Historisch Archief 1877-1940
l t
Waakzaamheid
Letterkundig leven
w!
te<
S'' J»
Japan en de Chineesche beschaving
NIET het minste van Japans roemrijke wapen
feiten is het vernietigen of bezetten van
verscheidene centra der Chineesche cultuur.
De Nan-k'ai universiteit te Tientsin was de eerste
die het moest ontgelden: eerst door vliegtuigen
gebombardeerd, werd zij vervolgens met olie
overgoten en den volgenden dag geheel in brand
geschoten. Daarop volgden vele instellingen van
middelbaar en hooger onderwijs te Sjanghai, en in
Nanking en Canton richtten vliegtuigbommen
groote schade aan in de universiteitsgebouwen. De
overige universiteiten en Colleges" in Noord-China
zijn door de Japanners bezet; daaronder ook de
Nationale Universiteit van Peiping, die in velerlei
opzicht het hart is van het Chineesche intellectueele
leven. Daarmede is het geheele Chineesche hooger
onderwijs lam geslagen. De docenten zijn uit het
bezette gebied gevlucht; velen van hen stonden
zeker op de zwarte lijst, en voor de, in meerderheid
sterk 'nationalistische, studenten is het totaal
onmogelijk hun studiën onder Japansch toezicht
voort te zetten, zelfs al zouden de instellingen
worden heropend.
Het getal der daardoor getroffenen wordt geschat
op 20 tot 30.000. Zeker zijn dit niet allen studenten
in onze nogal enge Nederlandsche beteekenis van
het woord. Hot omvat een goed aantal leerlingen
van m'idflbare scholen en de meerderheid der
studenten biuUctren aan een College" in den
Amerikaanschen zin van het woord, niet verder
gaande dan ongeveer ons candidaats; er zijn er
echter ook, vooral in de philologisch-historische,
juridische-economische vakken, wier opleiding met
een doctorale studie zou kunnen worden vergeleken.
MET een open oog voor de noodzakelijkheid
maatregelen te treffen tot voortzetting van het
hooger onderwijs, tracht men nu in de hoofdstad
der provincie Hoenan, Tsj'angsja, ver van het
oorlogsterrein gelegen, een tijdelijk universitair
centrum in te richten. Dit kost geld, hoe eenvoudig
men het ook aanpakt. Aan alles heeft men gebrek:
boeken, huisvesting, kleeding, voedsel. Wie hierheen
zijn gevlucht hebben vaak alles verloren; de nieuwe
omgeving noodzaakt hen tot het maken van groote
kosten. Chineesche studenten zijn in den regel zeer
arm en gewend in op het terrein der Universiteiten
gelegen studentenhuizen te wonen, waar zij tegen
.Teer lage prijzen maaltijden kunnen krijgen. Dit
alles moet opnieuw worden georganiseerd, terwijl
de universiteiten haar bezittingen verloren hebben.
Een internationale steunactie is hiervoor georgani
seerd, die hier te lande onder verantwoordelijkheid
staat van de International Student Service, gevestigd
te Leiden.
Waarom is het zoo urgent dat het hooger onder
wijs voortgang hebfoe in China? Omdat China's
toekomst voor een groot deel afhangt van de nu
studeerende jeugd. Het land bevindt zich midden
in een uiterst critieken, cultureelen overgangstijd.
Er is behoefte aan deskundigen op elk gebied. Door
de moderne techniek overvallen voor het er geestelijk
rijp voor was, was China met koortsachtige haast
bezig dien achterstand in téhalen. Voortgezette
studie geschiedde nog vaak in het buitenland, doch
de grondslagen werden in China zelf gelegd. Voor
de hervorming van het geheele bestuursapparaat,
van het rechtswezen, het onderwijs, den landbouw,
de industrie, de middelen van verkeer, heeft men
menschen noodig die met de westersche weten
schappen vertrouwd zijn. De overgang waarvoor wij
driehonderd jaren hebben gehad, moet in China in
n menschenleven worden volbracht. Daarnevens
echter is noodig een geestelijke hér-oriëntatie: een
nieuwe studie der oude cultuur, getoetst aan het
moderne leven, om daaruit te redden wat voor onzen
tijd nog waarde heeft, en niet slaafsche navolgers
Aan onze Indische abonné's
Onzen abonné's in Indi
verzoeken wij in hun eigen
belang zeer dringend, het
abonnementsgeld voor 1938
reeds nu over te maken.
