf-maar-raak. Vooral
het tweede kan sappig genoemd worden.
Dei? doorgesneden menschheid" laat ik
echter nu waaien. De geliefden wenken.
Het Nederl. mag trotsch zijn op het mooie
gelieven, een minnend paar, jongelui die elkaar
liefhebben, vergis ik me niet, nog buiten den
rozenband des huwelijks. Dit losse, bevallige
woord schemert Mr. v. Rossem c.s. voor
déoogen, maar zij kunnen het niet terecht
brengen en vermorzelen het tot geliefden.
OFFICIEEL GEDENKBOEK. Uitgegeven
namens de huldigingscommissie 1923
ter gelegenheid van het
vijf-en-twintigjarige regeen'ngsjubileum van H.M.
Koningin Wilhelmina door van
Holkema en Warendorf te Amsterdam.
Tweede en derde stuk.
Het is een eigenaardigheid van den grooten
meester Johan Sebastjaan Bach, cl at hij
verscheidene zijner praeludiën en fuga's, hoe
wel in den mineur-toonaard geschreven, afsluit
met een majestueus majeur-accoord.
Verschillenden schrijvers van de opstellen
in het tweede en derde stuk van het boven
genoemde gedenkboek is het andersom gegaan:
zij begonnen in majeur om met een vrij
plotselingen overgang in mineur te eindigen.
En we voelen, dat ze vaak wel anders gewild,
maar niet anders gekund hebben; dat,
indien wat ze ons beschrijven grafisch in een
kurve werd voorgesteld, dit ons een lijn zou
doen zien van een groote, soms miraculeuse
stijging, die dan echter plotseling nog
miraculeuser daalt.
Zoo is het zeer zeker met wat generaal
Van Terwisga te vertellen heeft over het
Nederlandsche leger van 1898?1923. Wel
was 1898 voor hem een prachtig punt van
uitgang. De afschaffing van den remplaqarit
deed haar heilzamen invloed op het gehalte
van het leger gevoelen meer dan eenige
andere maatregel. Zij pas schiep de mogelijk
heid tot de vorming van een reserve-kader,
dat zijn onmisbaarheid en bruikbaarheid
gedurende de mobilisatie zeker voldoende
bewezen heeft. En wat dat gehalte in het
algemeen betreft: de Nederlandsche soldaat
toonde gedurende den langen mobilisatie
tijd vele goede eigenschappen te bezitten.
In 't bizonder bleek dit wel bij de
najaarsmanoeuvers van 1916 in Oostelijk Brabant.
Zoo had men van het Nederlandsche leger,
dat zóó vaak het voorwerp van twijfelachtige
proefnemingen geweest was, toch iets
behoorlijks weten te maken.
Maar wordt dat leger thans niet aan de
gevaarlijkste proefneming gewaagd, nu men
het beroepskader tot zulk een minimum
durft reduceeren?
Sterker nog geldt voor de schrijfster van
het hoofdstuk over Handel, nijverheid, bank
en geldwezen, Mej. E. C. van Dorp, en voor
den schrijver van het opstel over de Scheep
vaart, de Balbian Verster, dat ze, na ons
op een zeldzame hoogte gevoerd te hebben,
ook wel heel plotseling en heel snel dalen.
Gelukkig, dat ons bij de kunst in het
alge
meen de groote sprong naar beneden, die
tevens maar al te vaak een sprong in het
duister schijnt, bespaard wordt.
Het meest optimistisch is welde heer Walen
kamp gestemd, die schrijft over de Bouwkunst
en die de tegenstelling van eigen tijd met dien
van vroeger ziet als buitengewoon scherp.
De 19e eeuw vermocht gedurende haar eerste
drie kwart op 't gebied der monumentale
Bouwkunst niets van beteekenis te scheppen.
