Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
22 Dec. '23. No. 2426
DE OVERHEID WAAKT
Teekening voor de Amsterdammer" door Jordaan
VRAAGT BEKNOPT PROSPECTUS
(?De Burgemeester van Amsterdam heeft eene muziekuitvoering, waarbij
het de bedoeling was ernstige muziek ten gehoore te brengen op Zondag
morgen in het Rembrandttheater, verboden." Dagbladbericht).
D'r uit, jij Sabbathschender!"
«IIIIHtnilllflIllllllllllllllllllHIIIIIIIIIIUlllllllllllllllllllllllUIIIIIHIHIIIIIHIIIIIII
LEERPLICHT-EVOLUTIES
iiitiiiiiiiniiiiiiifiiiii
In het voorloopig verslag van de Tweede
Kamer, uitgebracht over het hoofdstuk
Onderwijs van de Staatsbegrooting 1924,
verdient de volgende opmerking eenige aan
dacht :
Sommige leden achtten intrekking van
,,de Leerplichtwet gewenscht en zouden
deze vervangen willen zien door eenige
bepalingen in het Wetboek van Strafrecht
ter wering van schoolverzuim. De Leer
plichtwet is bij den tegenwoordigen stand
van zaken niet meer noodig te achten."
Deze leden achten dus de intrekking der
Leerplichtwet gewenscht, omdat ze haar niet
^STRQNOIlSQmiMGMENTEN
door AËROBATES
16. DE STER VAN BETHLEHEM
Als een aangename verrassing na de
vragen om inlichtingen over het weer, waar
mede zelfs zeer ontwikkelde menschen hem
het geheele jaar door komen plagen, hoort
de astronoom zich als het jaar ten einde
spoedt ??regelmatig de vraag stellen: hoe
verklaart gij, sterrenkundigen, ae verschijning
van de Ster van Bethlehem?" Ook nu weer
staan wij aan den vooravond van de herden
king van de geboorte van het Christendom,
wij hooren of lezen de simpele beschrijving
van het wonderbare gebeuren en opnieuw
staan wij voor het raadsel van de Ster.
Geen enkele astronoom is in staat van een
hemelverschijnsel een bevredigende verklaring
te geven anders dan op grond van betrouw
bare waarnemingen. Wanneer wij uit het
Bijbel-verhaal alleen die gedeelten lichten,
die op de verschijning der ster betrekking
hebben, dan komt astronomisch gesproken
de (overigens zeer onvolledige) waarne
ming hierop neer: Waar is zeiden de
Magiërs de Koning der Joden, die geboren
is? Want wij hebben Zijne ster in het
Oosten gezien en zijn gekomen om Hem
,,te aanbidden.Toen koning Herodes dit hoorde,
werd hij ontsteld en geheel Jerusalem met
hem Toen ontbood Herodes heimelijk de
Magiërs en ondervroeg hen nauwkeurig over
,,den tijd, waarop hun ster was verschenen. ..
Als zij den koning gehoord hadden, gingen
zij heen. En zie, de ster, welke zij in het
Oosten gezien hadden, ging hen voor, totdat
zij kwam en stond boven (de plaats) waar
het kind was. Toen zij dan de ster zagen,
verheugden zij zich met zeer groote vreugde".
Indien wij deze waarnemingsfeiten" letterlijk
aanvaarden, zijn wij van een verklaring ervan
vrijgesteld. Op hun tocht naar Jerusalem
zien drie menschen een hemelücht dat in
die stad door niemand gezien werd; het
bleef onzichtbaar gedurende de enkele dagen
van hun verblijf aldaar en tot hunne groote
blijdschap stond het weer aan den hemel
toen de tocht naar Bethlehem aanvaard werd.