Dit in verband met de zér
hooge incassokosten
-T?.'
Prof. Dr. J. J. L. I)uyvendak
te worden van het Westen. Uitnemend werk werd
op dit gebied gedaan. Ernstige studie werd gemaakt
van de Chineesche geschiedenis om na te speuren
wat de drijvende krachten zijn geweest, die het
mogelijk hebben gemaakt, dat China zooveel
eeuwen lang een ongebroken cultuur heeft kunnen
bewaren. Sterk ook was de laatste jaren het besef
levend geworden, dat men ook bij al de noodzakelijke
hervormingen kennis van het oude niet kon missen,
omdat men anders bij zijn hervormingspogingen
immers groot gevaar liep, mis te tasten in het
essentieëele. Zelfs een schijnbaar zuiver technisch
werk als rivierverbetering kan men niet uitvoeren
zonder grondige kennis der oude boeken, waarin in
détail de wisselvallige rivierloopen worden be
schreven.
EEN dubbele taak derhalve: die van uitdragen
der westersche technische en wetenschappelijke
kennis en die van aanpassing en voortzetting der
oude cultuur, was die der universiteiten. Een derde
taak was bovendien op haar schouders gevallen; die
namelijk van draagsters te zijn van de nationalis
tische gedachte.
Dit was begrijpelijk. Wakker geschud door de
politieke gebeurtenissen van de laatste decenniën,
leeft het nationale bewustzijn vooral sterk, bij de
jeugd. Dikwijls heeft zij daaraan op onberaden wijze
uiting gegeven door demonstraties, daar waar zij
beter had gedaan aan de studie te blijven. In een
land, dat zulke lotgevallen te beurt valt als China,
is het echter onvermijdelijk dat ook de studeerende
jeugd er in betrokken wordt en dat de universiteiten
actief deelnemen aan wat het land beroert. Even
onvermijdelijk was het, dat zeer veel van die actie
in de laatste twintig jaar zich moest keeren tegen
Japan. De Japanners beschouwen daarom de
universiteiten als de haarden van het geestelijk
verzet tegen hun overheersching. Zij zullen zeker
alles doen wat in hun vermogen is om ze te
ver' nietigen. Indien de universiteiten in het onafhan
kelijk" geworden Noord-China weer zullen worden
heropend, zullen de leerstoelen bezet zijn door
mannen die zich buigen voor den overheerscher,
en den studenten, die wellicht uit overwegingen
van louter practischen aard geen andere keus zullen
hebben dan het bezoeken van die universiteiten,
zal men trachten bewondering voor Japan in te
stampen. Het staat te bezien of dit mogelijk zal
wezen. Het is n ding, politici en generaals te
vinden, die uit eigen belang den veroveraar willen
dienen; een ander ding is het, de studeerende
Chineesche jeugd haar gevoel van eigenwaarde te
doen opgeven. Men haat en veracht de Japanners,
en de huidige oorlog zal dien haat zeer diep hebben
gemaakt. De verachting is die van het oude cultuur
volk tegenover de dwergbarbaren", die, eerst bij
China te leer gegaan, later hun ziel aan de westersche
techniek hebben verkocht en nu, met geleende
middelen, een terreur uitoefenen.
Vroegere veroveraars, zooals de Mandsjoes,
hebben met de Chineesche literaten reeds veel
moeite gehad. Zij hebben alles gedaan om hen
voor zich te winnen. Zij lieten de Chineesche staats
instellingen grootendeels ongemoeid, en ondernamen
groote werken ter bevordering der Chineesche
cultuur. Slechts wanneer Japan begrijpt, dat China
alleen door Chineezen kan worden bestuurd, en den
Chineeschen eigen aard respecteert, is er op den
duur toenadering mogelijk. Maar de ervaring in dit
opzicht in Korea opgedaan stemt niet hoopvol.