Zij bracht niets dan een allerwonderlijkste
namaak, een even wanstaltig als lachwekkend
Nolens (tot vele belangstellenden): Wij laten haar nu maar slapen tot na de feestdagen'
IIMIMniMIMHIIIIIIMMtlllllllMllllin
stijlenmengelmoes voort." Maar over den
tegenwooidigen, of beter nog cUn komenden
tijd spreekt hij met groot enthousiasme. De
tijden schijnen er op te wijzen, dat een monu
mentale kunst zich ontplooit, ideëeler en
universeeler dan Egyptenaren, Oosterlingen,
Klassieken of Middeleeuwen vermochten te
scheppen." En tegen het einde van zijn
artikel maakt hij ons $je laatste gedachte
nader duidelijk door te'.; spreken van con
structieve mogelijkheden-door den groei van
statica en mechanica, mogelijkheden ook
om ruimten te Mjjjspajinen, waarvan het
genie der«Oudheidj(i*s*'elijJ«iS droomde.
Het minst kon ojis bevredigen net hoofd
stuk van den heer Havelaar over de schilder
kunst.
Vooral is hij minder gelukkig geweest,
waar het de typeering -gold van eenige der
voornaamste figur&i. Ik denk bv. aan wat
hij schrijft over Jan Sluyters, die steeds
psychische waarden suggereert en in wiens
werk toch ook. overheerscht een sensualiteit
die zich niet door smarteli.jkheld heiligt,
die niet trag'sch worden kan."
Buiteneden is de taal van den heer Havelaar
minder verzorgd, dan men van hem verwach
ten mocht. Zoo schrijft hij overeen schilder
kunstig belangrijken" tijd, over het Bosscher
stadhuis" en over Breitner, die het impressio
nisme oversteeg". Op blz. 322 spreekt hij van
een jongere generatie, die zich bevestigd
heeft en die nog geen aangesloten groep
vormt" (hij de jongste kunstschilders-vakcen
trale?). Van Oestel wordt gezegd: Het meest
bereikt misschien zijn de feestelijke, soms ook
gedempte, maar altijd groot en verbeeldingrijk
IIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIINII l
aanschouwde bloem-uitbeeldingen." Schrijver
houde het ons ten goede, dat wij zijn artikel
in het Gedenkboek wat minder bereikt"
achten.
Hoe rustig doet na het hoofdstuk van
Havelaar het overzicht van Van Milligen aan.
Toch vat hij zijn taak zeer ruim op en weet
ook over de muziek in den tijd die voorafgaat
aan de periode, meer speciaal door hem te
behandelen, aardige dingen te vertellen.
Ik moet volstaan met verder te vermelden,
dat Prinsen schrijft over de Letterkunde,
Josephus Jitta over de Ontwikkeling der
Sociale Denkbeelden, v. d. Waals Jr. over de
Natuurwetenschappen (hier zijn de namen
achter de portretten van Lorentz en Max
Weber verwisseld), van Wijngaarden over de
Geestelijke Stroomingen, Pos over het Verkeer,
Nelemans over de Technische Wetenschap
pen en Walch over het Tooneel.
Het Buitenlandsche Beleid ten slotte
wordt behandeld door H. C. Dresselhuys.
Het komt mij voor, dat van de vele schrijvers,
die aan het tweede en derde stuk meewerkten,
hij het meest met gebrek aan plaatsruimte
te worstelen heeft gehad.
Daar de schrijver althans in het tweede
gedeelte van zijn artikel drie perioden onder
scheidt, namelijk 1898?1914, dan het oorlogs
tijdperk en ten slotte de gebeurtenissen na
1918, worden sommige onderwerpen wat
brokkelig behandeld, in 't bizonder de ver
houding tot België. En juist hier zouden we
een heldere en zoo mogelijk ook eenigszins
uitvoerige behandeling zeer op prijs gesteld
hebben.
Maar de heer Dresselhuys had in een
kort bestek vele zaken te behandelen en
het hoofdstuk Buitenlandsch Beleid" bevat
tal van interessante gegevens, waarvan ik
slechts noem een overzicht van de orders
voor de zeevaart, tijdens den oorlog door
Duitschland en door Engeland uitgevaardigd
en een beschouwing over Nederland en den
Volkenbond.
Arnhem.