Het ging hen voor" kan desnoods doelen
op het feit, dat de ster zoowel als de waar
nemers naar het Zuiden liepen, maar was
het werkelijk de bedoeling te zeggen dat het
hemeilicht, na die beweging tot stilstand
kwam? Daar de Magiërs sterrenwichelaars
waren en dus volkomen bekend met den
stand van den sterrenhemel, was er voor hen
geen aanleiding verrast te zijn door het
misschien na een paar dagen van bedekte
lucht ? weder zichttfaar worden van een
meer noodig achten. Immers, blijkens het
laatstverschenen Overzicht van het
betrekkelijk verzuim op de lagere scholen in het
jaar 1921 kwamen op 10.000 schooltijden
slechts 62 ongeoorloofde verzuimen voor,
d.i. iets meer dan 1/2 pCt. Absoluut
schoolverzuim komt bijna in het geheel niet meer
voor."
Ziezoo, eenvoudiger kan het al niet, en
simplistischer ook niet.
Is het betrekkelijk schoolverzuim zoo ver
teruggeloopen, en het absoluut verzuim
ongeveer geheel verdwenen, doordat er een
Leerplichtwet bestaat, op overtreding van
welker bepalingen straf is gesteld, óf kan de
wet verdwijnen, omdat het verzuim ongeveer
niet meer bestaat?
Wie de menschen kent, en de werkelijkheid
onder het oog pleegt te zien, weet heel goed,
dat het eerste het geval is. Men zou vreemd
opkijken van de gevolgen, indien de wet eens
ingetrokken werd.
Het zou weieens kunnen zijn, dat we weer
heel gauw teruggevallen waren tot den toe
stand van voor 1900 !
Nu willen de Kamerleden, die in het boven
staande aan het woord zijn, wel een aan
vulling van het Wetboek van Strafrecht
ter wering van schoolverzuim, maar het
is aan eenigen twijfel onderhevig, of zoo
iets wel zoo gauw en gemakkelijk tot stand
te brengen zou zijn, en bovendien kan wor
den opgemerkt, dat wering van schoolver
zuim geen object van strafwetgeving behoort
te zijn.
Leerplicht, wering van schoolverzuim, is
object van onderwijswetgeving, en behoort
dit ook te blijven.
Ouders, die uit eigen beweging hun kin
deren van onderwijs verstoken doen blijven,
maken zich niet zoozeer schuldig aan een
strafbaar feit in den zin van ons strafrecht,
doch plegen een moreel verzuim tegenover
hun kinderen als toekomstige staatsburgers
en dus tegenover de toekomstige volksont
wikkeling.
Vermoedelijk is de vermelde opmerking
afkomstig van principieele tegenstanders van
de wettelijke leerverplichting, welke opmer
king alleen thans in een anderen vorm dan
in vroeger dagen placht te geschieden wordt
opgediend.
Toen het ontwerp-Leerplichtwet van mi
nister Borgesius in 1900 aan de orde was, werd
er een felle oppositie tegen gevoerd en werden
de verschrikkelijkste voorspellingen gedaan
omtrent de heillooze gevolgen, welke de wet
zou hebben. Het recht der ouders kwam in
het gedrang, het persoonlijk geweten werd
aangerand, de wetgever tastte de heiligste
gezinsrechten aan.
Vooral antirevolutionairen en
christelijkhistorischen voerden een feilen strijd tegen
het onzalig voornemen van minister Borgesius,
en ook in katholieke kringen werden ernstige
bezwaren gehoord.
Bekend is de zwarte schildering, welke het
toenmalige roomsche Kamerlid Travaglino
over de gevolgen van de'wet gaf.
De uitslag bij de Kamerverkiezing van
1901 bewees dat het volk het met de
bestrijders eens was: het
ministerie-Borgesius werd weggevaagd, en Dr. Kuyper,
de aanvoerder en auctor intellectualis van
alle verzet, trad zelf als minister op.
Hij regeerde met een flinke en volgzame
meerderheid, doch de wet bleef, ofschoon
als antirevolutionair strijdmiddel het afgeven
op den leerplicht werd gehandhaafd.
