Historisch Archief 1877-1940
Jan Engelman;
HILDO KROP
Tentoonstelling bij Hiit'fn, Amsterdam
VAN het Belgische monument te Amersfoort,
dat eigenlijk nooit is overgedragen",
omdat er destijds wrijving was tusschen
Nederland en het in overwinningsroes verkeerende
België, had Hildo Krop een paar modellen over en
die exposeert hij nu, naast eenige andere beelden,
bij Buffa in de, Kalverstraat.
De twee naties kijken elkaar thans heel wat
vriendelijker aan en het is natuurlijk het bezoek
van Koning Leopold aan het monument dat den
beeldhouwer aanleiding gaf, zijn modellen nog eens
in den kunsthandel te laten zien. Den Haag is vél
deftiger dan de hoofdstad van het toevalsland in het
Zuiden, vél deftiger zijn er de kanselarijen, en dit
zal dan ook wel de reden zijn, dat de maker van
het monument niet werd uitgenoodigd de plechtig
heid te Amersfoort bij te wonen. Bij de Belgen zou
zoo iets niet gebeuren, zij zijn hartelijk voor
kunstenaars, zij maken de erkende meesters zelfs
tot baron. Een der beste adviseurs van Koning
Leopold moet een kunstenaar zijn. Maar Den Haag
is, zooals wij zeiden, vél deftiger, en wie deftig
is heeft het recht om nonchalant te zijn. Bovendien :
een monument is een stuk steen, hoe zou het
noodig wezen zich om den maker te bekommeren
als het ding er eenmaal staat, gekocht en betaald,
of van den schenker aanvaard !
(Nader vernemen we, dat Hildo Krop kort voor
ds plechtigheid alsnog is uitgenoodigd, n.l. door
ds Belgische legatie).
DEZE reliëfs voor het tweede gedeelte van het
Belgische monument behooren niet tot den
minsten arbeid van Krop. Vertoonen zij in de
psychologie der individuen weinig schakeering,
wel zijn zij sterk van rhythme. De bundeling van
de lichamen der vluchtelingen heeft een overtui
gende kracht. Krop zal naar de Egyptenaren hebben
gekeken, in den tijd toen hij dit schiep, maar het
bleef een verre reminiscentie, hij kwam tot een
werk met een eigen gelaat. Het decoratieve is hier
zelfs levender en minder schematisch opgelost dan
in sommige werken van later datum.
Het problematische in dezen beeldhouwer (en
hij stond daarin niet alleen) was zijn neiging tot
een styleering, tot een
saamgebslde-kracht-inschijn, die van wezenlijken stijl verwijderd bleef.
Hij diende met zijn beeldhouwwerk het democra
tische Amsterdam in volkomen goede trouw, maar
hij is aan de bijgeloovigheden der gewilde monu
mentaliteit niet ontkomen. Daardoor heeft men
oms het gevoel, dat zijn gedrongen arbeiders en
srbeidersvrouwen te optimistisch op stap zijn naar
aen luchtledig. Ook de criticus Jos. de Gruyter, die
Krop: Zittend paar
(muschelkalksteen, 1926).
pas een helder en waardeerend boek over Krop
uitgaf, (Jos. de Gruyter: Hildo Krop". De Spieghel,
Amsterdam; Het Kompas, Antwerpen), meet dit
bezwaar uit, als hij het heeft over opzettelijkheden
of krampachtigheden" en over een styleering, die
vaak te bewust werd gezocht en bijgevolg in haar
uitkomsten verstandelijk, berekend, formeel aan
doet."
HET bezwaar geldt niet voor een beeld als het
Zittend Paar, in muschelkalksteen, waarvan
de eenvoudige volumina logisch aandoen en van
werkelijk dwingende kracht getuigen. Zeker ook
niet voor het kleine statuet Man met Paard", dat
in zijn omtrekken stellig gevoelig is en levend
bewogen. Telkens kan men ontdekken, dat de
beeldhouwersaanleg van Krop een wezenlijke aanleg
is. Zijn werk is zelden fijn bezenuwd, gracieus is
het nooit, maar het is stoer en van een goed werk
man, die door het vak geworden is wat hij is. Wan
neer men van een beeld als De vlucht der ge
dachten", een al te vage en al te slanke geschie
denis, de spiritualiteit niet vermag te waardeeren,
komt men er toch toe te erkennen, dat het door zijn
stelling in de ruimte de hand van den goeden vak
man verraadt.
In de laatste jaren, trouwens, is Krop aan 't ver
anderen. Er is een mooi werk ontstaan als de Jongen
met adelaar, dat in het Wilhelminagasthuis is te
zien. Er is een naaktstudie ter tentoonstelling, die
(op den kop na) sensitiever in de stof is gedaan. Er
is een masker van den pas gestorven schrijver
Wiedijk, dat van fijner nuanceeringsbehoefte en
grondiger psychologie blijken geeft.
De kleine dier-ceramieken in de vitrine geven
Krop intiem", ze behooren nog altijd tot zijn
geestigste werk, al zijn ze niet zonder toevalseffect
in de kleur.
