Historisch Archief 1877-1940
No. 2560
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
13
KONINKLIJKE BAZAR
82, ZEESTRAAT DEN HAAG
WAAR "SHOPPING" WORDT
EEN VERFIJND GENOEGEN
GREPEN
DOOR CARRY VAN BRUGGEN
Gijn en Ongijn.
V\/" ANNEER men per geluk of per ongeluk!
* ? een boek heeft geschreven, dat in den smaak"
valt en dat daarbij niet ongeschikt blijkt voor de
jeugd, kan men in een jaar zeg twee zijn naam
in heel wat bloemlezingen zien prijken. Want die
nijvere bijen zwermen toch altijd zoowat naar de
zelfde bloemen heen, en ze vermenigvuldigen zich
geweldig. Bij de konijnen af. De oarspronkelijke kwee
kers der diverse bloemen" ontvangen meestal het
tieelejboeket present, en onwillekeurig besnuffelt dan
een iegelijkj de producten zijner mede-bloemisten.
Zoo kwam het dat ik dezer dagen in een
spiksplinter-nieuwe bloemlezing zat te bladeren en juist
iiad ik met een zeker genoegen geconstateerd, dat
tiier althans naar wat oorspronkelijkheid in de keuze
der fragmenten was gestreefd, toen mijn oog viel
op het volgende afschuwelijke signalement. Daar stond:
Hij is boven alles verradelijk, geniepig a/s een
reptiel, somber als een sprook van rouw, schijnbaar
rusfig. zelfs jaren lang, en daardoor weer verlokkend
iof vertrouwen, tot hij onverwacht zijn vreeselijke
muil openspalkt, .... hij spreidt een doodskleed. . . ,
a/s ware hef om zijn verwoestingen te bedekken ....
in korte spanne fijds .... dood en verderf heeft
hij gebracht bij hef eersfe openen van zijn muil....
hij is boven alles afschuwwekkend.
Wie....? wie ? In 's-Hernelsnaam wie....?
Aldus mijn opgeschrikt hart!
Lezer, het ging over den Kloet. En degene die
met zulk een overgave bezig was, den rampzaligen
berg'den huid vol te schelden, bleek de schrijfster O.
Vissering.
Een vulkaan....
We hebben in onze jeugd (en onze jeugd, onze
kinderen, ze zijn er niet van verlost!) over ver
raderlijke" krokodillen, gluiperige" tijgers en fiere"
leeuwen hooren spreken?, de brave Brehm heeft ons
jegens de in abjecte afhankelijkheid levende"
bladluizen een gepast superioriteitsgevoel ingeboezemd.
We kunnen het niet helpen. We zien de dieren
ageeren, ze schijnen te willen, en we hebben nu een
maal de manie om het schijn-individu voor zijn
schijn-wil aansprakelijk te stellen. Ze te meten met
de maat van ons recht" en onze moraal". Dieren,
menschen en goden. Het is part van onze aangeboren
zotheid. We zijn anthropocentrisch, ons wereldbeeld
s'anthropomorphe. We komen er nimmer uit. Het
heet dat we in Vrijen Wil niet gelooven , maar
we kunnen geen moment de fictie ontberen, we wanen
ons Causaliteit" ontwassen en zitten er inmiddels
met de beide beenen midden in.
Elk^heeft zijn aandeel in de erfzotheid zoo goed
als in de erfzonde.
Maar een vulkaan....
Neen, dit is geen zielig-menschelijk onbegrip,
geen onnoozel loozen van ongecontroleerde impulsen,
maar de uiting van een valsch en vulgair en duf ver
nuft. Wie meet de zotheid van een filippica tegen
den Kloet, de smakeloosheid der invectieven jegens
wat immers zelfs den schijn niet heeft van een wil,
van een gedachte, van een karakter, van een indivi
dualiteit !
Nog wee om het hart van wat ik had geslikt en
ook wel een beetje boos op de bloemlezers, die hun
jeugdige lezers op dit ongure gewas zoeken te ver
gasten, bladerde ik verder, tot een ander opschrift
inij toeriep: Halt!
lersche Gijn" , stond daar boven een rijmpje
van Charivarius. En mijn oogen daalden naar den voet
van^de pagina, maar vonden er niets, en ik verbaasde
mij. Geen verklarende noot ! Gijn" is Hollandsch
geworden ! In hoe korten tijd. De gedachte dreef
mij tot mijmeren, mijmerend dreef ik het verleden in.
Toen ik een kind was, waren gijn" en sof" buiten
Joodsche kringen onbekend. Beide zijn zuiver
Hebreeuwsche woorden.
Helaas, ik ken er te weinige meer, zuiver Hebreeuw
sche woorden. Toch heb ik er, tusschen mijn zevende
VAN NELLE'S TABAK
KWAÜITEIT
ALOM VERKRIJGBAAR
Teekening voor ,,de Groene Amsterdammer , door J, G. Sinia
DEM EN O E M B J N G
DOOR J. G. SINIA
een Zondagmorgen zouden wij, de Mr. geweermaker, de onderwijzer, waarover ik reeds vroeger
ff n een keer gerept heb, en ik den Menocmbing beklimmen. Nu is deze Menoembing, hoewel op n na de
^^_J/ hoogste top van Banka, niet zoo erg hoog, nauwelijks 400 M., en daarom besloten wij ook nu eens niet
het gebruikelijke pad te volgen, dat naar zijn top voert, doch van het schietterrein af?op de teekening
het open gehakte gedeelte -^ ons dwars door het bosch een weg omhoog te banen. Dit leek ons, in verband
met de geringe hoogte, niet bezwaarlijk, bovendien, uit sportief oogpunt bekeken, was een dergelijke
klouterpartij ook veel interessanter en tenslotte zou er toch zeer waarschijnlijk niet meer dan een uur
mede gemoeid zijn. Daarboven zou ons dan het kleine beetje inspanning ruimschoots beloond worden
door het schitterend uitzicht op Straat Banka.
