Historisch Archief 1877-1940
2802
De Groene Amsterdammer van 14 Januari 1933
15
De vrachtautO'Concessies
CA. Klaasse
.
Gedocumenteerd onderzoek noodig
Br is in de laatste jaren ook in ons land al heel
wat deining geweest naar aanleiding van het
hand over hand toenemende automobielverkeer.
Het hardst hebben natuurlijk geschreeuwd die
partijen die zich door dit nieuw en snel opkomend
verkeer een deel van het brood uit den mond ge
nomen zagen: de tramwegen en de spoorwegen.
Wat de trammen betreft moet op den voorgrond
worden gesteld dat men aanvankelijk maar met
0311 half oor geluisterd heeft, en voorloopig volstaan
heeft met het jaarlijks ter beschikking stellen van
een fooi opdat de bedelaar nog een schamel stuk
brood kon bemachtigen. Eerst in de latere jaren,
toen een groot deel van de meest levensvatbare
trammen al zishzelf had geholpen door de
autocancurrentie met eigen wapens te lijf te gaan en
zelf busdiensten in te stellen of door
railsmotortraotie tegemoet te komen aan de bezwaren van
de stoomtram: geringe snelheid en geringe
rijfrequentie met grpote deadweight per tramtrein,
heelt de regeering af en toe de helpende hand uit
gestoken. Autobusconcessies werden niet gegeven
of niet verlengd wanneer de tram zich verbond om
door electrificatie of andere verbetering in de
tractie aan de wenschen van het publiek meer
tegemoet te komen. Van hoogerhand is het vraag
stuk inderdaad reeds geruimen tijd bekeken,
eenige staatscommissies hebben zich ermee bezig
:gehouden, en het laatste heeft de
commissieWelter op dit terrein ook nog een hartig woordje
meegesproken. Dat vooral in de laatste paar jaren
dit onderwerp meer en meer de aandacht trekt en
dat juist nu de regeering het in haar beleid begint
te betrekken, moet wel voornamelijk worden
toegeschreven aan de omstandigheid dat zij daar
direct belang bij heeft gekregen nu de staatsspoor
wegen een stevig tekort hebben dat de Staat inge
volge de bekende overeenkomst inzake de naasting
moet aanvullen, dusdanig dat op de aandeelen 4 %
(vroeger 5%) dividend kan worden uitgekeerd.
Het is dus voor de regeering direct eigen belang
geworden om de autoconcurrentie die eigenlijk
staatsconcurrentie is geworden in een zoo eng
mogelijk gebied terug te persen.
De begrooting heeft al verschillende maatregelen
aangekondigd die hierop betrekking hebben, dit
n verband met het geraamde tekort op de spoor
wegen, dat men maar ongedekt liet omdat het toch
op deze wijze zou verlwijnen. Die plannen wachten
nog steeds op uitvoering. Voor zoover de regeering
er bij de budgetvoorstellen al iets van verklapt
heeft, moet men aannemen dat men de richting wil
uitgaan zooals dia is aangegeven in het
Welterrapport: instelling van een Verkee«fonds waarin
inkomsten gestort zullen worden niet alleen uit
het autovervoer maar ook uit de spoor- en tram
wegen, terwijl ook uitgaven voor beide doeleinden
daarvoor geput zullen worden. Zulks onder de
leuz«: meer eenheid in de politisk ten aanzien
van het verkeerswezen, niet telkens incidenteele
Toehandeling van een bepaalde groep verkeer. Die
leuze van systsmatiek en planmatigheid klinkt
heel mooi en degelijk, maar zij komt daarop neer
dat de weg naar een volkomen oneconomische
verkeersontwikkeling wordt geopend. Wanneer
een fabriek verschillende producten maakt zal de
admiiistratie erop afgestemd zijn dat voor elk disr
producten een zooveel mogelijk zuivere kostprijs
berekening wordt gemaakt.
De Staat is ook een fabriek die verschillende
producten maakt: het spoorwegverkeer en het
Autotransport zijn twee inderdaad wel zeer ver
wante maar toch afzonderlijke producten die
mede met behulp van de staatsbemoeiing tot stand
komen. En nu wil de Staat de administratie met
opzet door elkaar gooien ! Dat men meer eenheid
wil betrachten op het terrein van het transport
wezen is toe te juichen, maar dat daarvoor admi
nistratieve chaos een noodzakelijke voorwaarde
zou zijn lijkt niet waarschijnlijk. Die eenheid is
?trouwens de vlag maar de lading is: het hachje van
de spoorwegen dat gesauveerd moet worden. En
om dat doel te bereiken worden plannen gesmeed
om de meest elementair economische beginselen
.met voeten te treden.
Een van die beginselen is, dat indien door een
uitvinding of door welke gebeurtenis ook een
bepaald product goedkooper dan tot nu toe ge
maakt kan worden, de gemeenschap er belang bij
heeft dat die nieuwe productiewijze wordt gevolgd.