Schild
e r n e n
-liellieDD
ers
Albert Plasschaert
HET is een vraag, die mij al jaren heeft bezig
gehouden, die ik mij al lang stel: zijn de
Hollanders schilderijen-liefhebbers ?
Niet alleen daarom meen ik het recht te hebben
eenig antwoord daarop te kunnen geven en te
kunnen eischen, dat zulk antwoord met aandacht
worde gelezen. Zulk antwoord heeft 'n moeilijkheid,
waarop wij dadelijk zelf moeten rekenen. Ik geloof
en ik hoop, dat wij onder de liefhebbers gerekend
worden en zullen gerekend blijven. Het beschou
wen en het beoordeelend plaatsen van schilder
werk is n onzer bezigheden, onzer dagelijksche
bezigheden en het is dat reeds te lang om ook maar
van een luchtige bevlieging te kunnen spreken. Deze
dingen zijn meer een met hartstocht en genegenheid
N.V. KUNSTHANDEL
P. DE BOER
HEERENGRACHT 474
AMSTERDAM
?
OUDE MEESTERS
bedreven liefde dan iets anders, ze zijn een liefde
volle dwaasheid" (zóó wordt zulk ding door de
niet-geïnteresseerden gekarakteriseerd), om dan
tegelijk er van af te zijn zichzelf ook eens te moeten
kenschetsen om in een gemakzuchtige houding te
kunnen volharden. Ik geloof niet dat Hollanders
werkelijke schilderijliefhebbers zijn, en tot mijn
verdriet moet ik zeggen: ik heb soortgenooten, aan
hangers genoeg van deze meening ontmoet en
meer dan mij lief is. Wat vele menschen in Holland
liefde voor de schilderkunst" bij zich en bij anderen
heeten, zijn verschillende andere uitingen vanuit
andere overwegingen. Wij kennen inderdaad enkele
liefhebbers der schilderkunst" in ons voortreffelijk
vaderland, die de troost onzer eenzaamheid en de
vreugd, de gelegenheid ter gemeenzaamheid zijn.
Daartoe rekenen wij zeer weinigen. Wij rekenen
daartoe menschen, die eenig verstand hebben, wien
ht t natuurlijk is, gevoelens, sensaties en ontroeringen
te begrijpen in vorm en kleur, te genieten daarvan
in een natuurlijken aandrang, niet als professorale
bezigheid; als geleerdheid uit boeken, dictaten en
als een manier (hoe zeer ook verborgen) om aanzien
en positie te verwerven in de maatschappij. Wij
vinden weinig werkelijke schilderijliefhebbers van
schilderkunst onder de professoren, die deze dingen
als een vak doceeren, ook onder hen, die daarover
praten uit wat ik semi-beschaafdheid noem, en die
nooit een levend woord konden uiten, waaruit iets
opklonk van wat ik de verrassing van het hart wel
eens heb willen noemen. Wij rekenen daartoe niet
hen, die langs een eigenlijk nuttelooze lichamelijke
vaardigheid andere dingen trachten te bereiken dan
zich te geven in kleur, in vorm, in beide, die voor
schilderkunst niets over kunnen hebben, ook zelfs
geen geld, omdat ze nu eenmaal voor het scheppen
te droge akkers zijn. Wij rekenen daartoe niet een
groot getal onzer schilders van thans, die wellicht
beter gymnastiekleeraar, of minister van Schoone
Kunsten en Onderwijs konden zijn (hoor ze uit
munten in hunne oraties !) Wij rekenen daartoe
evenmin sommige onzer dierbare critici, die hun
tekort aan liefde voor de schilderkunst bewijzen
door hun weerstand, verzet tegen de Wezentlijken
en door hun welgezindheid tegenover prullen. Wij
rekenen daartoe niet een schilder, die niet schildert
(er zijn er genoeg die niet schilderen) eigenlijk een
beter object zoeken voor fade litteratuur, wij ver
achten ook hier de Beleggers, of het nu zakenlieden
zijn of renteniers, die op een gemakkelijke winst
hopen langs de schilderijen, wij haten ook daar, die
een soort brij van kunst halen uit artikelen en dag
bladen, waar een finantieele directeur de leiding zich
aanmatigt over schilderkunst (of letterkunde) alleen
omdat hij niet slaagde als maatschappelijk makelaar.
Wij rekenen daartoe tusschen onze vrienden
zeker niet de leiders der fameuze kunstgenoot
schappen, correct maar leeg! noch departements
raadgevers wij rekenen daartoe wel en u begrijpt
hoe gering in aantal ze zijn niet hen, die zich naar
boven trachten te knuffelen en daarom en daarvoor
schrijven; wij rekenen tot de schilderijliefhebbers
een dichter, een dokter, een vent niet in tel, een
schilder, een zwijgend kooper, een zwijgende
verkooper; het zijn in het geheel twaalf
vreemdsoortigen, die misschien in een stil koffiehuisje met hun
tweeën, alleen, iets zeggen, iets doen gevoelen, dat
na jaren nog doorklinkt en sommige dingen minder
duister maakt.
PAG. 13 DE GROENE No. 3208