Zoo dachten wij, maar het kwam wel een beetje anders uit. De Menoembing, met zijn oogenschijnlijk
zoo zachtglooiende hellingen, verborg onder het dichte hout, dat zijn flanken bedekte, diepe ravijnen
en steile, gladde rotspartijen, overwoekerd met een van scherpe dorens voorziene rottanvegetatie.
Toen wij na ruim een uur zwoegens voor een oogenblikje zaten uit te rusten boven op een rotsblok en
ons verlustigden in den aanblik van kleurige vischjes, hoe komen zulke vischjes nu hier, dachten wij
die vroolijk dartelden in een betrekkelijk kleine kom, welke het beekje zich hier gevormd had, dat
van rotsblok tot rotsblok naar omlaag sprong, wel toen hadden wij nog geen derde afgelegd van den
afstand. In het tweetal uren van zwaren strijd, dat nu nog volgde, verwenschten wij dan ook hartgrondig
ons onzalig gevoel voor sport, maar toch was het onze eer te na om kamp te geven; wij klauterden
koppig voort.
Toen wij ten slotte, totaal uitgeput, den top bereikten, was er van het gedroomde schitterende uitzicht
ook geen sprake en de ecnige merkwaardigheid welke we daar aantroffen was een kolossale merksteen
van de triangulatie, die grootendeels met mos overgroeid was. en die onzen mr. de troostrijke opmerking
ontlokte: dat de kerels, die dit brok steen naar boven hadden moeten sjouwen, toch nog meer hadden
moeten zwoegen dan wij.
en mijn dertiende jaar heel wat geleerd, genoeg om
voort te bouwen, als ik had gewild. Maar ik wilde
niet. Want Hebreeuwsch heette Losjoun
Hakoudesj" 1), het vormde n complex met de
zeshondcrden-dertien ge- en verboden, het lag in n sfeer, het cene
was van het andere niet te onderscheiden. En toen ik
dus genoeg had van het eene, moest ik van het andere
ook niets meer hebben. Velen is het zoo gegaan: in de
jaren der rijpere jeugd hebben ze, door anderen
wind in andere richting gedreven, niet onderscheidend
het heele complex verworpen, verfoeid. Sommigen
hun bijbel met hun kerk?, anderen hun Hebreeuwsch
met hun spijswetten. En toch hebben kerk en bijbel,
hebben spijswetten en Hebreeuwsch al heel weinig
met elkaar te maken. Maar tegen dat men dit gaat
inzien is liet dan gemeenlijk alweer te laat.
Weinig herinner ik mij nu dus meer, enkel vage frag
menten uit vertalingen van Tora en gebeden. Maar
sof" is scuf" en beduidt oorspronkelijk eenvoudig
einde", en kreeg later, buiten Joodsche kringen,
al die bijsmaken van janboel" en onvoldoende
prestatie" en hopclooze toestand".
En gijn.. .
Ik zie nu ineens mezelf terug, vertalend, onder het
strenge oog van mijn vader, moeizaam, woord voor
woord:
Gijn", genade; wegéseth, en gunst....
Gijn wegéseth. Genade en gunst.
|a, gijn" beduidt oorspronkelijk: genade, en
gijn" is nu geworden: humor. \Vat een evolutie,
welk een verwording.... Maar neen!
Want ineens ontdek ik verband tusschen de
oorspronkelijke en de lang/.ameriiand-ontstane
beteekenis van het woord gun". Wat een aardige,
wat een leerzame kleine ontdekking. Denk eens
aan. lezer.
Gijn beduidt oorspronkelijk: Genade, lui Gijn"
is nu geworden: Humor. Dus: Humm is Genade.
Wie Humor heeft, die heeft de Genade.
Nu had ik, alvorens dit te schrijven, mijn vriend
X. IJ. Z. even een briefje kunnen sturen. Hij ging
nl. meer dan een vol jaar op een Joodsch Seminarium,
zijn vrienden vieren hem als kenner des
Jodendoms. In elk geval viert hij zichzelf als zoodanig.
Hij had mij kunnen inlichten. Misschien beteekent
gijn" ook nog iets anders. Misschien hebben we hier
een geval van parasiteerende synoniemen". Dat
mag hij mij dan nu achteraf vertellen, als hij er zin in
heeft. Voor het oogenblik wil ik even de (of het?)
naagas" 2) van mijn combinatietje hebben.
Gijn is genade , gijn is humor , humor is ge
nade. De goddelijke Genade ! En wie geen humor
heeft, die is dan ook van-god-verlaten.
Juist! Daar '/.it hem de kneep met die schrijfster
diévulkanen de les leest. Men toetert niet tegen den
Kloet als men een greintje humor in zich heeft.
We hoeven er niet langer over te praten, heel dat
opgeschroefd gedaas is dood-simpel: vangodverlaten
ongijn
1) Heilige taai.
2) Plezier.
BATENBURG 6 FOLMER
(G. W. FOLMER)
DEN HAAG,
HUYGENSPARK 22
BERGPLAATSEN VOOR INBOEDELS
MET SAFE-INRICHTING
VERHUIZINGEN ONDER GARANTIE
INTERNATIONALE TRANSPORTEN