Dien vooruitgang tegen te willen houden omdat
voorkomen moet worden dat het volksvermogen
belegd in de oude productiewijze te gronde gaat"
berust op een misvatting. Om de eenvoudige reden
dat van het moment af dat die nieuwe methode
mogelijk is, dat vermogen voor de gemeenschap al
verloren is. Nu kan men schijnbaar dat kapitaal
intact houden door met behulp van
regeeringsmaatregelen de opkomst van het nieuwe product
tegen te houden, maar dan beteekent dat: dat de
verbruikers in den prijseenHbelasting gaan.betalen
waarmee de houders van het kapitaal dat zichzelf
door den techniekvooruitgang heeft overleefd
gesteund worden. Nu zijn er inderdaad heel veel
bedrijven te gronde gegaan omdat zij de econo
mische ontwikkeling tegen hadden, maar als regel
heeft men die toch niet op deze wijze gesteund. Zou
men dat wel gedaan hebben dan zouden wij de
chemische industrie in de kiem hebben gesmoord
opdat toch vooral indigo- en meekrapcultuur niet
te gronde zouden gaan, dan zouden wij geen gas
fabrieken hebben, omdat de raapolienijverheid
onder de nieuwe verlichtingstechniek zou lijden.
Met andere woorden: dan zouden wij nog in de
middeleeuwen zitten. En toch schijnt men dat alles
serieus van plan te zijn !
Deze heele historie is trouwens nog in statu
nascendi. Wel is een ander punt al in een wat verder
gevorderd stadium. Het vrachtautoverkeer, voor
zoover het betreft publieke diensten dus niet
eigen vrachtautovervoer van bedrijven zal
geconcessionneerd worden. Deze maatregel wordt
aangediend in verband met de plannen tot reorga
nisatie van het autoverkeer, en het is te begrijpen
dat de betrokken partijen ook dit zien als een stap
op den weg om hen van den weg te verdringen ten
behoeve van het vrachtvervoer per spoor. Dat
hoeft niet het geval te zijn; het is zeer goed mogelijk
dat het alleen ertoe zal leiden dat een lacune wordt
aangevuld zonder dat er sprake is van bevoor
deeling van een bepaalden tak van bedrijf, die de
regeering na aan het hart ligt. Wij kennen het
concessiewezen op het gebied van vrijwel alle
openbare vervoermiddelen, den trein, de tram, de
autobus, de stationneerende taxi, alle zijn
geconC3Ssionneerd en hebben zich te houden aan bepaal
de door de overheid gestelde regelen.
Die maatregelen, dat systeem zijn gekozen ten
behoeve van het publiek, opdat men kan rekenen
op een regelmatig en goed functionneeren van den
dienst, en mede om overmatige concurrentie en
,,dubbelinvesteering" van kapitaal te voorkomen.
Die laatste factor zat vooral voor bij spoorwegen,
en is in den laatsten tijd sterk op den achtergrond
geraakt. Dat men op het gebied van het vracht
vervoer ten dienste van het publiek diezelfde
principes zou gaan adopteeren is zeker te
motiveeren, althans het onderzoeken naar de eventueele
motieven waard. Het vrachtvervoer met spoor en
tram is trouwens wel reeds in de concessiepolitiek
betrokken en alleen al daarom zou men kunnen
concludecren, dat het nietgeheel bi lijkis een andere
groep vrachtvervoer geheel vrij van banden te
laten. Maar wanneer straks de Kamer deze kwestie
te behandelen zal krijgen dient men zich toch wel
heel duidelijk rekenschap te geven van de strekking
der voorstellen: is het inderdaad de bedoeling ten
behoeve van het publiek dat door de vrachtbussen
wordt bediend zekere regelen te stellen, of te
voorkomen dat andere
vervoevvlevs-ten-operibarennutte in een minder gunstige positie; staan, dan wel
komt het duiveltje weer om den hoek, in dier
voege, dat rnen den spoorwegen revenuen wil toe
voeren die op zuiver economische gronden bij het
autotransport thuis hooren. Die laatste vraag
kan niet beantwoord worden wanneer men niet een
onafhankelijk en gedocumenteerd onderzoek heeft
ingesteld naar de kosten welke beide vormen van
transport involveeren. Daarbij dient men dan niet
Nieuwe uitgaven
Oud-Hollandsehe Gevelsteenen, door
Mevr. B. Westendorp-Osieok. Uitgave
IVijlioff, den Haag
Van tijd tot tijd verschijnen er aangename
boekjes en boeken, die opwekkend zijn door wat
ze inhouden en door den vorm, waarin die inhoud
wordt voorgedragen. Dit is ongetwijfeld het geval
metditboek Oud-Hollandsche Gevelsteenen", met
wat tekst erbij en met de gevelsteenen zelf geëtst
door Mevr. Betsy Osieck, een der zeven
Amsterdamsche Joffers. Er is een inleiding bij van den
scherpzinnigen Lugt, maar met wiens bepalingen wij het
daarom niet gansch-en-al ns zijn. Maar de etsen
zijn van Mevr. Osieck en daarmee zijn wij het ns.
