Historisch Archief 1877-1940
dcniioerkunst
ov«
klc
Wi
tJU
eei
vei
pr»
wi.
pe
inl
Hjl
t
va
OF
be
wi
wi
w.
O]
SC
ec
v*
m
g<
st
tv<
l »»'
VJ
et
n
t<
O:
N
e«
e«
ii
o
' O
z
r
v
v
a
d
- l,
v
^
2
I
I
l
\
l
;t
VERSCHUIVINGEN
Albert Plasschaert
ER zijn bij de schilderkunst twee
merkwaardige verschuivingen
waar te nemen; de eene van
innerlijken aard; de tweede zoudt ge
kunnen zeggen meer van uiterlijken
aard. Die van innerlijken aard. is de
meest belangrijke, dat spreekt vanzelf
en haar zullen wij het eerst behandelen.
Wanneer wij zeggen, dat in de
Haagsche School twee romantici wer
den gevonden, Matthijs Maris en Jozef
Israëls; dat de overige Hagenaars,
van nature realisten, toch door hun
neigingen tot den grijzen toon voor
het geheele werk, een overgang vormen
tusschen 't realisme en het roman
tische (volgens onze bepalingen dan),
dan is hiermee de innerlijke staat
aangeduid van de Haagsche School.
Daarna komen de zuivere realis
ten, grootendeels de leerlingen van
Allebé, de Amsterdammers ook
gegeheeten en dezen werden gevolgd
door de toenmalige modernen, vooral
zoekers en niet altijd vinders, maar
uiterst zelden toch schilders van
stoffen. Velen van deze modernen zijn
nog de schilders van dit oogenblik
en op dit oogenblik, al zijn ze getemd
of niet volledig opgebloeid, sommigen
zijn zelfs te kort geschoten tegenover
zich zelven; (allicht heeft een te groote
dwang van den wil de natuur schade
aangedaan). Ik spreek hier van per
soonlijkheden, niet van nabootsers als
b.v. Wiegers, die parasitair leven op
het werk van anderen. Enkelen dan
nog van een zeer psychologische be
gaafdheid als H. Wiegersma, vervol
ledigen het tafereel van den vooraf
gaanden staat der schilderkunst.
Maar zóó wij dit als ongeveer juist
mogen aannemen, wat is dan de
laatste verschuiving" ? Deze laatste ver
schuiving is een straf zich wenden naar
een realisme" en is van zoodanige
duidelijkheid, dat zij mij niet meer te
ontkennen gelijkt en feitelijk reeds
aanwezig is. Dit realisme is ongetwijfeld
geen kunst zonder eenige erfenis van
het voorgaande; dat is, dat het nieuwe
realisme psychologisch «n dramatisch,
soms zelfs tragisch is en zal zijn* Dit
nieuwe realisme in verschillende scha
keering vinden wij bij Schuhmacher,
bij Ket, bij Pyke Koch in zijn portret van
de Antwerpsche Bertha (Rotterdam) en
in de buitengewoon krachtige stil
levens van Hynckes, waar wij het
zuiverst de gezel van het- realisme,
de stoffenschildering, vinden, de kennis
van het schilders-ambacht, de lust
tot de technische uitdrukking der
stoffen, der geaardheid, picturaal on
dervonden, van de verscheiden
materiën, waaruit de voorstelling tevens
bestaat. De verschuiving naar het
realisme is dus de innerlijke verschui
ving, die wij dezer dagen bovenal
hebben vast te stellen; zij is natuurlijk
genoeg om een tijd te kunnen duren,
zelfs om een tijdvak te vullen. Zij zal,
dat spreekt van zelf, niet alleen aan
wezig zijn; er is in kunst altijd vrijheid,
spel en tegenspel en weer aankondiging
van iets, dat nog détoekomst moet
worden.
De andere verschuiving is die,
welke ik van meer uiterlijken aard
heb genoemd en zij betreft de tentoon
stellingen, het tentoonstellen. Wanneer
wij ons de laatste, belangrijke tentoon
stellingen herinneren, dan worden
die niet meer gehouden door de ge
nootschappen, gehandicapt als déze
zijn door de ledententoonstellingen,
waar meer de persoonlijke voldoening
triompheert dan het kritiseerend intel
lect en het werkelijk kunstwerk. De
belangrijke tentoonstellingen worden
gehouden i°door een bepaald lichaam,
dat vrij is van de genootschappelijke
kwalen, door een lichaam, dat wij
hier te lande nog missen maar in het
Paleis van Schoone Kunsten te Brussel
aantreffen, waar een bezig bestuur
belangrijks op belangrijks laat volgen,
versche .schilderkunst en bestorven
kunst van reeds overleden meesters
(Delacroix-Ingres), van tegenstanders
soms tegelijk, maar steeds van schil
ders van eigen glorie. Hier zijn de
genootschappen, tot baat der schilder
kunst, uitgeschakeld.