Vroegere veroveraars zijn op den duur door de
hoogere Chineesche cultuur opgezogen, en men
hoort soms de verwachting uitspreken dat dit ook
wel met de Japanners zal geschieden. Maar de
Japanners, sterk verschanst op hun eigen eiland,
met een beschaving die althans in technisch opzicht
hooger is dan de Chineesche, zijn daarvoor beveiligd.
De Chineesche cultuur, door den modernen tijd van
haar wortels losgeslagen, heeft ook een veel minder
sterk aantrekkende kracht dan vroeger. Wel bezit
zij nog in hooge mate die eigenaardige, koppige,
lijdzame onbewegelijkheid, die een opmerker eens
deed schrijven dat, zooals men met oneindig veel
moeite een blok graniet kan omwentelen om te
bespeuren dat de onderkant precies gelijk is aan
den bovenkant, zoo ook alle pogingen tot hervor
ming van den Chinees geen blijvend resultaat hebben.
Dit staat vast: China was op den goeden weg naar
eenheid en noodzakelijke hervorming. Daaraan
heeft Japan onherstelbare schade toegebracht.
Wat, buiten het bezette gebied, van een onafhan
kelijk China zal overblijven, is een wrokkend China.
Militairisme zal ook daarvan -het doel worden om
revanche te kunnen nemen, en zoo zal in Oost-Azië,
deels in dienst gesteld van de Japansche oorlogs
machine, deels zinnend op weerwraak, voor
generaties alle werkelijk beschavingswerk on
mogelijk zijn. Men kan niet zeggen dat het een
vroolijk toekomstbeeld is.
ACHTER MASKERS EN ROOK
Dr. MElVXO. TER BRAAK
Een antwoord
OP mijn artikel in dit blad van 4 December j.l.
over de verhouding tusschen,, Eenheid door
Democratie" en het Comitévan Waakzaam
heid heeft het orgaan van E.d.D. gereageerd door
zich achter de autoriteiten van de Middelburgsche
Courant" te verschuilen en verder (zooals dat ge
woonlijk gaat, wanneer men verdachtmakingen niet
kan bewijzen) een nietszeggend praatje in plaats van
argumenten te geven. Soit; dit zou mij de moeite
besparen op de quaestie door te gaan, wanneer het
zelfde oorgaan niet een week vroeger (dus op den
zelfden dag, dat mijn artikel in De Groene verscheen)
met een nieuwe onthulling" ware gekomen. Prof.
Pos, voorzitter van het Comitévan Waakzaamheid,
heeft n.l. aan het Volksdagblad" een interview toe
gestaan, waarin hij de overigens bekende opvattin
gen van het Comitéover zijn doelstelling uiteen
zette. Dit geeft het orgaan van E.d.D. aanleiding om
het Volksdagblad" te qualificeeren als de spreek
trompet der Waakzamen". Bij deze belachelijke en
misleidende phrase behooren natuurlijk nog eenige
andere phrasen: het masker valt"; de rook is op
getrokken"; voor iedereen zijn de figuren thans
duidelijk zichtbaar", etc. Men lette op de logische
consequenties van deze redeneering; want waarom
zouden die tot voor kort nog zoo listig geachte man
telorganisatoren" nu plotseling hun masker laten
vallen? Om zichzelf te kijk te zetten als echte"
communisten? Of om E.d.D. een, pleizier te doen?
Ik had tot dusverre altijd gedacht, dat mantelorga
nisaties in het duister wroetten, en zónder mantel
(subs. masker) in hun hemd stonden....
In zijn ijver om het Comitépolitiek verdacht te
maken of politiek onnoozel te verklaren heeft het
PAS 8 DE GROENE
blad dus zijn doel weer precies voorbijgeschoten.
Men zou er zeker over kunnen discussieeren, of prof.