Tien jaar later eerst hield een regeering
zich opnieuw met de Leerplichtwet bezig;
het was het rechtsche kabinet-Heemskerk,
dat een herzieningsvoorstel indiende, echter
niet om de wet geheel of gedeeltelijk in te
trekken of verschillende bepalingen er van
te verzachten, doch om gebleken gebreken
weg te nemen, en overigens enkele verscher
pingen aan te brengen.
De ramp" werd niet van hetNederlandsche
volk weggenomen !
En van het principiëele verzet vernamen
we langen tijd alleen inaar zoo nu en dan
principieel een en ander, praktisch niets.
In de antirevoiutionaire gelederen gromde
en rommelde het zoo nu en dan nog eens,
Toen de verkiezingen van 1918 in 't zicht
kwamen, en er een antirevolutionair program
van actie gepubliceerd werd, lazen we in
art. 5 over leerplicht en schoolbezoek b.v.:
Het gewone Lager onderwijs worde allengs
zoo meer van het zesde tot en met het veer
tiende jaar, desverlangd, verkrijgbaar ge
steld. Leerplicht blijve geweerd, doch de
Overheid kan van lieverlede het school
bezoek tot en met het 14e jaar als arbeids
voorwaarde doen gelden en het als eisch
stellen voor wie dingen wil naar eenig ambt,
bediening of publieke betrekking".
Een woordspelletje, zooals men ziet. Alsof
er nog nimmer een leerplichtwet was geweest,
lezen we hier dat leerplicht geweerd blijve,
en overigens blijft het woord Leerplichtwet
contrabande, maar de zaak wordt aanvaard;
als paedagogische en maatschappelijke eisch
mag verplicht schoolbezoek niet gesteld wor
den, echter wel als arbeidsvoorwaarde.
Zoover we weten, werd dit program van actie
aldus vastgesteld, maar in den politieken
strijd hoorde men er niets meer van.
Maar de verkiezingen, waarvoordit program
gemaakt was, brachten weer een rechtsche
regeering aan het bewind, en onze eerste
onderwijsminister nam al spoedig het
ontwerpHeemskerk ter hand, verscherpte het op
menig punt, en verlengde de leerverplichting
van zes tot zeven jaar. In zijn memorie
van antwoord aan de Tweede Kamer zeide
deze minister, dat hij zich er toe bepaald
had uitbreiding tot zeven jaren voor te stellen,
en niet tot acht jaren, alleen uit overweging
dat ten deze geleidelijk te werk moet worden
gegaan, en de onverbiddelijke eischen der
praktijk niet uit het oog verloren mochten
worden; hij sprak verder van een op zichzelf
wenschelijke uitbreiding der leerverplichting,
doch meende zich te moeten beperken tot
hetgeen terstond bereikbaar was.
Alles dus zakelijke, praktische overwegingen,
onbeperkte instemming met het beginsel en
de noodzakelijkheid van teerplicht, niets van
al het onheil, dat in vroeger jaren zoo ruim
schoots was voorspeld.
Bij de Kamerdiscussies openbaarde zich
llllllltllllllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMMIMIIIIIIItlllllltlllllllll
bepaald hemellicht. Derhalve kunnen wij
slechts herhalen, wat vele astronomen vóór
ons gezegd hebben: ,,wat -hier van cie ster
verteld wordt, doet een hemellicht niet;
deze beschrijving heeft indien ze juist is
niet op een natuurlijk hemelverschijnsel
betrekking. Het was een bovennatuurlijke,
wonderbare verschijning en dus.... exit
astronomia." Een Amerikaansch onderzoeker
heeft het eens zoo goed gezegd: ,,in regard
to the,first point (a miraculous light appearing
,,like a star), the student of science can have
nothing to say as to its truth or falsity,
because hèknows nothing about it by his
methods of study. His opinions are his own
and hèhas a right to them, and if a seeker
after truth, hèwill express them with
deference and becoming modesty in view of the
opinions of Christian men, which are drawn
from premises, that .may be true, but are
??wholly different in kind."
