Historisch Archief 1877-1940
GROENE AMSTERDAMMER VAN jo AUGUSTUS *#ö'
fi
INDISCHE WIND
i» l» i
?i l J
? Nationale feestdagen
HET blijft voor vele Indische
monarchisten een gestage te
leurstelling, dat de nationale feest
dagen hier zoo weinig uitingen van
nationaliteitsvreugde en trouw op
leveren en zoo weinig feesten worden.
En toch zou men voor beide alle
voorteekenen gunstig moeten achten.
We aitten met een handjevol Neder
landers in een vreemd land onder
vreemde volken en het nationaal
besef spreekt voornamelijk tot ons in
den vreemde. Verder staat Indi
bekend vanwege de daverende feesten.
Toch vlot het niet op die dagen. De
parades, in den prillen ochtend, zijn bij
de toeschouwers meer geliefd dan.
bij de uitvoerders en de redenen
waarom een parade afgelast kan
Worden zijn talrijk. Bovendien zijn er
niet zooveel steden gelukkig met een
voldoende sterk garnizoen om een
parade te leveren. Na de parade komt
dan désoos en in plaatsen zonder
parade komt ook de soos. En in de
sqos krijgen de leden op een zeker
oogenblik gratis champagne en ver
volgens gratis oranjebitter. Dit is in
de hitte zwaar ^drinken, vooral in de
kwantiteiten waarin men in over
moedig en uitgelaten, gezelschap het
naar binnenwerkt. Dit soosfeest drukt
bij velen een stempel op den geheelen
dag
We hebben sedert eenigen tijd de
Vaderlandsche Club, wier
ontstaansmotief en streven machtig mooi getypeerd
zijn in een pers-uiting van Inlandsche
zijde, welke het Wilhelmus noemde
het clublied van de Vaderlandsche
Club. De Vaderlandsche Club wil ons
nationaal besef verlevendigen door de
nationale dagen tot feestdagen te
maken. Vóór haar hebben periodiek
vereenigingen en enkelingen hiernaar
gestreefd; met geen enkel succes
echter. De hitte smoort iedere
feestvreugdeuiting en al onze feestelijk
heden vermeerderen de warmte.
Maar bovenal: er zit iets onaange
naams in, dat de Inheemschen, die
ook onderdanen zijn van onze Konin
gin en die ook blijde dienen te zijn
met de büjdschap van ons Vorstenhuis
zoo weinig spontane feestvreugde aan
den dag leggen. Daar komt bij, dat
de hoogste pret voor de Inheemschen,
de pasar malam (een soort
avondkermis meestal zonder
kermisvermakelijkheden) door een vaderlijk
gouvernement ontmand is. De gele
genheid nml. tot haaardspel durft het
Gouvernement niet overvloedig aan
de bevolking aan te bieden en het
doodgewone spel met centen en dub
beltjes en kwartjes is de eenige feest
vreugde, die Inlanders en Chineezen
dag en nacht bezig houdt. Indien
veredeling van het volksvermaak in
het Westen reeds een heksentoer blijkt
te zijn, hoe zalmen dan ooit veredeling
van het Indisch volksvermaak kunnen
bereiken.
En zoo demonstreeren onze natio
nale feestdagen een van de moeilijk
heden in de koloniale verhoudingen.
In onze herinnering waren het
dagen van hossen en falderalderiere en
zakjesplakkende socialisten; die her
innering trachten we vergeefs terug te
vinden in een drukken, uitgelaten, dei
nenden soos-ochtend. En voor ons
tegenwoordig verstandelijk gevoel is
de dag slechts welkom als een vrije dag,
met veel rust in luie stoelen en kunst
matige koelte. De vlaggen, die in het
oude land zoo wild en overmoedig
konden wapperen en slaan in den wind,
hangen hier schots en scheef, door
eens Inlanders non-chalante hand
geheschen of uitgestoken, dikwijls
met blauw boven. En het eenig ont
roerende is de vlaggentooi in de
kampongs of langs de wegen, waar de
Inlanders op bevel van het
Binnenlandsch Bestuur hun vlag moeten
uitsteken en aan welke printah de
arme slokkers voldoen door een
dundoek, ter grootte van een mans
zakdoek, dat ongeveer de kleuren
rood, wit en blauw heeft, maar dat
varieert van donkerpaars, geelroze
tot helgroen, wit, donkerrood, in
alle mogelijke combinaties, te beves
tigen aan een bamboestaak, dikwijls
van onmogelijke lengte. Die vlaggen
tooi is wel het meest ontroerend want
vlaggen op bevel is een armoedige
wijze van nationaal-besefs-uiting. Voor
al wanneer men bedenkt, dat zelfs de
pooverste vlag den Inlander eenige
dagen loon kost
H. V.
SPREEKZAAL
,*
School en Hnia
De kinderen gaan bij lager en
middelbaar onderwijs 5 tot 7 uur per
dag naar school; 10 tot 8 uur slapen ze.
Het restant, 9 uur, wordt grooten
deels in de huiselijke kring door
gebracht, ten minste behoort er door
gebracht te worden. Ieder verwacht,
dat het onderwijs met 20?40 leer
lingen per klas prachtige resultaten
zal opleveren en wat verwacht men
van die dubbele tijd thuis, waar men
maar een klein aantal kinderen bijeen
heeft? Zou er ook gehoopt kunnen
worden, dat in dien tijd wel eenige
invloed uitgaat van de huiselijke
kring?