Pos tactisch handelde, door in zijn functie van voor
zitter van een organisatie, die aan verdachtmakin
gen blootstaat, een interview toe te staan aan een
communistische krant; ik voor mij zou het niet
gedaan hebben, omdat ik gaarne zelfs den schijn
vermijd van iets uitstaande te hebben met de Volks
front-acrobaten uit de school van Stalin. Men kan
echter ook een andere redeneering volgen, en den
interviewer, wie hij ook zijn moge, beschouwen als
een persoon, die meeningén registreert van anderen
en wiens eigen overtuigingen er dus niet toe doen,
zoolang hij waarheidsgetrouw registreert; en boven
dien was het bewuste interview van prof. Pos er n
uit een reeks van vraaggesprekken van het Volks
dagblad" met links georiënteerde intellectueelen,
waaronder reeds compareerden prof. dr. P. H. van
Moerkerken, Jan Sluyters, dr. Garmt Stuiveling
(voorzitter van het kunstenaarscentrum voor Gees
telijke Weerbaarheid) en.... Anton van Duinker
ken ! Zijn deze heeren voor het orgaan van E. d. D;
nu plotseling ook communisten met afgerukte mas
kers en opgetrokken rook?
Men kan uit dit tweede voorbeeld van verdacht
making, dat ik gedwongen ben recht te zetten, nog
maals opmaken, hoezeer de rol van duivelbanner
de geesten kan verblinden; dat een integere per
soonlijkheid, die alom bekend staat als een humanis
tisch geleerde, aldus weer klakkeloos als communist
gedoodverfd wordt, schijnt het orgaan van E. d. D.
niet te interesseeren. Men zal mij ten goede houden
dat deze onthulling" het laatste argument" is van
dit gehalte, waar ik op in ga.
w
l
HENRIETTE ROLAND HOLST
H* Marsman
Dr. K. F. Proost: Henriëtte ItolanüHolst in
haar MtrIJd om gemccnwhup (Van Logtium
Slateruw, Arnhem)
IK geloof, dat Proost zich vrijwel de moeilijkste
taak heeft gesteld, die men als schrijver op zich
kan nemen: het schrijven van een biografisch
essay, waarbij men bovendien nog vooral de bespro
ken figuur zelf laat spreken en zich onthoudt van
critiek. Sterker kan men zich bezwaarlijk binden,
en eigenlijk is binden nog een zwak woord voor
zooveel onderwerping en bescheidenheid. Hij heeft
Henriëtte Roland Holst vooral willen schetsen als
socialiste, als de strijdster voor het proletariaat,
als de strijdster voor een gelukkiger samenleving".
Maar daarnaast moest hij haar wetenschappelijk
werk bespreken, en zelfs haar poëzie: ,,wat in haar
strijd niet naar voren kwam, in haar wetenschap
pelijke studies geen plaats kon krijgen, openbaart
zij in haar dichtwerken" gelijk een economische
huisvrouw zegt: wat te slecht is voor de huis
kamer en te goed voor de keuken, kan nog heel goed
mede voor de logeerkamer". Ik moet bekennen,
dat alles in mij zich tegen een dergelijke zienswijze
verzet zelfs als ik toegeef, dat Henriëtte Roland
Holst noch in den unieken, noch, zelfs in den
centralen zin van het woord dichteres is. Maar reeds in
die kwestie schuilt voor een dichter een levens
probleem. Iets van dit vraagstuk heeft Proost
gelukkig gezien; het is voor ondichterlijke naturen
het eeuwige struikelblok als zij tegenover kunste
naars staan en het is voor een kunstenaar vrijwel
ondoenlijk dit een niet-kunstenaar duidelijk te
maken. Maar de meening: voor ons zal haar
dichtwerk veeleer illustratie zijn van haar strijd en
van de ontwikkeling harer denkwijze" is toch
ongetwijfeld, in een zoo eerbiedige beschouwing,
een weinig respectueus, en voor de grootste Holland
sche dichteres, voor de kunst berhaupt beleedigend
minimum. Onmiddellijk daarop in zijn inleiding
zegt de schrijver: Natuurlijk is haar dichterschap
niet los te maken van haar dagelijkschen strijd en
van haar denkwijze, ook bij deze beide voelen wij
