Historisch Archief 1877-1940
No. 2574
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
UIT DE NATUUR:
DE AALSCHOLVERS
DOOR DR. JAC. P. THIJSSE
T K houd er van om van tijd tot tijd te gaan logeeren
?*? bij mijn vrienden aan den Kinderdijk, om mij altijd
weer opnieuw te verlustigen aan de groote tegen
stelling tusschen de rivier met zijn drukke scheep
vaart, de oevers dicht bezet met werven en fabrieken,
een wereld van beton en ijzer en vlak daarnaast
een kwestie van enkele tientallen meters de
rietzoomen en de grienden en de polder met de rijke
planten- en dierenwereld van het boezemland. Staande
pp een steigerwerk van een grooten tin-baggermolen
in aanbouw, zie je de bruine kiekendieven zweven
boven het rietland van den boezem en tien minuten
nadat je den steiger van Fop Smit's booten hebt
verlaten kun je plankton scheppen in een verrukkelijk
helder boezemslootje, waar de vreemdsoortige
blaasjeskruid-bloemen geschaard staan rondom een groote
witte waterlelie. In de grienden zingen de wielewalen
en op kribwerken en palen, zelfs op baaktonnen
zitten de groote zwaite aalscholvers met uitgespreide
wieken, dikwijls roerloos een half uur aan een stuk.
Wij kunnen ons de rivier haast niet denken zonder
de aalscholvers. Ik herinner mij nog hoe vijfen
vijftig jaar geleden mijn vader ze ons aanwees overal
tusschen Qorkum en Rotterdam, toen we met de
Prins van Oranje uit Grave kwamen aanstoomen.
Den volgenden, dag gingen wij van Rotterdam naar
Middelburg en toen zagen we de waterraven" weer
en ook nog in den Biesbosch en op het Hollandsch diep.
Het leken mij toen heel groote vogels en ze waren
zoo makkelijk te kennen aan hun zwartheid, hun
zonderlinge vlucht en vooral aan dat roerloos zitten
op tonnen en bakens.
Tot een jaar of tien geleden zagen wij die merk
waardige vogels nog vrij veel op verschillende plaatsen
in ons land, niet alleen op de Zuid-Hollandsche en
Zeeuwsche stroomen, maar ook langs de Vecht en de
Zuiderzee en niet het minst op de Wadden, waar ze
op menige plaats honderden meters aaneen stonden
als heiningspalen langs de stroomgeulen. Op het IJ
bij Amsterdam waren ze een zeer gewone verschijning
en zelfs op het Nieuwe Meer vértoonden ze hun
kunsten op de bakens. Bezoekers van het
Naardermeer herinneren zich ook wel, hoe in vroeger jaren
dikwijls een dozijn tegelijk van die aalscholvers (de
visscher noemt ze rotganzen") over de Groote
Meer streek of gezellig ging zitten vleugelspreiden op
de staketsels der jachtschermen. Zelfs op de
Oisterwijksche vennen kwamen ze visschen, het liefst
op het groote Kolkven, temidden van de
dennebosschen. En het mooist van alles waren de groote
broedkolononies, waar ze nestelden in de boomen
aan de een of andere waterplas en nog al dikwijls
in eendekooien. De beroemdste daarvan was de kolo
nie bij Lekkerkerk.
Y Hoe is dat alles thans veranderd. Dezen zomer
waren er op Noord en Lek en Maas maar weinig
aalscholvers te zien, bij Amsterdam komen ze nog
maar hoogst zelden, op het Naardermeer kun je
keer op keer komen zonder er n te ontmoeten en
op de Wadden zijn ze ook dun gezaaid.
(foto Jan SM/bos)
HETDANSVERBOD OP ZONDAG
Teekening voor de Groene Amsterdammer' door L. J. Jordaan
AMSTERDAM: VADERTJE, ZIJN WIJ NIET EEN PAAR MODES TEN ACHTER?'
IN DE AALSCHOLVERKOLONIE BIJ
LEKKERKERK
Men is tegenwoordig in ons land bezig de aalschol
vers systematisch uit te roeien. Dat gaat heel ge
makkelijk. De dieren nestelen gezellig in boomen op
slechts enkele plaatsen in Nederland. Ze beginnen
al heel vroeg in het voorjaar als de boomen nog
bladerloos zijn en er komt dan weinig kunst en moeite bij
te pas om de nesten te vernielen. Wanneer dat con
sequent en grondig eenige jaren wordt volgehouden,
dan is er weldra geen schollevaar meer in Nederland.
