Historisch Archief 1877-1940
18
DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 3 MAART 1928
No. 2648
HISTORISCHE FRAGMENTEN
PHILIPS II (3)
Door vriend en vijand is zijn vredezin bezongen,
Wanneer hij streed, dan was hy tot den strijd gedwongen.
Hij voerde nooit zijn volk, als Karel, in 't gevecht,
Daar heb 'k mijn menschen voor," zei Philips, en terecht.
lEens heeft hij echter zelf den kruitdamp ook geroken,
Dat was bij St. Quentin, waar Frankrijk werd gebroken,
Graaf Lamoraal van Egmond, midden in 't geraas,
Zijn lauweren verwierf in vorm", als vechtersbaas,
Bn Philips in zijn tent de herrie was ontweken,
Om van den hemel de victorie af te smeeken.
Zoo werkten beiden, elk naar stand en kwaliteit,
De koning lag geknield, en Egmond won den strijd.
Het was toevallig St. Laurentius' verjaardag,
En een gedachte die, om zoo te zeggen, klaar lag,
Beving den vorst, bij wien de meening werd versterkt,
Dat St. Laurentius den zege had bewerkt.
Het was een plan om zijn erkentlijkheid te toonen,
En, in bescheidenheid, den Heilige te loonen,
Door 't stichten van een tempel, schoon en magistraal,
Laurentius gewijd. Zoo rees het Escurlaal.
Hij stichtte 't bij Madrid. Paleis en tevens klooster.
«Gegrondvest in den vorm van een reusachtig rooster,
Daar Laurens destijds op een rooster was verbrand
Van dezen vorm van straf had Philips ook verstand.
In 't woeste wapenspel schiep Philips geen behagen;
Hij had het land aan sport; behalve dan aan jagen.
Maar dansen deed hij graag. De meisjes mocht hij wel
Dat liep niet zelden uit op kribbig katjesspel.
Soms deed hij joviaal. Een jonge rechtsgeleerde,
Die Philips' gunst genoot, was klaar en promoveerde.
De vorst kwam op het feest, en bij het eind van 't maal
Kreeg hij, als doctor, de gebruiklijke reaal.
Hij leefde liefst alleen, te midden van de zijnen,
Zelfs zijn gezin mocht zelden aan zijn disch verschijnen,
Het omgekeerde dus van 'tgeen Mevrouw geschiedt,
Als mannie op de club zijn lichte Catz geniet,
En tegen hallef acht zijn ga pleegt op te bellen,
Om haar 't verhaaltje van voor zaken" te vertellen.
Toch niet geheel alleen. Hij had een trouwen vriend,
Die hem zijn leven lang in liefde heeft gediend,
Graaf Ruy Gomes. Die had hem indertijd, als page,
Een muilpeer opgedischt, o gruwlijke blamage !
De Keizer was verwoed, want het vergrijp" was groot.
De daad was ongehoord. Het vonnis was de dood.
Maar Philips wierp zich weenend aan zijn vader's voeten,
En smeekte hem zijn vriend niet zoo te laten boeten.
De Keizer werd vermurwd. Genade gold voor recht,
En sedert was de vriendschapsband nog eens zoo hecht.
Zóó hecht, dat, toen de koning, in hun later leven,
De Prinses Eboli, Ruy's gade, had verheven
Tot pseudo-bruidje, als 'k het zoo eens noemen mag,
Graaf Ruy Gomes dat minzaam door de vingers zag.
Ik sprak van ,,katjesspol". Enfin, 't is lang geleden,
Maar onze vriend was wel wat soepel in zijn zeden,
Het volgende verhaal toont dit onvoegzaam aan,
Dus wie 't niet lezen wil, die mag het overslaan.
Het was in Engeland, kort voor zijn reis naar Spanje,
Hij loopt langs 't huis der hertoginne De Montagne,
De schoonste vrouw van 't hof. Ze was juist opgestaan,
En wiesch zich hoofd en hals, met wonder weinig aan.
Het was een warme dag, de ramen stonden open,
En door het plassen had ze niemand hooren loopen.