Missen wij dit lichaam tot nog toe in
Holland, in anderen zin kunnen wij de
verschuiving toch constateeren; dat is
dan door de tentoonstellingen in de mu
sea, de nieuwe musea te Rotterdam en in
den Haag en in het Rijksmuseum, al
zijn de tentoonstellingen daar meer
van reeds langgeleden geijkte schilder
kunst (Vermeer, Rembrandt) of die
pas korter zulken ijk dragen (de
Marissen). Wanneer zulke daden wor
den herhaald, dan kunnen wij hier
nog niet de volledige baat vaststellen
van deze daden, zoo zij tenminste
buiten 't ambtenaarschap gehouden
worden.
Het derde feit, dat zich voor doet
ik weet niet of ik dat als een ver
schuiving kan betitelen. Het is dat
wij in de steden der tentoonstellingen,
der centra van de schilderkunst, een
aantal kunsthandels kunnen aanwijzen
(ik zal geen namen noemen), die zich
specialiseeren, door het regelmatig
laten zien van 't werk van bepaalde
kunstenaars. Deze kunstenaars komen
tot hun roem, evenmin dus door de
kunstgenootschappen met hun zwaren
tros van leden, maar door inzicht of
flair van bepaalde personen uit den
kunsthandel, die óf op die kunstenaars,
in den beginne dikwijls persoonlijk
vertrouwen en dit met hardnekkigheid
volhouden, óf die wezentlijk hun kunst
genieten óf niet ongevoelig zijn voor
wenken van anderen, waarop zij
indirect toch steunen. Doordat zulke
kunsthandels ook materieel betrokken
zijn bij het kunstwerk en dit hen aan
zet, kunnen zij soms een werkelijk
verspreidende kracht voor het kunst
werk bezitten.
Dit is, ongeveer, onze diagnose,
voor de toekomst. Wij zien reeds lang
een vermindering van kracht in het
aesthetische bij de kunstgenootschap
pen (hun verkoopkracht is reeds lang.
zeer gering), wij zien een krach
tiger, ook aesthetischer, bloei in de
andere, door ons genoemde, lichamen.
jQ^hJ^ÉvJnh4fe^lL4». <?*..*». J^fllkiA»«.4MJHh4Bk'flh^B>*K.^B>^»»'Mfc-M»-^»"«"
TUTOROL
REDT UW BETON WE R K
BESCHERMT UW NATUURSTEEN
MAAKT WATERDICHT
VERHARDT 1O-VOU D l G
WERKT VERBLUFFEND
u u n UI T T O T W II Q' STEENHOUWERIJ EN FABRIEK
N.Y. U. ffttULfflJOvAN MARMERWERKEN
AMSTERDAM - RAPENBURG 44 - TELEFOON 42662
Internationale en
nationale bouwkunst!
HOEWEL het niet in de bedoeling
ligt, van deze rubriek een vrije
tribune te maken, waarin de
problemen van de* hedendaagsche ar
chitectuur van alle kanten en door
iedereen worden belicht, meenen wij
een uitzondering te moeten maken
voor de opmerkingen die naar aan
leiding van het artikel van arch. Oud
in de December-aflevering van deze
rubriek in De Groene" binnen kwamen
Oud was in de gelegenheid twee
inzenders te beantwoorden, nl. de
Heeren Kropholler en Tillema, de be
antwoording wordt hierbij dan ook
afgedrukt.
Door omstandigheden was het echter
niet mogelijk de opmerkingen van den
Heer van Moorsel ter beantwoording
aan den Heer Oud op te zenden. We
drukken hierbij echter toch het ar
tikeltje van den Heer van Moorsel af,
omdat we niet de indruk willen wekken
dat we hem niet in de gelegenheid
zouden stellen zijn standpunt te ver
dedigen.
Mijnerzijds zou ik hierbij reeds het
volgende willen aanteekenen:
De Heer van Moorsel meent te
kunnen concludeeren dat Oud, om
zijn strijdmethode te vergemakke
lijken," bewust een verkeerde benaming
koos ter aanduiding van een, bepaald
soort architectuur.