Er bestaan tegen deze vogels een paar ernstige
grieven: vooreerst dat zij zichzelf en hun jongen
bijna uitsluitend voeden met visch en ten tweede,
dat de boomen waarin zij nestelen na korter of langer
tijd sterven, doordat de boom en bodem bedekt
raken onder afval en uitwerpselen. Beide misdrijven
lijken erger, dan ze zijn. Het is nog lang niet uitge
maakt of een vischetende vogel op den langen duur
wel afbreuk doet aan den vischstand. Met den onder
gang der boomen gaan jaren gemoeid' en het komt
nog al eens voor, dat de aalscholvers nestelen in
houtgewas, waar het zoo erg niet op aan komt. In
waardevolle boomen zou men ze toch altijd wel eenige
jaren kunnen dulden en ze daarna opjagen naar een
ander broedoord. Eenige hektaren moeraswoud
zouden we met genoegen blijvend willen wijden aan
deze prachtige en belangrijke dieren, om ze te redden
voor den ondergang.
Die ondergang dreigt thans. De aalscholver staat
op de Zwarte Lijst en ieder kan met hem of met zijn
nesten, eieren en jongen doen, wat hij wil. En het is
alsof de Zwarte Lijst stimuleerend werkt op de vij
anden van den aalscholver, want de vervolging is
pas goed ingezet na het in werking treden van de
nieuwe Vogelwet. De heer G. A. Brouwer, een van
onze jonge en zeer actieve ornithologen, heeft met
groote vlijt en nauwgezetheid tellingen verricht
over het aantal reigers en aalscholvers in ons land
en bevonden dat in de laatste acht jaren het aantal
broedparen geslonken is van drieduizend op negen
honderd Deze negenhonderd kunnen in twee of drie
jaar gemakkelijk geheel worden uitgemoord.
In Duitschlandis men erookzoona aan toe geweest.
Een jaar of vijftien geleden waren er haast geen aal
scholvers meer in Duitschland en men is er toen
wijselijk toe overgegaan om hier en daar de vogels te
beschermen, inplaats van ze te vervolgen. Ook in
ons land komt nu de aalscholver weldra in aanmer
king voor bescherming, omdat hij het lijkt ons
ouderen haast ongelooflijk tot de zeldzame vogels
gaat behooren. De schade, die zoo'n klein troepje zou
kunnen aanrichten, is al heel onbelangrijk en het mag
stellig niet worden toegelaten, dat men daarom de
aalscholvers in ons land zou mogen uitroeien en onze
stroomen en rivieren, zeegaten en plassen berooven
van een zoo decoratieve en interessante figuur.
De Vereeniging tot Bescherming van Vogels heeft
daarom aan den Minister van Binnenlandsche Zaken
en Landbouw een adres gericht, met het verzoek de
aalscholvers af te voeren van de Zwarte Lijst, door
wijzigingen te brengen in het Koninklijke besluit van
18 November 1913, laatstelijk veranderd bij Konink
lijk besluit van 4 September 1922. Onder die wij
zigingen noemt zij ook de wenschelijkheid om naast
de schollevaars ook de blauwe reigers, de sperwers en
de snellekens van de Zwarte Lijst af te voeren, de leeu
werik en de goudvinken te doen vervallen als
kooivogels, beperkingen voor te schrijven in de
vangmiddelen en de nomenclatuur in overeenstemming
te brengen met den huldigen stand der wetenschap.
Wij hopen van harte, dat de aalscholvers nu nog
bijtijds de bescherming der wet mogen genieten.
Wanneer iemand werkelijk schade van de vogels
ondervindt, kan hij zich nog altijd voldoende weren
op grond van Artikel 9 der Vogelwet. Laat ons echter
hopen, dat zij, die thans nog broedplaatsen van aal
scholvers op hun bezittingen hebben, deze zullen
bewaren, ten eerste om het bijzonder mooie van het
geval zelf, ten tweede uit vaderlandsliefde.