Wil men evenwel de beschrijving van het
gebeurde niet volkomen letterlijk opvatten
en veronderstellen dat ze met de noodige beeld
spraak wél gedoeld heeft op een natuurlijk
hemel-verschijnsel,dan komen daarvoor slechts
vier gebeurtenissen in aanmerking en wel 1.
een samenstand (conjunctie) van heldere
planeten, 2. de verschijning van een komeet,
3. het opvlammen van een nieuwe ster en 4.
een bijzonder gunstige en daardoor opvallend
heldere oppositie van een der buitenplaneten.
Zulk een planeet staat dan voor ons recht
tegenover de zon en zoo dicht mogelijk bij
de aarde. De binnenplaneten Mercurius en
Venus komen, wegens hunne snelle beweging,
niet in aanmerking. Over al deze mogelijk
heden is, tot in de laatste jaren toe, door astro
nomen, geschiedkundigen en theologen een
zeer omvangrijke litteratuur bijeengebracht.
AI hunne uitkomsten en onderstellingen zijn
echter waardeloos, wanneer de 2e moeilijkheid
die het vraagstuk oplevert (de 1ste bestaat,
zooals gezegd, in de onvolledige beschrijving
der gebeurtenis) n.l. de onzekerheid in het
gebürte-jaar van Christus niet uit den weg
geruimd is. Ook daarover bestaat een omvang
rijke litteratuur: aanvaarden wij de uitkomst
der onderzoekingen van onzen landgenoot
Dr. D. A. W. H. Sloet, neergelegd in zijn werk
De tijd van Christus geboorte" ]) dan
behoeven wij slechts na te gaan wat er zich
voor bijzonders aan den hemel kan hebben
afgespeeld in de jaren 7 en 6 v. Chr. en
desnoods in de eerste maanden van het jaar 5.
Dit onderzoek toch leerde, dat Christus
werd geboren in het laatste kwartaal van
het jaar 748 van de aera na Rome's stich
ting", d.i. in het Juliaansche jaar 40 of het
jaar 6 vóór het begin der Christelijke tijd
rekening.
De kans dat de ster van Bethlehem"
betrekking heeft gehad op den samenstand
van 2 planeten bijv. op het vlak bij elkaar
staan van Jupiter en Saturnus, is bijzonder
klein, tenzij het geval zich zou hebben voor
gedaan dat de twee hemellichten te dicht bij
elkaar stonden om nog afzonderlijk te worden
waargenomen en dus als een enkele ster van
ongemeenen luister het oog zouden bekoord
hebben. Een dergelijke, zeer zeldzame, ge
TENTOONSTELLING
IS. VAN MENS
Zondag, 23 December is de
laatste dag van onze tentoonstel
ling van schilderijen, aquarellen
en teekeningen door
Is. VAN MENS
in Tunis vervaardigd.
Zij is geopend van 2?4 uur en
kosteloos toegankelijk, Heeren
gracht 545-549, Amsterdam.
HIIIIIIIIIIIIIM
UÏEHBUK t FOLMEI
IPBC 1ALITH ITi
ond»r Garmnlia
Bergp/aatten voor
beurtenis heeft zich o.a. in Febr. 1892 met
Venus en Jupiter afgespeeld; zij schitterden
tezamen als een vurige bol en gedurende drie
kwartier kon men, zelfs met een zeer goeden
tooneelkijker, niet bemerken dat de ster"
uit twee hemellichten bestond.
In de genoemde kritieke jaren heeft echter
een dergelijke conjunctie van planeten niet
plaats gehad; de ster"'zou trouwens dan
niet weken achtereen zichtbaar zijn geweest.
Bij alle conjuncties van planeten in het jaar
v.Chr. bleef de afstand tusschen de beide
hemellichten steeds zóó groot, dat de middel
lijn der maan-schijf er nog wel twee maal op
afgepast had kunnen worden. Een dergelijke
conjunctie levert natuurlijk geen opvallend
verschijnsel en heeft stellig niets verrassends,
daar men ze als het ware van dag tot dag
kan zien aankomen.