G. DAS
iiiimiiiiiiuiitiiiiiitliltlt
iiiiiliiilllttiniiiiiiiiiiitimiiiiiiiimiiiiiiii
il iniiiiiii l in
KRONIEK VAN DEN DANS
II
Danssclwlen en richtingen
Isndora Duncan vervulde haar roeping als
voorgangster der nieuwe danskunst niet uit
sluitend metterdaad, doordat zij een groote
danseres was die al dansende de oogen der
menschen wederom opende en hun de verloren
zin voor de bewegende'pracht van het
menschelijk lichaam teruggaf; zij zag zelve ook onmid
dellijk en met de onfeilbare helderheid van het
instinct dat het voortbestaan, en daarmede
de beteekenis dier danskunst, gebonden was
aan de scholing van andere danseressen en aan
de algeheele vernieuwing van het verwaar
loosde lichamelijke onderwijs der voorafgaande
eeuwen.
Men heeft haar als danseres ten volle erkend,
men heeft haar lijfspreuk: ik dan? om de
.tnenschen beter te maken" meestal gehoond
LOHELAND
en men heeft zeer vaak vergeten dat zij zelve
van het begin af, wist hoe zwaar de taak was
die zij stelde en hoezeer het hernieuwde gevoel
voor rhythme en harmonie tijd en strijd zou
behoeven alvorens het in de gemechaniseerde
maatschappij kon doordringen.
Nu er dan een twintig jaar verloopen zijn
van de vijftig, die zij meende dat de beweging
nopdig had om tot hare rechten te komen, vindt.
men hare gedachten door de besten der leiders
erkend en haar stelling der problemen is tot
op dezen dag juist gebleven.
In het begin van October 1922 werd te Ber
lijn een Tagung für Künstlerische
Korperschulung" gehouden, waarop groepen en ver
tegenwoordigers der belangrijkste dansscholen
en richtingen van lichamelijke scholing in
verband met de dans, vertegenwoordigd waren
en zich in uitvoeringen en toelichtende lezin
gen deden gelden. Deze lezingen zijn sindsdien
verzameld in een goed verlucht boek Künstle
rische Körperschulung" (F. Hirt Verlag,
Breslau, 1923), dat, door de veelzijdige bevoegc'e
toelichting van verschillende standpunten,
het belangrijkste overzicht geeft van den stand
en den aard der problemen en resultaten, dat
sedert jaren is verschenen. Het belang bestaat
vooral ook hierin dat men bij alle verschil in
opvatting en methode, over het algemeen een
zelfde doel voor oogen heeft, al moge dan c'e
richting waarin men het tracht te benaderen
ook nog zoozeer verschillen.
In de allereerste jaren na Isadora Duncan's
verschijnen was er eigenlijk slechts sprake van
twee scholen: de door Elizabeth Duncan ge
leide, waarbij de lichamelijke scholing als
onderdeel beschouw werd van een onderwijs
dat geheel gericht was op de vorming van har
monischer menschen, en de Dalcrozeschool,
die in haar eersten vorm vóór alles een sterker
muzikaal rhythmisch gevoel wilde ontwikkelen
door dit rhythme met lichaamsbewegingen in
de leerlingen op te wekken en te versterken.
Sedert dien tijd heeft het Dalcroze-systeem ver
scheidene veranderingen ondergaan en hebben
zich eenige andere scholen gevormd,waarvan
dan de Laban-school, de Loheland-school,
de Bode-school en de in de schoolgemeenschap
Wickersdorf werkende Luserke de belangrijk
ste zijn. Tot de oudere systemen moet dan nog
dat van Bess. M. Mensendieck gerekend wor
den, dat niet zoozeer in verband staat met
BODE-SCHOOL
verdere ontwikkeling in de richting der dans
kunst, maar op zakelijke en grondige wijze
naar een herstel van het verwaarloosde
lichaam streeft.