Wie ook maar eenigszins bekend is
met Oud's werk en strijdmethode, en
ook de Heer van Moorsel zou hiervan
op de hoogte kunnen zijn, weet dat
een dergelijke veronderstelling absurd
is. Men vergelijke eens het niveau van
de opmerkingen van den Heer Krop
holler, alsmed-t de beantwoording van
Oud, met horhïveau van het artikeltje
van den Heer van Moorsel.
Wat de illustraties betreft die de
Heer van Moorsel bij zijn artikeltje
voegt, mag ik er aan herinneren dat
goed dennenhout beter is dan slecht
vurenhout, maar dat dit nog niet
zeggen wil dat dennenhout boven
vurenhout te verkiezen is. Zoo gaat
het ook niet aan, deze foto's tegenover
elkander te zetten om daaruit te con
cludeeren dat landeigen" architectuur
te verkiezen is boven de uitingen van
het nieuwe bouwen.
De Heer van Moorsel voegt bij zijn
artikel het volgende briefje:
Naar aanleiding van het geïll. artikel
van arch. J. J. P. Oud in uw weekblad,
zend ik u ingesloten een artikel met
6 afbeeldingen, met verzoek dit zo
mogelijk op dezelfde wijze te plaatsen.
Tegenover uw lezers komt het mij
alleszins redelijk voor, dat u aan mijn
verzoek zult voldoen. Tenzij uw redac
tie een uitgesproken mening inzake
bouwkunst wil poneren."
Het is toch werkelijk al te naïef te
veronderstellen dat de redactie niet een
uitgesproken meening inzake bouw
kunst wil poneeren, als zij een
maandelijksche rubriek instelt, waarvan ze
mij met de redactie belast terwijl mijn
medewerkers zonder uitzondering be
staan uit vertegenwoordigers van h*t
nieuwe bouwen.
Dit wil echter geenszins zeggen d.it
de lezers onredelijk behandeld worden,
want de opname van deze artikelen
toont aan dat wij bestrijding niet
vreezen, zelfs niet aan de
lezersjonthouden. . B. MBRKELBACH
Kropholler's bezwaren
^^ip^Ti
' 'een soort van architectuurtrust ? Wan
neer de'met haar tijd meegaan willende
ER zijn weinig architecten, die ik
zoo oprecht bewonder om hun
beginselvastheid als Oud.
Ook de beginselen van Oud, al komen
zij mij niet geheel juist voor (ten op. *v..iassa niet gelukkig denkt te kunnen
zich te van het geforceerd-niéuwe) en
wensch ik ze daarom niet te volgen,
verkies ik ver boven de algemeenc
beginselloosheid. Ik geef Oud ook daar
gelijk, waar hij omtrent mijn Stadhuis.
van een landhuis en Tulndorp Vreewijk te Rotterdam (Illustraties bij
artikel\Landeigen bouwkunst)
plan voor den Haag zegt, dat mijn
zijn zonder stalen meubelen en kale
muren, zal zulks beteekenen een zich
baanbrekende nieuwe cultuur; wan
neer slechts zeer enkelen uit zelfstandige
overtuiging een huns inziens zieken
tijdgeest bestrijden, plegen zij te
sympathie voor de stad niet boven di» >, worden uitgekreten vóór marionetten
voor de natuur uitgaat en dit er aan t
zien is.
Ook is het juist, dat dikwijls van
voor mij geheel onverwachte zijde
steun voor mijn bouwtrant opdaagt.