Kan er thuis door gesprekken
niet verband gelegd worden tusschen
het gehoorde op school en de praktijk
van het leven? Het pas geleerde kan
nog eens in anderen vorm gezien
worden in een krantenartikel, bij een
wandeling of hoe dan ook en kan heel
ongezocht zijn. Maar wel moeten de
middelmatig begaafden meestal op
merkzaam gemaakt worden en door
wie anders dan door de ouders.
Welke vaders en moeders nemen
daarvoor de tijd? En wie leeft zoo
danig, dat men dien tijd nemen kan?
Visites maken, winkelen, luisteren
naar het afdraaien van half versleten
gramofoonplaten, (wat tegenwoordig
het middelpunt van menige huiselijke
kring is) klagen over het zitten blijven
van de kinderen, praten over de
dienstbodenood, en wat u nog meer
wilt, dat alles is voor velen belang
rijker dan het meeleven mee de
kinderen. En juist door het meeleven
leert men hunne gedachten, kent men
de sterke en zwakke plekken van
hun vermogen, hoort men, wat hen
boeit, wat hen afleidt, waar ze moeite
mee hebben. Geen onderwijskracht
kan dat alles te weten komen en bij
voorkomende moeilijkheden licht n
van de ouders eens wat toe; van
conflicten behoeft dan geen sprake
te zijn. En men krijgt de samenwer
king tusschen school en huis, die
door geen ouderavonden wordt ver
kregen en die niet anders dan het
onderwijs ten goede kan komen.
Zou daar eens met nadruk en her
haaldelijk op gewezen kunnen worden;
veel kinderen en gezinnen zouden
er gebaat mee zijn, als de ouders in
die richting meewerkten.
BBIG. HUETINCK
VAN DER MEI
Gedachten van
Schopenhauer
bewerkt door Gharivarius
(NIEUWE REEKS)
I. DE MONARCHIE
De deugdelijkste vorm van staatsbestuur is die,
Waartoe Natuur ons leidt. Dat is de monarchie.
De bijen en de mieren hebben hun vorstin,
Dit voorbeeld heeft voor hem die denkt, een diepen zin.
Het leger heeft een hoofd, het schip een kapitein,
Bij mensch en dier bestuurt slechts n orgaan, het brein;
De long, het hart, heeft elk een taak op zijn gebied,
Zij werken mee, maar zij beheerschen 't leven niet.
Zoo is dus dit regiem natuurlijk en normaal
't Heelal, het zonnestelsel zelfs is monarchaal.
II. DE VORST
Hoe zou het mooglijk zijn, dat steeds en overal,
De grootste volkenschaar, millioenen in getal,
Zich willig neerboog voor een man, een vrouw, een kind?
't Is 't monarchaal instinkt, 'dat g'in zijn wezen vindt.
l'Etat, c'est moi," is juist. De vorst, dat is de staat;
Hij die zijn voorspoed deelt, zijn rampen ondergaat,
Geen ander doel beoogt dan 't welzijn van het volk>
Waarvan hij zinnebeeld en leider is, en tolk.
De republiek is kunst, is maakwerk, zwak van stuur,
De monarchie stamt uit de menschlijke natuur.
III. HET ONDERWIJS
Voordat de jeugd nog iets beleefd heeft, of aanschouwd,
Is 't arme hoofd al met begrippen volgestouwd.
't Gevolg is, dat de knaap de wereld binnentreedt
Als een, die veel te veel en veel te weinig weet.
Nu heeft hij maar te zien, hoe 't hem het best gelukt,
Den ballast weg te doen, die op zijn hersens drukt.
Een vlijtig jongeling sprak tot Aristhenes:
Noem mij het beste vak, dan neem ik daarin les."
Het bondige bescheid, dat deze denker gaf,
Geldt ook voor onzen tijd. Hij zei: Leer niet. Leer af."
IV. FOUTEN ERKENNEN
Den man van groote geestesgaven deert het niet,
Als men zijn kleine fouten en gebreken ziet.
Hij neemt er soms zelfs met genoegen kennis van,
Beseffend, dat hij wel een stootje velen kan.
Maar de banale meusch, de middelmatigheid,
Is zelden tot erkenning van een fout bereid,
Omdat zijn waarde juist alleen hierin bestaat,
Dat hij zijn leven lang geen enkle fout begaat.
Als hij dus toegaf, dat zelfs hij iets had misdaan,
Dan was zijn heele reputatie naar de maan.
V. PERSOON
In meer dan eene taal bestaat het woord persoon;
't Duidt menschlijk wezen aan. Het woord is zeer gewoon,
Maar 't drukt toevallig een merkwaardig denkbeeld uit,
Omdat persoon oorspronklijk masker, mom beduidt.
En stellig is het waar, dat elk zijn aard verheelt,
Een mom of masker draagt, en steeds comedie speelt.
't Maatschappelijk verkeer is slechts comediespel,
De wereld is " de rest van 't rijmpje kent men wel.
Vandaar dat wie wat in zich heeft, het spul ontvliedt,
En dat een leeghoofd in gezelschap zoo geniet.
VI. GEMEEN
Een ander woord voor slecht of waard'loos is gemeen.
Dat is oorspronklijk: wat behoort aan iedereen;
En welke waarde heeft wie verder niets bezit?
Als vonken, spattend uit het aambeeld van den smid,
Ontstaan millioonen jaarlijks minder mensch dan soort,
Met niets persoonlijks in gedachte, daad of woord.
De lage dieren hebben geen karakter. Wij,
Zoo zegt men, wel. Toch, kijkt gij naar de maatschappij,
Dan zoekt gij bij het meerendeel dat gij 'ontmoet,
Karakter tevergeefs. Het is confectie-goed.