Als tweede mogelijkheid noemde ik de
verschijning van een komeet; er is tegenwoor
dig bijna geen plaat of Kerstkaart, die het
verschijnsel in beeld brengt, of men ziet er
als Ster van Bethlehem" een komeet op
prijken. Deze onderstelling is o.a. in 1913
door Stenzel in een lijvig boek Jezus Christus
und Sein Stern" naar voren gebracht. Volgens
hem zou het bewuste hemellicht de periodieke
komeet van Halley zijn geweest, waarvan de
laatste verschijningen in de nabijheid der
zon in 1759, 1835 en 1910 hebben plaats
gehad. De tijdstippen der vroegere ver
schijningen konden dikwijls na veel moeite
en omvangrijke becijferingen tot in oude
tijden worden [aangegeven; de komeet van
Halley moet in October van het jaar 12 v.
Chr. in groote helderheid aan oen hemel
geprijkt hebben. De steller der hypothese
geeft o.a. in verband hiermede, 17 Sept.
van dat jaar als geboorte-datum van Christus
aan. Het omgekeerde van het vraagstuk zou
daarmede echter tot oplossing gebracht zijn.
Natuurlijk kan er in het jaar 7 v.Chr. wel een
geheel andere komeet aan den hemel gestaan
hebben, maar deze zou vooral in oude
tijden, toen zulk een verschijnsel als voorbode
van allerlei narigheden werd beschouwd
in dagen vol gespannen Messiasverwachting,
stellig niet voor de inwoners van Jerusalem
verborgen zijn gebleven. Zij en Herodes werden
omtrent het geheimzinnige hemellicht het
eerst door de Magiërs ingelicht en aan een
verschijnsel dat algemeen de aandacht ge
trokken moet hebben, behoeft men dus
voor een verklaring niet te denken.
Dit bezwaar geldt niet voor de reeds
door Kepler geopperde 3de mogelijkheid,
het opvlammen van een nieuwe ster. De H.
Ignatius schreef in de eerste eeuw van onze
jaartelling aan de Ephesiërs over de open
baring eer geboorte van Christus; een ster
aan uen hemel overstraflde alle sterren en haar
licht was onuitsprekelijk en hare nieuwheid 2)
wekte verwondering". Indien er nu inderdaad
van een nieuwe" ster sprake was (het Bijbel
verhaal gebruikt alleen de astrologische
term Zijn Ster"), dan is het best mogelijk
dat de Wijzen ze op hun reis naar Jerusalem
gezien hebben, terwijl ze in die stad onop
gemerkt bleef; en zelfs wanneer men geen
bedekte lucht onderstelt tusschen aankomst
echter eenig verzet, echter niet van
christelijk-historische, noch van katholieke zijde,
en niet eens van alle antirevolutionairen.
De heer Van der Molen stelde een motie
voor om de leerplichtwet in te trekken, doch
wist slechts zes stemmen te verkrijgen, n.l.
van vijf antirevolutionairen (de Kamer telde
toen 13 antirevolutionairen) en.... van den
heer Braat.
Dat de uitgebreide Leerplichtwet tot heden
zoo goed als geen toepassing gevonden heeft,
is uitsluitend te wijten aan de economische
depressie; beginselen zijn daar niet voor
aangevoerd.
Ook het voornemen der Regeering, kenbaar
gemaakt in de millioenen-nota van minister
Colijn, om het zevende leerjaar der lagere
school te laten uitsterven, berust op econo
mische, niet op principieele overwegingen.
Met eenigen grond kon derhalve worden
verwacht, dat het vraagstuk van den leer
plicht thans van het terrein der praktische
politiek zou zijn verdwenen.
Wel opperde de Waarheidsvriend" van
2 November j.l. in een klagend artikel over
de verwerping van de Vlootwet de onder
stelling, dat de rechtsche regeering zoo aan
stonds wellicht den leerplicht ook zou hebben
opgegeven, maar politieke waarde was noch
is aan dergelijke verspreide stemmen toe
te kennen.
