Historisch Archief 1877-1940
FRANS HALS EN ZIJN *NVLOED
i.fel
Bij de opening der Haarlemsche tentoonstelling
IN het museum te Haarlem, jj / »-w»
dat zijn naam ontleent aan I TOJ* W
den grooten schilder wiens
naam boven deze regelen staat,
is, dank zij het initiatief van
den directeur, den heer G. D. Gratama, thans
een tentoonstelling geopend, aan Frans Hals ge
wijd. Deze tentoonstelling trekt niet alleen de
aandacht door het van elders daar heen gezondene,
maar zal bovendien, naar wij hopen mogen, dui
zenden doen genieten van hetgeen den roem van
Haarlem en zijn museum uitmaakt: de onvolprezen
schutter- en regentenstukken van Krans Hals.
Helaas zijn deze nog steeds aan te weinig Hol
landers bekend; telkens weer spreekt men menschen
die reeds jaren van plan zijn ze te gaan zien,
maar die er nog nooit toe gekomen zijn.
En toch, naast de Velasquezzalen in het Prado te
Madrid, welks inhoud thans tijdelijk is opgeborgen,
is er ter wereld geen plaats waar men dusdanig inten
sief genieten kan van een schilderkunst die vlot is en
van groote virtuositeit, doch tevens even serieus en
degelijk als opgewekt en losjes, een kunst, ons
?** . ? voorgedragen in een zóó groote
IVl CLTtïTl reeks van elk op zichzelf weer
Directeur van het Mawritshuts
verschillende doeken, dat men
er telkens opnieuw versteld
van staat. Want, ja zeker,
ook elders zijn reeksen; de waardige Stanze van
Rafaël, de decoratief doorwerkte friezen der
Sixtijnsche kapel, Tinttretto's verbluffende doeken in
de Scuola di San Rocco te Venetië, Rubtns'
weelderig-barokke allegorie op het leven van Maria
de Medici in het Louvre. Maar nergens is die
tinteling, die roes van kleur, die ongezochte bravour
gecombineerd met fijnheid, die opgewekte
schalkschheid en dat toch typisch Hollandsche wat men onzen
burgerlijken adeldom zou kunnen noemen en wat
ons steeds, ondanks alle grootheid van
buitenlandsche kunst, naar eigen meesters terugtrekt.
DE kunstenaar, dien dezen zomer velen zullen
komen eer en, gelijk zij het verleden jaar
Jeroen Bosch en daarvóór Jan Vermeer en
Rembrandt hebben gedaan in het Museum Boymans en
het Rijksmuseum, was geen geboren Hollander.
Uit Mechelsche ouders te Antwerpen ongeveer 1580
geboren, woonde hij met dezen reeds in 1591 te
Haarlem, in de dagen toen zoovele protestantsche
Vlamingen hun vaderland verlieten. Hij leerde er
bij Van Mander, maar werd allesbehalve, een
academicus. Het eerst trok hij de aandacht met
den grooten schuttersmaaltijd van 1616 en van dat
oogenblik af heeft hij tallooze portretten,
portretgroepen en schutter- en regentenstukken gemaakt.
Wars van alle theorie en traditie, in wezen een
opgewekte bohémien, schiep hij zich een eigen stijl
en techniek, even oorspronkelijk als verrassend.
Die durf, technisch in die dagen algeheel nieuw,
ging gepaard met gewaagde kleurcombinaties,
zooals twee tinten rood vlak naast elkaar.
Op deze wijze voortgaande, ontwikkelde de meester
zich spoedig tot een kolorist van den eersten rang.
Het toppunt vormt in dit opzicht zijn
schuttersgroep van 1633, waar hij het heeft klaar gespeeld,
prachtig en schitterend te worden, ondanks het
door de sjerpen geboden koele blauw, iets waarin
niemand hem ooit heeft overtroffen.
Koloristisch kon Hals buiten de schuttersstukken
moeilijk uitblinken. Hier en daar vond hij in een
genre-achtig motief aanleiding tot kleur, b.v. in het
warme roode keurslijf der Bohémienne in het
Louvre, nog heden zoo frisch als ware het gisteren
geschilderd. Maar het. meerendeel zijner werken
waren portretten en die gaven tot weinig kleur- ?.
variatie aanleiding. Des te meer waren zij voor
dezen op toon-modulaties verzotten schilder aan
leiding om in zwarten, grijzen en bruinen, vooral
in grijzen, tot in de fijnste schakeeringen te gaan.
Het bestudeeren daarvan in Hals' werk behoort tot
de grootste genietingen van het schilderijen zien.