Maar een leger" erop nahouden doe*:
tin de hand van n man. En wat de
'uitgebreidheid van de richting-Krop
holler betreft: de uitingen der
moder<ne Nederlandsche architectuur geven
daarvan allerminst blijk l
Oud resumeert zijn verhandeling in
denken aan huurlingen en een dergelijk de uitspraak dat de tram nu de sfeer
cynische bedoeling wil ik Oud niet gaat aangeven, niet het land. Dit dreigt
toeschrijven. Een slip of the pen" j^ i aanzien van onze steriele cultuur
Tenslotte maakt Oud zeer zekt^ . maar al te trieste waarheid te
te goeder trouw een niet geheel "^worden. Het is voor deenkeien, waarop
juiste tegenstelling door te wijzen op ik doelde, een edele taak te trachten
de stadhuisplannen resp. van dr. Ber
lage en van mij, waarbij op de foto'
van dr. Berlage's plan werkgedeeltt
een representatief gedeelte van hei
stadhuis bij mijn ontwerp enkel
het werkgedeelte is afgebeeld. Te/
juiste vergelijking van deze plannen
door uw lezers verzoek ik u beleefd
alsnog in het eerstvolgend nummer hè'
bovenstaande te willen opnemen met
de afbeelding der representatieve zijd*:
van mijn ontwerp. A. J. KROPHOLLER
Het nieuwe bouwen
WANNEER een architect van het
formaat van Oud schrij
het Nieuwe Bouwen, kan mi
wachten iets belangwekkends te ver
nemen. In de Groene van 7 Dec. neemt
hij als uitgangspunt het boekje Over
ijssel, Hoe het bouwt dikwijls goed,
het natuurlijke en eenvoudige weer
ingang te doen vinden, niet in den
vorm van pittoreske landelijkheid maar
als pretentielooze, zuivere toepassing
en waardige rangschikking van onder
deden en materialen, die, hoewel wel
licht traditioneel, ook in onzen tijd
nog zakelijk zoowel als artistiek be
staansrecht hebben. Dit is een werke
lijkheidszin, die verder reikt dan de
sensationeele chimères, de nieuwe
technieken" van board en pleister,
welke, ondanks allen ophef, slechts
spreken van stoffelijke en geestelijke
armoede. Ir. J. A. C. TILLEMA
ud antwoordt:
ET antwoord aan Kropholler en
het antwoord aan Ir. Tillema
gunnen samenvallen.
Mijn tirade de uitgebreide en goed
dikwijls fout". Inderdaad een goed- pleide richting-Kropholler (met een
bedoeld geschriftje, waartegen men compleet leger" te harer beschikking)
nochtans bedenkingen kan hebben en
waarvan zeker vele goede voorbeel
den" niet bijzonder overtuigend zijn.
Maar dan zet Oud de grenzen van zijn
betoog uit en het blijkt dat we slechts
een inleiding lazen tot een scherpe
zou ik ongetwijfeld binnen gehouden
hebben als het zuiver en alleen de
geest van Kropholler was, die zich zoo
nu en dan ruim baan maakt.
Dit is niet het geval.
, Er zijn voor dezen geest steeds
veroordeeling van de uitgebreide en paladijnen op het pad en hun
strijdgoed geleide richting-Kropholler
Vooreerst dit: waarom toch immer
de weinige aanhangers van de door
Berlage, o.m. in de Beurs, neergelegde
begrippen voorgesteld als een strijd
baar leger", een hechte organisatie,
wijze is niet altijd zoo geestelijk" als
men zou wenschen. Ik wil Kropholler
in dit verband slechts herinneren aan
de, ook hem wei-bekende, lezing door
ftón zijner geestverwanten in Antwer
pen gehouden.
De bedoelde paladijnen duiken op in
couranten, vergaderingen, raadzalen,
bij lezingen, enz., en het systematische
in hun optreden doet vanzelf de ge
dachte aan een bepaalde leiding op
komen. Dat Kropholler verzekert, dat
hem van iets'dergelij&s niets bekend is,
doet mij buitengewoon veel genoegen.
Ik meende, wat^de afbeelding van
het Raadhuis-ontwerp van Kropholler
aangaat, het pakkendste aanzicht van
zijn plan te hebben laten afdrukken.
Dit is, volgens Kropholler, niet zoo.
Mijn conclusie berustte evenwel op
het ontwerp als geheel en behoeft dus
geen herziening.
Het terug naar de natuur" van
Ir. Tillema is al sinds i o-tallen van
jaren (en meer!) in allerlei vorm en
op velerlei gebied een geliefkoosde leus.
Het vertegenwoordigde tot nu toe niet
meer dan het privé-genoegen van
enkelingen of kleine groepen, waarvan
zijdelings wel eens bevruchting uit
ging, maar dat in de rechte lijn nooit
een wezenlijk bestanddeel bleek te zijn
van den algemeenen loop der dingen,
zooals deze ons door 's werelds bestel
onontkoombaar noodzakelijk opge
legd wordt. Met dezen loop hebben we
echter te rekenen als we tot een hoog
ook geestelijk hoog l rendement
van onze krachten willen komen !