De ridder zonder vrees, maar nu niet zonder blaam,
Krijgt plotseling den geest, en klautert door het raam.
De maagd bedenkt zich niet, en gooit met groote gracie,
Maar met nog grooter kracht, de zeepbak naar zijn facie,
Hence, villain ! !" grauwt ze gram . Caramba ! !" hijgt de held,
Terwijl het blauwe bloed hem van de wonde welt.
Dus wreedelijk gewekt van d' allerzoetste droomen,
Vertrekt hij vrij wat vlugger dan hij was gekomen.
Maar als hij haar daarna aan 't hof nog weer eens sprak,
Dan was hij heel beleefd, en dood op zijn gemak.
Leer, jonge maagd, hieruit, uw ramen dicht te houden,
Wanneer g' aan 't kleeden zijt; je wordt zoo licht verkouden.
En gij, verliefde knaap, kies steeds den rechten tijd.
Voor uw galant bezoek; ga nimmer voor 't ontbijt.
(Wordt vervolgd)
CHARIVARIUS
De atavistische vuurproef
door MELIS STOKE
"p EN journalist die den onlangs
"^zestig jaar geworden politicus en
leider Henri Polak geïnterviewd heeft,
verhaalt in zijn verslag o.a. dat hij
?den jubilaris de vraag heeft voor
gelegd:
Hebt U, als gevolg van Uw afkomst,
geen neiging om onder een dadelpalm
te liggen en door slavinnen van dranken
en spijzen bediend te worden?
Het slachtoffer van dit journalistiek
?experiment heeft blijkens rapport van
den verslaggever de vriendelijkheid
gehad om hierop te antwoorden, dat de
verleiding groot zou zijn, indien de
dadels rijp en de slavinnen beeld
schoon waren, maar dat hij vooralsnog
niet aan rust dacht.
De heer Henri Polak gaf door dit
antwoord blijk van een helder ver
stand, waarvan immers het kenmerk
is, dat hij uit een complexe vraag het
?essentieele gedeelte te vatten en te
beantwoorden weet.
Maar wat het publiek daardoor
missen moet, is de zoo uiterst belang
rijke zekerheid dat in zestigjarigen
inderdaad de sluimerende atavismen
ontwaken. Deze zekerheid nu, die
alleen is vast te stellen aan de hand
van een groot feitenm iteriaal. schijnt
bij stil-zwijgende overeenkomst door
de internationale journalistiek
nagespeurd to worden.
Het is tegenwoordig een zeer gewoon
verschijnsel dat de journalist bijzon
dere gelegenheden, zooals jubilea,
eerVolle onderscheidingen en benoemin
gen e.dl gebruikt om te experimen
teeren op het innerlijk wezen van den
geïnterviewde. Het publiek is daaraan
gewoon geraakt, en verbaast zich in
het geheel niet meer over vragen
waarvan de strekking nu niet direct
in het oog springt, zooals b.v.:
Houdt U van Jazz-muziek?"
Welk is Uw geliefde huisdier?"
of:
Hoe besteedt gij Uw zomervacatitie
bij voorkeur?"
Het publiek dat de ontwijkende
antwoorden op dergelijke vragen,
gesteld aan staatslieden en economen
van naam, beroemde uitvinders en
kunstenaars of staatshoofden, leest,
geeft zich wellicht geen rekenschap
van de diepere,
streng-wetenschappelijke bedoelingen die bij den vrager
voorzaten.
Een enkele verraadt, door zijn
vraag te direct te stellen, den opzet, en
dat nu is de fout geweest van den
journalist die in den ziel van Henri
Polak peilde naar onderdrukte, slui
merende begeerten naar dadels en
slavinnen.