En dan is er zijn techniek: dun, vloeiend zelfs
vaak in de vlakken, puntig en raak in de dingen die
het ten slotte doen. Men kan zich een portret van
hem voorstellen vóórdat hij er de laatste hand aan
legde: fijn en beschaafd in den toon, raak in de
houding en het optreden, goed van uiterlijke ge
lijkenis en typeering (diep peilen, gelijk Rembrandt,
deed Hals zijn zitters niet), schalksch en opgewekt,
maar nog niet geheel voltooid. En dan ziet men het
gebeuren: op de droge partijen en er langs (want
Hals spaarde, vooral later, bij het schilderen eerst
die stukken uit die hij pas op 't laatst wilde invul
len) werd vlug en raak met een puntig penseel ge
toetst, geteekend meer dan geschilderd, zonder de
minste aarzeling, voltooiend, omissies ontdekkend
en foutjes verbeterend en ten slotte het, leven in
blazend aan wat reeds verduiveld knap, maar nog
niet verbluffend was. Een van de vreugden van de
kennismaking met Hals is, dat hij niets voor ons
verbergt. Er zijn in de 176 eeuw weinig schilders
geweest die zóó eerlijk ons openbaarden hoe zij
te werk gingen. Maar laat men niet meenen dat
men het na kan, doen.
ENKELE zijner tijdgenooten hebben het gepro
beerd. Hals' vrouwelijke leerlinge, Judith
Leyster, vlijtig en soepel van aard als zij was, is er
het verst mee gekomen, maar hoe kan het ook
Boven: Lachende jongeman met bierkan" (Hofje
ven Aerden, Uerdam). Midden: Maaltijd van
Offitieren van den ntjoris-doelen" 1627, Uit den
glanstijd (Frans Hals Museum, Haarlem). Onder: Regen
tessen van het Oude-Mannenhuys" ,1664, daar
geschilderd tijdens laatste jaren ven zijn leven. (Frans
Hals Museum, Haarlem).
FAG. 8 DE GROENE No. 3135
l
0 anders bij navolging van iets spontaans haar
* vlotheid is geremd zoodra zij Hals' techniek al te
1 zeer wil benaderen. Daarom heeft zij wel wijselijk
' op den duur uit Hals' schilderwijze een manier van
werken afgeleid, die haar lag en die iets zachter
en rustiger was, waarbij haar technisch afwijkende
Utrechtsche opleiding haar den weg wees.
Behalve Judith Leyster zijn Hals' zoons degenen,
die hem het meest nabij zijn gekomen in het
navolgen van zijn schilderwijze. Het laatste woord
hierover is nog niet gesproken: evenmin als wij de
juiste verhouding kennen tusschen Pieter Brueghel
en diens zoon, Jan Steen en zijn schilderende
kinderen, Philips Wouwermans en zijn broer
Pieter, is het tot heden gelukt uit te maken, welke
van de tallooze herhalingen en navolgingen, die wij
vooral van Hals' genre-achtige kinderkopjes be
zitten, door den meester zelf zijn geschilderd en
welke wellicht afkomstig zijn van Hals jr.
en zijn broers. Wil men steeds slechts dat
gene wat van de allerbeste kwaliteit is, aan
den grooten meester geven, dan is de keuze
gemakkelijk gedaan. Maar hoe vaak zal Hals,
wanneer er geld noodig was en hij de kans had
over eenige dagen een paar stukjes op de markt
kwijt te raken aan dat publiek dat tóch niet ziet,
in een vloek en een zucht een paar stelletjes straat
kinderkopjes in 't rond hebben gemaakt op een
manier die hem om 't even was? Hoe dit zij, deze
mindere soort van werk is van weinig belang, maar
wij moeten ze hier vermelden omdat zij naast
enkele stukken van Leyster de eenige soort van Hals
imitatie is ('t zij dat Hals zichzelf er imiteert dan
wel dat een zijner zoons dit doet) die zijn betere
techniek zeer wel benadert.
Wij willen hiermede niet zeggen, dat nitt anderen
getracht hebben Hals na te doen. Maar dat zijn
steeds partieele ontleeningen. Zoo heeft Pieter
Codde Hals' Magere Compagnie, thans in het Rijks
museum, in Hals' stijl voltooid. Dan is Hendrick
Pot hem nabij gekomen, indien deze althans de
schilder is van de beroemde Familie van Beresteyn,
een doek dat in het Louvre nog steeds op Hals'
naam staat. Ook is er eenig werk van den Amster
dammer Jacob Backer, waarin deze in het costuum
en in enkele toetsen op de wangen Hals nadoet.
Zelfs de Delftenaar Van Mierevelt heeft, in later jaren,
op oogenblikken waarin hij wat uit de plooi wilde
komen, wel naar Hals gekeken. Maar de portret
schilders in Hals' omgeving zijn ver uit de buurt
van zijn techniek gebleven: zoowel de gevoelige
Verspronck als de forsche Jan de Bray zochten hun
kracht in eigen techniek, al hebben zij ook in
andere opzichten het noodige aan Hals te danken.