vaak het dichterlijke. Het is de dichteres in haar
die menschen en dingen idealiseert en uittilt
boven de gewone werkelijkheid, die haar liefde zoo
groot maakt, dat wat zij omvangt, omhoog gedragen
wordt in haar subjectieve visie". Hoezeer dit de op
vatting is van den leek, die de functie der dichtkunst
denkt te begrijpen, hier blijkt Proost althans een
andere notie daarvan te hebben dan in het hier
boven geïncrimineerde citaat maar uit de tegen
spraak blijkt dat hij zich de werkelijke verhouding
der factoren in de vrouw waarover hij schrijft, niet
duidelijk bewust is geweest, en alleen met een klaar,
volledig en genuanceerd, psychologisch begrepen en
in de verbeelding gesynthetiseerd portret voor oogen
had hij zijn uiterst moeilijke taak goed kunnen
volbrengen. Hij schrijft met volledige kennis van
zaken óver de phasen die H. R. H. als socialiste
heeft doorgemaakt, hij begrijpt haar denkbeelden,
de verschuivingen daartusschen, den innerlijken en
uiterlijken- strijd, hij beheerscht het geheele mate
riaal, noodig om het boek, dat men over deze
vrouw zou willen lezen, te schrijven, maar, als men
niets mér van haar wist, als men haar verzen niet
kende, als men de vier portretten niet had, die dit
boek illustreeren, zou men eenvoudig niet weten in
welk wezen alles wat Proost hier beschrijft, heeft
plaats gehad. De grondslag voor ieder biografisch
essay dient een beeld te zijn van de besproken
persoonlijkheid, anders hangt alles in de lucht en
is, met kleine feitelijke wijzigingen, ook toepasselijk
op andere figuren. Deze vervangbaarheid maakt
de lectuur van dit boek tot een teleurstelling. Het
levert bouwstof, maar het werk, dat over Henriëtte
Roland Holst geschreven moet worden, is er nog
niet.
DE beschouwing van Proost werpt voor de
zooveelste maal de vraag op naar de ook sociale
beteekenis der (dicht)kunst. De aestheten hebben
de neiging die te ontkennen en het leven van een
schrijver te zeer als iets van secundair belang te
zien; de anderen, wien het vuur der dichtkunst nooit
door merg en been is gegaan, zien het dichtwerk
als illustratie". Daar in de beschouwing van
Proost het laatste standpunt verdedigd wordt,
hier alleen over deze vergissing nog een enkel
woord. Ik betwijfel, of de bezieling die H. R. H.
heeft gewekt meer van haar leven, haar persoon
lijke aanwezigheid, haar spreken, haar brochures,
haar Wetenschappelijk werk is uitgegaan dan van
t '
haar dichtkunst, maar in ieder geval, alles wat niet
haar poëzie is, werkt slechts zoolang zij leeft; het
verzwakt en vergaat enkele jaren, enkele tientallen
jaren na haar dood; haar gedichten daarentegen
zijn over achthonderd jaar nog een onmiddellijke
bron van bezieling. Haar brochures zijn voor drie
kwart verouderd, omdat zij bewust staan en vallen
met een eenmaal actueele situatie; haar weten
schappelijk denken, een getuigenis van haar
enorme werkkracht en groot, veel-omvattend ver
stand, haar overtuigende woorden, de fascineerende
kracht van haar menschelijke tegenwoordigheid,
het leeft, en het dankt zelfs een deel van zijn levens
kracht aan de vehementie van het kortstondige,
maar het gaat spoedig voorbij. Levend, in den
menschelijken en scheppenden zin van het woord,
blijft van een dichter allén het dichtwerk; wie ook
voor de lateren een boek wil schrijven dat dit werk
verklaart, toegankelijk maakt en aanvult, wie het
wil plaatsen in zijn tijd en begrijpen uit een per
soonlijke ontwikkeling, die moet niet alleen aan
het dichtwerk minstens evenveel aandacht besteden
als aan de rest, maar door alles heen het leven, het
ne, onvervangbare leven, voelbaar maken in een
onvergetelijk beeld.