Nu de vraag echter eenmaal gesteld,
en beantwoord is, kan er geen bezwaar
meer bestaan tegen cents journalistiek
technische toelichting. In de leidende
kringen der dagblad-reportage is men
tot het inzicht gekomen, dat de wereld
bestuurd wordt door de sluimerende
driften en hereditairu verlangens hare r
leiders. In het geval van den lieer
Henri Polak was het van hot hoogste
belang om te weten in hoeverre diens
sociale idealen voortkwamen uit het
leven zijner voorvaderen die, uitge
strekt onder palmboomen, den ar
beidsdag tot een minimum bekortten,
en het actief en passief kiesrecht
gaarne toekenden aan, en uitstrekten
tot de werkneemster. Vraag en ant
woord zijn reeds geregistreerd door de
anthropologische commissie uit den
Nederlandsehen Journalistenkring.
In dit verband moge het niet onbe
scheiden zijn te verraden welke vragen
door genoemde commissie zijn vast
gesteld om bij oveutueele gelegen
heden te worden voorgelegd aan
andere vooraanstaande personen om
trent wier invloed op de zaken des
lands geen twijfel bestaat, wol daaren
tegen omtrent de atavistische
drijfveeren die tot hun. actie een stimulans
vormen.
We laten ze hier volgen:
Vraag aan Z.Kxc. den Ltnt. Gene
raal H.d. Snijders:
Hebt U, als gevolg van Uwe afstam
ming van de Batavieren, nimmer
neiging gevoeld om, gewapend met een
knods, een tegenstander neer te vellen,
of bier te drinken uit zijn schedel. . . .?
Vraag aan het lid van de Tweede
Kamer L. de Visser:
Is bij U, als spruit uit een geslacht
van visschers, nooit de begeerte wakker
geworden om uwe activiteit speciaal te
verleggen naar troebel water, en heerscht
bij U niet altijd de vrees achter het nel
te i'isschen?
Vraag aan den heer Zimmermaii:
Hebt gij U iccl eens afgevraagd of Uw
drang tot voortdurend hameren op
zekere parlementaire gebreken. Uw
drang om altijd den spijker op den kop
te slaan, en in het algemeen IJ v: speciale
aanleg tot consfniclicf-ojibouwend werk,
verklaarbaar is uit een Vergelijken
drang bij Uwe voorouders, weerspiegeld
in hun ijcslachtmiaiim?
Vraag aan Z.Kx. den .Minister van
Defensie, den heer Lumbooy:
Bent U van oordeel dal de
praehislorische mensch zich met evenveel
gemakkelijkheid bewoog Ie water als te
land, en hebt U in de momenten dat
Uwe vorige incarnatie zich manifesteerde
wel eens verwantschap gevoeld -met het
amphibie?
Vraag aan Z.Exc. den Minister van
Waterstaat, den heer Van der Vegte:
Bent U bevreesd voor onweer? Heeft
Uw kindermeisje U indertijd verzekerd
dut de bliksem en, de donder te iceeij
werden gebracht door partijen die het
in de lucht oneens waren geworden ?
Vraag aan /.Kxc. -Mr. Th. Heems
kerk :
Hebt U, als gevolg van de bekende
overwintering Uws voorvaders, ee-ne
zekere natuurlijke behendigheid in het
manoeuvrccrcn op glad ijs en zijn er
dingen die, hoewel ze U schijnbaar koud
laten, door U voortdurend warm worden
gehouden?
Vraag aan den heer Louis de Vries,
tooneelspeler:
Hebt U bij Uwe vele reizen in het
buitenland, veel eens de neiging bij U
voelen opkomen om Uw wandelstok
te pletter te slaan op een rotspunt, inde
hoop op een straal witter, teneinde Uw
gezelschap eindelijk naar hei beloofde
land, der iooneelspcelkunst en derzelver
matcrieele waardeering te voeren ?
Gebrek aan plaatsruimte en be
scheidenheid, verbieden ons nog meer
vragen te openbaren uit het weten
schappelijk journalistiek register.
De boveiistaandeii zullen ochtrr
voldoende y.ijn om den lezer te doen
inzien dat het gene, dat hij in zijn
critischeii zin zou kunnen verslijten
voor vniagzucht on onbescheidenheid
\ ;m den journalist, een. onderdeel
vormt van een zielkundig werk van
liet allerhoogste beking.