Het is niet de eerste keer, dat wij het met een uit
gave van haar ns zijn, ook een voorgaande bundel
deed naar een vervolg verlangen. Daze doet het
weer. Het boek, de portefeuille, bevat een 18-tal
geëtste bladeu. Sommige gevelsteenen zijn natuur
lijk voortreffelijker dan de andere, maar die
alle toch getuigen van de toewijding, van 's harten
toewijding, die in de makers daarvan was. En deze
toewijding is een der eerste noodzaken van het
kunstwerk. Daarbij komt voldoende kennis, kunde
om te verwerkelijken; ja n der voornaamste
eischen der verwerkelijking is: zuivere zin voor
vlakvulling; voor een krachtige eenvoudige
vlakvulling, voor een groot-gehouden vlakvulling.
Wanneer ge dan ziet en weet, wat tegenwoordig
als gevelsteen gehouwen wordt, zelfs door befaamde
beeldhouwers, dan kan niet gezegd worden, dat
we in dat opzicht vooruit zijn gegaan. Ik zie
ze daardoor ongetwijfeld, deze vroegere gevel
steenen, anders dan de heer Lugt ze ziet. Natuurlijk
hebben de oude steenen de verteedering gekregen,
die de tijd alles meegeeft, en dat air van lang be
staan te hebben, dat aan de natuurlijke materie
steeds een onmiskenbren rijkdom toevoegt.
Maar toch hoe bitter-arm lijken vele onzer
gevelsteenen tegenover die van vroeger. De te
genwoordige lijken steeds te moedwillig-gewild,
of ze zijn schijnbaar te diepzinnig. Ze hebben
minder dan deze de phantaisie des harten; ze zijn
dikwijls te subtiel, soms verwrongen; ze zijn
meer een taak dan een aandacht eener werkelijke
liefde voor voorstelling en materiaal. Iets als de
Vlucht naar Egypte zijn er zooveel beeldhouwers
nu, die dat zouden kunnen? zijn er veel, die een
,,Melkmeid" zoo levendig konden vereenvoudigen,
ook wat de vlakwerking aangaat; is een boom als
hij den Witten Oliphant niet een rijke oplossing?
De drie Fontijne zijn minder dan deze, maar ze
moeten een lust zijn voor Lizzy Ansingh.
Bewogener dan wij het thans wenschen is 't Fortuin"
maar er is kunde genoeg in de figuur, in het schip.
Groot van werk is de geldzak met de twee kwasten,
waaruit het geld niet geheel-en-al regelmatig
neerrolt; een rijk landschap en stadsgezicht is de Stat
van Grol; als uit een verhaal (Nelly Bodenheim !)
rijdt de vergulde wagen; de Jacob's Poort heeft
iets van een wat italianiseerenden Rembrandt;
de Corendrager, met de kinderlijke handen doet
denken aan de Melkmeid; de drie swarte molle,
is een bewogen stuk natuur en bij -verre sterker
dan Mankes' gedierten....
En wei-verstaan, zijn alle de/e dingen gefitst
door Mevr. Osieck. Ze is met de materie meegegaan
en met de voorstelling inbaar etsen. Ge /iet, dat
al dit werk haar geen plicht was, maar daden
uit genegenheid. Het is daarom te wenschen,
dat deze tweede bundel gevolgd zal worden zeker
door een derden. Ik wil dit verwachten, en erop
wachten. Niet alleen toch door de oud-eeuwsche
voorstellingen werd de'/,e bundel een te loven
bundel; ook dooi' wat hij bevat aan genegenheid
en aan kunde, is hij een der bewijzen, wat Mevr.
Osieck op haar beste oojrenblikketi veimag.
PLASSfHAEKT
?*?**;.
te volstaan met algemeene opmerkingen zooals liet
rapport-Welt er (verg. b.v. wat daarin wordt ge
zegd ten aanzien van het oude wegennet)- maar
alle kostenfai toren moeten grondig en steunend op
cijfermateriaal worden be/u-n, terwijl ook de be
lastingen die reeds worden opgebracht (voor liet
autotranspoit dus ook de ben/,iriebelasting) in liet
geding moeten worden betrokken. Kerst wanneer
dat is gebeurd, kan de regeering met voorstellen in
deze materie voor den dag komen, omdat vóórdat
zulks is geschied haar eigen voorstellen noodwendig
in de lucht moeten hangen en alle reëele basis
ontberen.