Zonder verrassing is daarom de nieuwe
wending, welke de zaak blijkens het
voorloopig verslag der Kamer wellicht wil nemen,
niet.
Zou het een nieuwe fase in de
leerplichtevolutie beteekenen?
Zoo ja, dan kan ook hieraan niet veel
succes worden toegekend.
De onverbiddelijke eischen der praktijk,
waarvan minister De Visser gewaagde, maken
nog altijd een wettelijke leerverplichting
noodig, niet in den vorm van bepalingen in het
Wetboek van Strafrecht, maar als punt van
onderwijsbeleid.
We willen alleen maar hopen, dat de evolu
tie een zoodanigen loop zal hebben, dat een
maal het volk het zonder wetsdrang op dit
gebied zal kunnen stellen !
Maar dat duurt nog eenigen tijd.
C. G. Roos
tlllllUllllllllillllllIIIIIIIIIMHflIlHIIHIIIIIIII
IIIMIIlllllllllllimWHIlltllMlim
te Jerusalem en vertrek naar Bethlehem, is
het toch denkbaar gezien de merkwaar
dige, grillige lichtwisselingen, waaraan der
gelijke sterren kort na hare opvlamming
onderhevig zijn, dat deze nova", nadat
ze al bijna onzichtbaar geworden was, ten
tweeden male tot grooten luister is gekomen.
Met de uitdrukking totdat zij kwam en
stond...." behoeft men niet verlegen te
zitten; vooreerst zou de vertaling van den
oorspronkelijken tekst waarschijnlijk ook
mogen luiden: totdat zij kwam te staan ";
en verder bestaat de mogelijkheid dat het
daarna dag werd en een verdere beweging
dus niet kon worden waargenomen, of wel
dat bedoeld werd: totdat zij haar hoogsten
stand aan den hemel innam" (in het Zuiden
culmineerde). De uitdrukking in kwestie
wordt ook thans nog aan boord van schepen
gebruikt; wanneer de scheepsofficieren tegen
12 uur met hunne sextanten de hoogte der
zon gaan bepalen, stellen zij door voortdu
rende metingen vast dat zij nog rijzende is en
pas wanneer zij het er over eens zijn dat ,,de
zon staat", mag de gemeten hoogte gebruikt
worden om er de breedte-parallel, waarop
het schip zich bevindt, uit af te leiden. Er
zou dan ook geen reden zijn, de onderstelling
omtrent een nieuwe ster te verwerpen, ware
het niet dat de astronomen, reeds vele eeuwen
vóór Christus' geboorte, het opvlammen
van nieuwe sterren hadden opgeteekend,met
vermelding van de plaats aan den hemel
waar dit geschiedde. Niet alleen is ons dien
aangaande uit de bewuste jaren niets over
geleverd, maar de sterrenbeelden die, krach
tens het Bijbelverhaal, als zetel van een der
gelijke opvlamming in aanmerking kunnen
komen, liggen ver van den Melkweg, d.i.
ver van het uitverkoren terrein der novae".
