Historisch Archief 1877-1940
K. Araguez
Teekentngen J. F. Doove
Een vroegen morgen, dat het fel
woei op een hoek van Sicilië, zei de
bootsman iets dat tegen de
hedendaagsche wetgeving op het peper- en
zoutgehalte der Nederlandsche taal
indruischte. Het was hem niet kwalijk te
nemen, want hij was leege
petroleumvaten aan het richten op het voordek
en er waren twee vaten dichter tot
elkaar gekomen dan een mensch zijn
duim breed is.
Antonio !" zei ik ernstig, op die
manier kom jij nooit waar een oppas
send mensch na zijn dood hoort"
Ken best wezen," zei Antonio,
maar die salamanders, nou die
petroliedrums, dat bent verr.... drums,
of men dat nou zegt of niet, en voor
een Katteker helpt dat altemaal toch
geen zier. Oppassend kent-ie wezen,
maarzoo is-ie d'r in en zoo is-ie d'r
uit. Vanwege Petrus, weet u?"
Ik wist het niet. Sigaar, Antonio ?''
TJ zal mijn nooit geen kwaad woord
hooren zeggen tegen een Hollandsche
sigaar", zei Antonio. Daar heb je nou
die vuile Italiaansche Toscaanders;
zoon sigaar, dat is nou net of je met
je tabak gedaan heb en per abuis
doorrookt van je sigarenpijpje. Daar
weten zij nou niks van, wel? Een
tamezaantje wijn en een vischje uit
de olie, da's billijk en da's best bij
den Italiaander, maar God zal ze nog
nader spreken over wat die bij hun
leven een sigaar durven noemen. Afijn,
zei Antonio, de Kattekers dan, die
bent eeuwig en altoos altemaal ge
lijkelijk verdoemd en gezegend en nou
zal u moeten weten waarom, vanwege
dat u liefhebberij van dien aard hebt.
Luistert u dan naar mijn, dat zit zoo:
De Kattekers, dat bent brave
kerels, altoos geweest. Menig arm
mensch van een schip in nood redden,
maar ja, oudstijds hadden ze dan die
gewoonte bij donkere middernacht een
koei over de duinen te gaan sturen,
met zoo'n halfwassen jongetje, en die
koei had dan een lichie tusschen haar
stomme horens. Nou, als men dat
zoo in den verre ziet als vreemdeling' bij
nacht op de Noordzee, meent men bij
eenigerlei deining een schip te zien
meeleggen, als mijn begrijpt, en omdat
zoo'n schip dan nog meer onder l ij ligt
dan hij, waagt die vreemdeling een
kansje, en zoo-is-t-ie dan wel menig
maal op de tweede bank geloopen.
En redden, nou, dat kennen me.
als helden, van ouds, daar wier je
zoogezegd in opgevoed. Maar nou
wierd zoo'n schip bovendien oudtijds
nog afgeloopen, en hoe. Als je op
Kattek 's nachts vol strandde, had je
bij morgenlicht somtijds al geen
lading meer aan boord. Afijn, daar
voor moet je redden kennen en wat
daar bij behoort.
'Helden bennen alevenwel helden.
D'r was oudtijds geen Katteker
zonder vier zilveren medailles, want
wat-ie ook verzoop, dat was nou zijn
trots. Ieder hebt zooiets in zijn leven,
niet? Zoodat die Kattekers als ze
voor de hemelpoort stingen, met d'r
Een koei met een lichie an de duinen in
Op een kier . . .
vier zilveren medailles als bewijs van
haarlui menschelijkheid, gewoonweg
aanklopten aan die deur van beproefd
eikenhout, moet u maar denken, met
zware zilveren en gouden spijkers en
die deur in een muur zoo hemelhoog,
dat je daar geen blauw stuk lucht
meer boven bespeuren kon. Niks dan
licht. En wit, zoover je opzien kon.
wit als een Zondagsche schort. Nou.
goed. zoo is dat, naar men zegt. Dan
dee Petrus open, wat zijn plicht is;
maar altoos op een kier, naar mijn
verteld wierd. want ja,' d'r is veel
valsch vermoeden ter wereld, wat da,t
aangaat, en iedere bleeke psa,lmzing( r
hebt zich nog geen hernelsleutel in zijn
zak gezongen, niet '? Nou. dan zee
die Katteker: ..Katteker!" Vanwege
(lat hem menigmaal ver/ekerd was dat
hij een merischeiiredder was geweest.
bij 7,ijn leven. Dan wierd dat nagezieii
ineen groot boek. en 7,00 was het dan.
Altoos allright. ..Komt u binnen" zei
Petrus. Kil hij binnen !
Afijn, dat ging lang goed. en terecht.
Maar ja. zoo metier ecuwighi i(t kre< g
Petrus iets tegen de Kattekers. en
dat kan men begrijpen ook. als men
wél nadenkt. Want die Kattekers
bennen gezellige menschen. óie zoch
ten compagnie. l>ie hingen samen over
die Iiooge muur van de hemelsche
gevesten en keken zoo ereis uit, en
pi'a-itten zoo ereis en als je zoo op jx>
gemak naar de zeventig duizend ster
ren ligt te kijken brengt het eene woord
het andere mee, en dat ken wel eens
een hartig woord wezen ook. Want
er moeten daar bliksemsch prach
tige sterren passeeren, naar men zegt.
En nou is-t-er daar ook wel eens
onrust, moet u denken. Hier beneden
waait het, dus je kent vermoeden wat
het daar waaien ken, temidden van
alle sterren en elementen. Hun
pleizier, als u mijn begrijpt. De wind,
dat is een visscherman zijn leven,
als-tie thuis is. Dus zij hangen daar over
die muur en praten zoo in die hemel
sche orkanen, over wat je nou doen
zou als je drie mijl uit de kust lag,
bij gindsche wolk, als Deensch kapi
tein en als Duitsch kapit< in en zoo
voorts. En hoe dat je hem dan van de
tweede bank zou kennen halen en
wat-ie zoo al als lading zou achter
laten, stel dat-ie van Barbados kwam
met zuivere rum, of van Portugal met
een drijvend stel vaatjes beste wijn,
die vanzelvers aanspoelen als de boel
maar stuk slaat. Nou, je ambacht
vergeet je niet licht. En zij pruimen
en bar spugen en vlekken maken over
die spiegelblanke muur, moet u den
ken. En vloeken, godgeklaagd, zooal
er dan oudstijds bij stormweer gevloek
werd, naar men zegt. I^n dat daar te
plaatse !
Bliksemsch prachtige sterren
Xou. Petrus mocht dat niet en
gelijk had-ie.Ook visscherman geweest.
maar ja. wat wil u? Hinnenvaait?!
/oo'n man kan zich licht eeuwig be
teren. Al hebt-ie dan mirakelsch ware
woorden gesproken. Kn dat was nou
niet alles van die Katteker visschers.
Ook altijd klachten over de eenzaam
heid als man en oneenitlu id met an
dere engelen, en altoos maar naast
die hemelsche poort over de muur
hanger» te kijken wie dat er binnen
liep en hoe.
(Slot op pag. 18)