EERST in de negentiende eeuw heeft Hals'
schilderwijze vruchtdragend gewerkt. Sinds
1860, toen de Hals'en in het Haarlemsch stadhuis
publiek ten toon gesteld werden, zijn telkens weer
de meest eclatante partijen uit zijn doeken
gecopieerd door verscheiden jonge schilders, die wilden
weten hoe met zulke eenvoudige, duidelijke schil
derwijze een dusdanig imposant effect kon worden
bereikt. Menige ipe eeuwsche kunstenaar heeft op
die wijze veel van Hals geleerd. Zoo herinner ik
mij levendig dat Max Liebermann steeds zijn studies
naar de Haarlemsche schtittersstukken in zijn
atelier om zich heen had.
Behalve Hals' techniek hebben zijn ingenieus
vondsten op het gebied der portretgroepeering op
geld gedaan, vooral in zijn eigen tijd. De in Haarlem
geboren Amsterdamsche schuttersschilder Van der
Helst heeft tal van motieven aan Hals ontleend, en
reeds eerder keken De Keyser, Elias en de Hage
naar Jan van Ravesteyn naar de groepeering van
Hals' imposante doeken.
De grootste invloed, die van Hals tijdens zijn
leven uitging, was die Van zijn onderwijs en om
gang. Tot zijn werkelijke leerlingen behoorden in
de eerste plaats de begaafde genreJschilderes Judith
Leyster (1609?1660) en voorts Hals' zoons, onder
wie evenwel slechts Claes en Harmen werk van
beteekenis maakten. Deze meesters schilderden, even
als Judith Leyster, meest figuurstukken. Het is
merkwaardig, dat Hals, die als portrettist geen
navolgers had, daarentegen ettelijke genreschilders
onder zijn leerlingen telde. Behalve de genoemden
behoorden'daartoe Hals' broeder Dirck, en Willem
Buytewech* de oudste grondleggers der Hollandsche
genrekunsty Judith Leyster's echtgenoot Jan Miense
Molenaer (i 1610?1668), de schilder van de
huiselijke feestjes der kleine burgerij en voorts, na
den Vlaming Adriaen Brouwer, die in 1628 bij Hals
in de leer was, onze groote boerenschilder Adriaen
van Ostade (16x0?1685). Het heeft er bovendien
allen schijn van dat Jan Steen tijdens zijn Haar
lemsch verblijf van 1661?1669 tot de geregelde
bezoekers van Hals' werkplaats heeft behoord en
f AG. 9 DÉGROENE No. 3135
er zich zoodoende den breeden toets eigen maakte,
die hem in staat stelde werken te scheppen gelijk
het magistrale doek in het Mauritshuis: Soo
d'ouden songhen so pypen de jonghen".
Gelijk Haarlem bij het ontluiken onzer nationale
schilderkunst kort na 1600 het voornaamste kunst
centrum des lands werd dat zich eerder ontwikkelde
dan Amsterdam, zoo was Hals, de oudste der
zeventiend' eeuwsche Haarlemsche realisten, tevens
de oudste, centrale figuur onzer schilderkunst van
dat tijdvak. Hij werd blijkbaar door de schilders als
zoodanig geëerd en zijn kunstopvatting schijnt,
evenals zijn opvattingen omtrent het kunstenaar
schap, den toon te hebben aangegeven althans
gedurende de eerste veertig jaren der zeventiende
eeuw. Dit is misschien de reden geweest waarom de
overlevering hem veel meer leerlingen is gaan toe
dichten dan hij ooit gehad heeft. Al [strekte [zich
Hals' invloed niet zoover uit, toch kan men zeggen
dat zoowel zijn kunst als zijn persoon van grooten
invloed zijn geweest allereerst op de Haarlemsche en
weldra ook op de Amsterdamsche kunst, terwijl
na zijn dood bovenal in de negentiende eeuw, met
name in de tijden van het impressionisme, zoowel
in ons land als in Frankrijk en Duitschland vele
schilders zeer sterk door zijn kleur en techniek
zijn geïnspireerd. Sindsdien kent de bewondering
voor Hals' kunst geen grenzen. Wij twijfelen er
dan ook niet aan of de tentoonstelling zal, dank
zij die bewondering, welke zij vermoedelijk nog wel
zal doen stijgen, een groot succes worden voor
Hals en zijn onsterfelijk werk.
Hier naast: Lachende man met bierstoop" (Particu
lier bezit, New York). Hieronder: Portret von
K/aes Duyst van Voorhout" ± l636 (Collectie Jules
S. Bache, New York).
i JËtf&a'
r- w*mir^
?' ?«" V,
%#Wf!
&V3*.
,.'»*' L"-.*1'
||S?^:^MK2
W
te:
B?"