Zoo komen wij tot de laatste mogelijkheid,
de meer dan gewone helderheid van een pla
neet, die de Magiërs getroffen had, maar
anderen ontgaan kan zijn. Dit geval is in
1920 uitvoerig door Dr. Sloet, wiens naam ik
reeds noemde, behandeld in zijn boek De
Ster der Wijzen" 1). Ik kan de lezing van dit
werk, waarin het vraagstuk streng wetenschap
pelijk wordt aangepakt, en dat een schat van
astrologische en astronomische gegevens bevat,
aan allen die in het onderwerp belangstellen,
warm aanbevelen. De schrijver komt er in
tot de slotsom, dat de Ster van Bethlehem
indien geen boven-natuurlijk verschijnsel
de planeet Mars geweest moet zijn. Deze
planeet was voor de astrologen van dien tijd
de ster van den koning van het Westland
(Palestina)". Zij had de bijzondere aandacht
der ingewijden op zich gevestigd, doordat
ze in de eerste helft van Maart van het jaar
7 v. Chr. alle vaste sterren in helderheid had
overtroffen; een reden om, van dat oogenblik
af, op alle merkwaardige hemelteekenen
scherp te blijven letten. Dr. Sloet laat zien
dat er in het genoemde jaar, zoowel astro
nomisch als astrologisch gesproken, zooveel
bijzonders aan den hemel te zien was, dat men
met recht van een glans-periode" spreken
kan. Aan het einde daarvan stond Mars
in het sterrenbeeld de Maagd, symbool der
vruchtbaarheid 2) en culmineerde, bij het aan
breken van den dag van 26 December onge
veer boven de later aldus genoemde Grot
der Geboorte".
Met deze uitkomst, dat bij het verhaal
van Christus' geboorte het sterrenbeeld de
Maagd nauw betrokken is, komt de schrijver
van een werk, dat op Christelijk geloovig
standpunt staat, gevaarlijk dicht bij de con
clusie waartoe zij,die het ontstaan der gods
dienstige denkbeelden van een
evolutionistisch standpunt bekijken, reeds sedert lang
gekomen waren. Volgens hen immers is het
Christendom niet spontaan ontstaan, maar
langzaam geworden uit de evolutie der oude
zonne-diensten. Daarin was de Verlosser de
Lente-zon, eerst in het sterrenbeeld de Stier,
heilig dier der aanbidding gedurende vele
eeuwen, later door den teruggang" van
het Lente-punt vervangen door het heilige
Lam (het door de Perzen zoo genoemde beeld
de Ram). Bij deze opvattingen spelen, behalve
het sterrenbeeld de Maagd, ook de Os en
de Kribbe (sterrengroep in het beeldde Kreeft,
een belangrijke rol. Wie van deze beschouw
ingen kennis wil nemen, leze het boekje van
Dr. H. Hartogh Heys van Zouteveen, ge
titeld: Over den oorsprong der godsdienstige
denkbeelden van een evolutionistisch stand
punt". 3) Het daarin geopperde vermoeden
aangaande de ster van Bethlehem (een groep
van 4, betrekkelijk zwakke, sterren in het
beeld Pegasus, door de oude Chineesche
astronomen ster van den Mensen" genoemd)
lijkt al heel weinig gewettigd.
In den 26sten Jaargang van het
Amertkaansche tijdschrift Popular Astronomy"
(1918) werd, in 4 opstellen, een verhandeling
van S. Hagar opgenomen: What was the
Star of Bethlehem?" Daarin wordt?waar
schijnlijk niet voor het eerst het
Geboorteverhaal als een dichterlijke beschrijving
beschouwd van den zodiakalen hemel-gordel
van den Ram tot de Maagd, welke gordel
bij het aanbreken van het winter-solstitium
het uitspansel in den vooravond sierde.
De ster der Wijzen zou, naar deze opvatting,
een of ander herkennings-teeken (Pollux
bijv.) geweest zijn, dat in een bepaalde
positie den astrologen aankondigde dat het
winter-solstitium nabij was.
Men ziet het weer.... zooveel hoofden,
zooveel zinnen; het gevleugelde woord du
choc des opinions jaillit la vérité" zal wel
nooit op de Ster van Bethlehem kunnen
worden toegepast. Wat doet het er toe?
de Schoonheid van het verhaal overstraalt
immers al het gekrakeel over de Waarheid
er van.
1) Uitg. Mij. Paul Brand, Bussum.
2) cursiveering van mij.
3) Uitg. J. van Loo, Amsterdam (1915)
IMHIIIIIIIMIIII IIIIIIIIIIIHIIIIHIIIIIIIIIHIHIIHIIII
Hodorl. Munt
Holland» bo»to tO contm mlgaar