HOE moeilijk dat is, kan men zeer goed zien in
enkele boeken van Henriëtte Roland Holst
zelf: in haar studies over Rosa Luxemburg en over
Roüsseau; een criterium voor het bepalen der
waarde van zulke geschriften, ligt steeds in de
mate waarin zij, ook met de kleinere feiten,
nawerkend beslag leggen op het geheugen. Van
geen lectuur blijft ons minder bij dan van onvol
waardige biografieën. Maar wat men bereikt, als
men slaagt, kan men constateeren na het lezen
van het meesterlijkste biografisch essay dat ik in
het Nederlandsch ken: de studie van H. R. H. over
Tplstoi. Doch ook op bescheidener schaal zou een
boek over haar reeds van groote beteekenis zijn.
Ik hoop dat een jong socialist, door en door marxis
tisch, doch ook psychologisch geschoold, dit werk
spoedig zal schrijven. Maar nogmaals, hij moet
een beeld kunnen geven, een gestalte, een stroomend
menschelijk bestaan. Anders blijft alles materiaal,
referaat, illustratie en commentaar; en hij moet er
geheel van doordrongen zijn, dat liefde en schep
pende kracht onafscheidelijk is van critiek. Alleen
hysterie en verkeerde bescheidenheid onthoudt een
beminde figuur haar critiek en blijft onvolwaardig,
juist in haar genegenheid. Wie der jonge socialisten
het boek, dat wij over H. R. H. willen lezen, kan
schrijven is voor mij nog een duistere vraag.
Stuiveling? Wolters? Het is een geweldige taak.
Het nut der
onbescheidenheid
C. van Wessem
Haniucl Pepys' In woelige daeen; bewerkt door
J. l'. Nollema (TJevnk Willink, Haarlem)
DE aanteekeningen in dagboekvorm, die
Samuel Pepys gedurende negen jaren van
zijn leven (1660?'69) bijhield, werden zoo
kennelijk voor eigen genoegen, als een zelf uitlaat,
geschreven reeds het kiezen van een geheim
schrift duidt op den wensen van verborgenheid",
dat het bijna vermakelijk aandoet, dat hij het
koopje" snapte van na twee eeuwen toch nog
ontdekt" te worden. Maar hoewel hier ongetwijfeld
van onbescheidenheid onzerzijds" gesproken mag
worden, met dergelijke documenten, en pantoufles"
vervaardigd, is onze kennis van historie" die
ons door Historiegeleerden zoo bar wordt
tegengemaakt gebaat, zooals ook de kennis van onze
17e eeuw" gebaat werd met de onverbloemd-waar
geschilderde menschen op de Haarlemsche Frans
Hals-tentoonstelling, een psychologisch buiten
kansje voor wie altijd geloofd heeft, dat de Hol
lander" onsterfelijk is en dat er slechts een rang
verschuiving van standen in de eeuwen heeft plaats
gehad, geen verandering in wezenlijken zin: Frans
Hals' gezeten burgers staan thans net zoo achter
de kruidenierstoonbank of gaan als bode of
kwitantielooper rond.
De babbelgrage communis opinio" bestond in
PAG, 9 DE GROENE Ne. 3IW
J l -....