Er liggen bovendien zoo prachtige
mogelijkheden verborgen in de wijze,
waarop het leven zich thans, schijn
baar rucksichtslos", ontwikkelt, dat
men deze niet terugdringen mag,
doch helpen moet om ze tot ont
plooiing te brengen. Ten deele door zich
zelf op te lossen in de processen, die
tot wording eener nieuwe cultuur bij
dragen; ten deele door deze processen
aan te vullen door geestelijke leiding
te geven (?Durchgeistigung" van het
te autoritair-méchanische op het oogen
blik b.v.).
Uit het slot van Ir. Tillema's be
toog blijkt, dat hij middel en doel
verwisselt (de geest spreekt niet uit,
maar dóór de middelen), en dat de
ontroering, die aan goede werken
der nieuwe bouwkunst eigen is, hem
ontgaat. Toch is het mysterie hier
evenzeer aanwezig als in de goede
werken der oude bouwkunst! allén
nders!
Men kan hem hierbij even weinig
helpen, als men den ongeloovige
Internationale bouwkunst In Nederland: Tulndorp de Klef hoek te Rotterdam, arch. j. }? ?? Oud; in Finland: Stadsblbllotheek te Vlborg; In Japan: Brandweerkazerne te Tokio.
(Illustraties bij artikel van Van Moorsel, Landeigen bouwkunst)
PAG. 10 m il 0< GROINE No.»57
PAO. 4 38 CO
helpen kan, die het wonder van het
Geloof onbestaanbaar acht, omdat het
hem niet geopenbaard werd.
Ir. Tillema staat tegenover de nieuwe
bouwkunst, zooals een atheïst staat
tegenover God.
Hij gaat een slechten tijd tegemoet!
J. J. P. OUD
Landeigen bouwkunst
ET artikel dat arch. J. J. P. Oud
onlangs schreef, en waarin hij
de allermodernste van de moderne
architectuur-uitingen, het Nieuwe
Bouwen" ol de Nieuwe Zakelijkheid"
stelde tegenover de meer natuurlijke
en landeigen bouw, zal menigeen een
weinig geërgerd hebben. Niet omdat
hier een positieve en dus nzijdig
ingestelde mening verkondigd werd en
geen elk wat wils"-opvatting. Zolang
de vakgenoten onderling van mening
verschillen en in elkaar bestrijdende
kampen verdeeld zijn, hebben zij allen
het recht, voor hun mening uit te
komen. Zo ook Oud voor de zijne ! De
kleine ergernis die velen met mij hebben
gevoeld is echter het gevolg van het
feit, dat Oud de hem tegengestelde
architectuur-opvatting bewust een
verkeerde naam geeft. Daardoor wordt
de mening van de lezer bewust ver
keerd gericht, hetgeen m.i. een on
juiste manier van strijden is.
Tegenover de door Oud voorgestane
Nieuwe Zakelijkheid" die zich als
internationaal aandient, staat de na
tuurlijke en op de traditie gegronde
architectuur-opvatting, die landeigen
wil zijn, w.w.z. in overeenstemming
met eigen land, volk en klimaat. In dit
opzicht is deze bouwkunst dus
antiinternationaal te noemen. De heer Oud
noemt deze architectuur nu niet de
landeigen", maar de landelijke"
bouwkunst. En daar wij de heer Oud er
niet voor aanzien, het onderscheid
tussen beide woorden niet te kennen,
menen wij te mogen concluderen, dat
hij bewust deze verkeerde benaming
koos, om zijn strijdmethode te verge
makkelijken.
Zó bezien, zou men de nieuwe zake
lijkheid de onnationale bouwkunst
Raadhuis te Waalwijk, arch. A. J. Krop
holler (illustratie bij artikel van Van Moorsel,
Landeigen bouwkunst)
kunnen noemen, of de moderne stads
architectuur. Het eerste omdat ze, als
gezegd, niet landeigen maar inter
nationaal is n het tweede, omdat ze
uitgaat van de moderne gróte-stads
cultuur. Toch wordt er ook
NieuwZakelijke bouwkunst op het platteland
gepleegd! Wanneer men nu naast de
afbeeldingen bij het artikel van de heer
Oud eens de hierbij gereproduceerde
afbeeldingen legt, dan zal de lezer aan
stonds inzien, dat het in feite niet gaat
om al of niet landelijke, maar om een
al of niet landeigen bouwkunst. Waar
omtrent wij de keuze gaarne aan de
lezer zelf overlaten I
C. M. v. MOORSEL PZN.,
Arch. B.N.A.
?((??n