Het is niet mogelijk inbeknopten vorm deze
verschillende richtingen te karakteriseeren en
zoolang c meeste dezer scholen niet in Neder
land hun resultaten deden zien, is het ook vrij
wel nutteloos om hun beteekenis te willen ver
gelijken. Evenals de danseres kan de
dansschool zich tenslotte alleen doen gelden door
daadwerkelijk te verschijnen. Van algemeen
belang is echter dat men het oude
gymnastiekonderwijs, zooals het ook hier te lande, en nog
nauwelijks voldoende, in het onderwijs is
opgenomen,wel niet steeds volkomen veroordeelt,
omdat het zijn goede eigenschappen:
krachtsiiMUiiiimiHiiiiiiiiiiimiimili
ontwikkeling en slagvaardigheid nu eenmaal
bezit, maar dat men het toch algemeen als
onvolledig en onvoldoend beschouwt en
niet meer aansluitende bij de ontwikkeling
van het onderwijs.
Aan de andere zijde overschat men de re
sultaten van de afgeloopen twintig jaar geens
zins; Max Merz (Duncan-school) meent zelfs
nauwelijks resultaten te mogen boeken. Al
gemeen is echter de verheldering der proble
men: zoowel de woordvoerder van Hellerau,
E. Ferand Freund, die ruiterlijk voor de oude
Dalcroze-gebreken uitkomt, als Bode, Lu
serke, Max Tepp en Dr. F. Kirchberg, welke
laaste in een voor eiken leek volkomen begrij
pelijk opstel Die Bedeutung der Physiologie
für die Künstlerische Körperschulung" uit
eenzet; Clara Schlafhorst, die over Die
Bedeutung der Atmung" schrijft en L.
Langaard, die Loheland vertegenwoordigt, stellen
voorop dat het niet gaat om een africhting tot
danseren niet om het bereiken van lichamelijke
schoonheid of volmaaktheid, maar om het
wekken van sluimerende en verwaarloosde
menschelijke krachten en de vorming van
menschen wier lichaam zich weer zal leeren
voelen als voertuig en instrument van den
geest. Eigenlijk schijnt alleen de Laban-school
niet haar strenge theoretische systeem als
zuivere dansschool te willen optreden en de
zekere intellectueele geforceerdheid en geweld
dadigheid in hare ontwikkeling, die haar
vaak verweten wordt, herinnert er ons aan
dat zij wellicht al te snel haar resultaten heeft
willen bereiken en het gevaar van verstarring
ziet dreigen. Bij afzonderijke behandeling van
de verschillende scholen kan ook dit nader ter
sprake komen.
Ik wil er ditmaal slechts de aandacht op
vestigen dat zoowel van de zijde van den medi
cus, den musicus (Paul Bekker over Die Be
deutung der Musik") als van de zijde van het
onderwijs Max Tepp en den zeer fijnen en
schcrpzinnigen Luserke dezelfde problemen
belicht worden en dat daarbij eenzelfde
gedachte pp den voorgrond treedt, die juist
doordat zij van zoovele zijden beschouwd wordt,
haar samenhang met de nieuwere medische,
muzikale en paedagogische inzichten als het
beste bewijs voor haar groote levenskracht
kan aanvoeren, terwijl Dr. Ludwig Klages
haar, in een wijsgeerige verhandeling over het
Wesen des Rythmus", die voor den leek
vaak moeilijk te begrijpen is, maar in hoofd
zaken de algemeene lijn volgt, ook in die
opzichten in dieper verband brengt.
Dit boek bewijst, in vele voortreffelijke uit
eenzettingen, dat de vraagstukken eener
lichamelijke ontwikkeling niet langer van een
eenzijdig belang zijn, maar dat zij onmiddellijk
voortspruiten uit de maatschappelijke bewe
gingen van onzen tijd, die doordeze ontwikke
ling ten deele gevormd en gericht worden;
in het kort dat men zich bewust heeft te maken
hoezeer de lichamelijke ontwikkeling niet
te verwarren met de militaire gymnastiek
die hoogstens een onderdeel van haar zijn kan
een levende factor is geworden in het her
stel van den Europeeschen mensch en zijn be
vrijding uit die enge, mechanische en intellec
tueel-verdorrende wereld waarin de dans
slechts een eenzijdig lichamelijk vermaak en
de gymnastiek slechts een zekere eenzijdige
lichamelijke kracht en flinkheid opleverde.
J. W. F. W E R U M E U S B U N I N G
DUNCAN-SCHOOL