de iye eeuw al evenzeer als thans, en de groote
gebeurtenissen van een tijd" wat wij, lateren,
thans als de groote gebeurtenissen van een tijd"
zien waren toen al evenzeer aanleiding tot klets,
hekeling, of protest als tegenwoordig, d. w. z. tot
gemier of tot een gekruide grap. Pepys houdt van
beide. Hij is zichzelf het naast, zijn kwalen en
zijn buikpijn en zijn scharrelpartijen zijn voor hem
belangrijker dan de pest van Londen of de ver
brande schepen op de Medway, en God's recht
vaardigheid" strafte hem met een. verkoudheid
vanwege onkuisch gestoei met Miss Lane", erkent
hij berouwvol. Want Pepys is geen hypocriet en
pent onbekommerd, enfant terrible", zoowel voor
zichzelf als voor anderen, zich veilig wanend achter
zijn geheimschrift, neer wat hem lust neer te pennen,
alles pêle mêle door elkaar, ordeloos, nieuwtjes en
rampen en kwalen, een bonte staalkaart van de
indrukken van den dag". Maar omdat Pepys een
origineelere, d. w. z. een minder klein-burgerlijk
pedante kerel was dan b.v. bij ons Bicker Raye,
die ons ook zulk een kroniek des dagelijkschen
levens" in zijn dagboek (uit de i8e eeuw) naliet,
blijft alles wat hij opschrijft juist door de wijze
waarop hij het opschrijft, hoogst onderhoudend en
springlevend. Hij geeft graag zijn Engelschen
medemenschen, met een waarlijk Shaw'sche ironie voor
hun gebreken, een veeg uit de pan, roemt de Hol
landers, de vijanden toch, op momenten, dat hij
de pest aan zijn eigen landgenooten heeft hij
gunt ze graag een afstraffing voor hun eigenwijsheid,
het spijt hem zelfs als hij het, overigens onjuiste,
bericht verneemt, dat De Ruyter dood is en smaalt
en giert om de koplooze verwarring bij de
Chathamgeschiedenis en om de doellooze drukte van de
Hooge Lords, die met pistolen en dergelijke mallig
heid" (waarom schrapte de Hollandsche bewerker
deze kostelijke tirade?) een blokhuis gingen ver
dedigen, dat het nog geen half uur kon houden.
Erg vaderlandslievend betoont Pepys zich niet,
het schijnt dat deze ondeugd" in de xye eeuw niet
enkel bij ons gevonden werd en dat het beroemde
,,right or wrong my country", dat van lateren
datum is, bottere koppen dan den zijne verlangde.
LAATSTE BOEK
j. Nlanerhoff: I»e opstand van Guadalajara
(Mjffb en van Dltmnr. Rotterdam)
PIJNLIJK een jaar na Slauerhoff's dood
over dit boek te moeten schrijven. Ik zal
er kort over zijn. De geschiedenis is spoedig
verteld: een mislukt glazenmaker wordt door een
priester gebruikt als lang-verwacht Messias. De
Maxicaansche Indianen gelooven een tijdlang in
hem. Politieke intriganten trachten de religieuse be
weging in hun banen te leiden, de zaak verloopt,
de pseudo-verlosser eindigt in dienst van een groot
grondbezitter.
Er waren twee wegen geweest om dit thema te
behandelen: de parodistische en de serieuse. Voer
den laatste was een groote suggestieve macht noodig
geweest, die het ongeloofwaardig verzinsel leven
had ingeblazen; het geloof der Indiaansche bevol
king aanvaardbaar gemaakt; de rol van den glazen
maker ook in hem zelf verantwoord, de politieke
intrige tot een boeiend spel. Slauerhoff koos voor
het grootste gedeelte den anderen weg. Maar alles
wat anders zijn boekïn sterk, grillig-bezwerend en
levend maakte, ontbreekt hier. Geen enkele ver
rassing, geen levende, donkere onderstroom, geen
grootsche sfeer, geen gedreven naturen. Alleen in
het begin even een groots-aandoend landschap.
Zijn hoofdthema, het zwerver-zijn tegen wil en
dank en tevens uit roeping, vormt ook hier de kern
van het boek. De glazenmaker moet het duur be
talen dat hij zijn vrijheid prijs geeft. Maar Verder,
wat een ontstellende leegte, wat een grenzenloos
triviale verveling, wat een armzalig gesol met
poppen. Alle zwakke kanten van Slauerhoff's
overigens zoo ongemeen en fascineerend talent
vindt men hier bij elkaar, met als kroon op dit
alles een z.g. ironie, zoo bot en plat, dat vooral die
plaatsen een kwelling zijn om te lezen. Hij moet
het in zijn zwakste maanden geschreven hebben,
toen hij al uitgeput was. Laat ons dit boek spoedig
vergeten. De exceptioneele rijkdom van zijn andere
werk stelt er zonder eenige moeite toe in staat.
H. MARSMAN
champaqnekruq
r «~% t i KI i: c urn 7f-^r~iki ^-* /~. O^KJIMr^FKI *?*
f. O N N E S &" ZOON
\