Historisch Archief 1877-1940
De reportage van de week
ifc.
Et ?
' X ,
Dat gaat naar Den Bosch toe
Carnaval beneden den Moerdijk
H. B. Fortuin
ZOUDEN wij nog satyrs en
nymphen zijn of slechts kan
toorbedienden en
meubelwrijfsters?
Waarschijnlijk zijn wij beide, alles
op zijn tijd. Dinsdag voelden wij ons
nog satyrs, Woensdag waren we kan
toorbedienden, die den vorigen avond
te laat naar bed gekomen zijn. Dat is:
Carnaval.
HOE Carnaval er uit ziet? Een
grauw station, een
provincieplaats, menschen wachtend op de
stoepen der straten, gewone menschen,
geen satyrs en geen bacchanten, maar
burgerheeren met een sigaar en huis
moeders met goede kleeren. En hier
en daar wat kinderen, die in kleurige
pakjes ronddartelen. Dan: beweging.
De Optocht. Voor zoover fantasie en
oorspronkelijkheid van een commissie
reiken, is het fantastisch en origineel.
En dan, hulpmiddel voor nuchtere
geslachten, de traditie speelt hier mee.
Uit de folklore wordt geput. Wat vorige
geslachten aan luim en geest be
dachten, wordt zorgvuldig bewaard en
telken j ar e als een reliek den volke ge
toond. Een reliek der zotheid, rond
gedragen in processie, waarbij onder
het mom van nar en zot de brave
burgerij de bloemetjes buiten zet. De
drie of vier muziek- en fanfarecorpsen,
die de stad rijk is, winkels die toe
passelijke praalwagens lieten mee
rijden, een groep tot geblankette en
met mutsen coquet opgedirkte dienst
meiden verkleede mannen die het
dienstbodenvraagstuk" in verboden
travesti uitbeelden, de jaarlijksche
groepen boeren uit de omgeving der
stad met grappige wagens als Het
wonderbare Huishouden", de feestelijk
nagebootste groep Sneeuwwitje met
de Zeven Dwergen", min of meer ge
slaagde wagens van carnavalsclubs,
die een jaar lang spaarden om weer
mee te kunnen rijden, en dan de zotte
overgroote koppen, de dolle
reuzengroote snuiten, de poppen op stelten,
dat vormt den optocht, totdat dan de
autoriteiten" komfen van de stad, die
in driedaagsche zotheid van naam en
van stadsbestuur veranderde, zoodat
niet meer 's Hertogenbosch door burge
meester Lanschot, maar Oeteldonk
door zijn burgervaojer Peer vaan den
Muggenheuvel en zunnen assessor
Kees Minkels" bestuurd wordt, die in
den stoet meerijden in dur eige
gerei", totdat eindelijk Prins Car
naval in 'nn meraokels kustelikke
waogge" zijn plaats in den stoet vindt.
Carnaval is niet slechts de optocht.
Die is voor kalme burgers en kleine
kinderen. Carnaval is feest, luidruchtig,
druk, flonkerend en schuimend. Dat
begint met het donkeren. Zoo het
feest met toestemming der autoriteiten
(de echte, niet die van het Carnaval)
ook op straat gevierd mag worden,
slierten daar gecostumeerde en ge
maskerde troepen door straten, over
pleinen en wegen. Dan wordt op straat
gehost, gedanst en omhelst. Den Bosch
verbiedt deze luidruchtigheid. Hier
zijn de troepen verkleeden op straat
een door de vingers gezien vergrijp,
maar speelt zich het leven van het
feest binnenshuis af. Binnen de muren
en ramen van de groote café's. Daar
ontmoet den Bosch elkaar. Daar lonken
Spaansche danseressen naar
Oeteldonksche boeren, wier geheele maske
rade bestaat uit het zwart-zijden
boerenpetje en de roode boerenzakdoek
om den hals, dichtgeknoopt met het
hulsel van een lucifersdoosje. Zoo
maakt een Amsterdamsche burger zich
tot een Oeteldonkschen boer, die waar
dig is, in het gevolg van Z.K.H. Prins
Amadero Ricosto diCarnavallo XVIII,
opgenomen te worden, om met de
Oeteldonksche autoriteiten en met de
operette-adjudanten de Bossche café's
langs te gaan, om van Raadskelder tot
de nederige dancing, de
eere-champagne te drinken. Wilt gij schijn? Dan
is dit een vorstelijke intrede in de
sombere doch oude gewelven van het
oude Raadsgebouw, waar een jube
lende schare juichend de intrede viert
van het pralend gezelschap dat in
flonkering van schitterende uniformen
binnentreedt. Wilt gij nuchtere waar
heid? Dan komt een wat zelfvoldaan
stelletje gegoede jongelieden, verkleed
in operetteuniformen naar binnen,
drinkt in het wat boven zijn theewater
gekomen milieu een glas lauwen
champagnewijn, spreekt eenige oppervlakki
ge en traditioneele woorden en verdwijnt
weer. Maar gij moogt deze nuchterheid
niet van mij vragen, gij zoudt ze ook
niet accepteeren als gij er zelf bij
geweest waart. Want hier geldt zotheid,
hier is het rijk van Prins Carnaval, en
ieder, die er aan twijfelt is een die van
elders komt, een ellendeling", die
Prins Carnaval arriveert aan het station,
met de autoriteiten van Oeteldonk voor een rit
zichzelf stelt buiten de wet van Oetel
donk en van elke stad, die Prins
Carnaval binnen zijn wallen heeft, van
de wet die luidt: dwaas te zijn en te
vergeten.
Maar schaart hij zich onder de
zotte vaan, dan is de vreemdeling een
gast, een vriend, tot wien de meisjes
en vrouwen zich zullen begeven, wien
het schuimendste bier, de oudste cognac,
de koelste wijn geschonken wordt.
GA dus onder in de massa. Carnaval
is gemeenschap. Niet van belangen
of stand, maar van verlangen en on
verstand, van gezamenlijk genieten en
verzinken in een bodemloozen afgrond
van de ijle begeerten die in ieder
mensch liggen, liggen te wachten tot
het Carnaval. Ga in een der café's en
Zoo
zfet Carnaval er uit beneden den Moerdijk
(Foto's: Fotobureau Het Zuiden)
en vertrekt
door de stad
dans er, met allen of met de eene die
Uw zinnen bekoorde. Hos en zing,
omarm uw naaste. Wij zijn allen
menschen, neen, niet menschen, wij
zijn. . .. gekken, Carnavalsgekken. Wij
leven nog, eens zal het uit zijn. Laat
ons daarom vandaag genieten, straks
is het te laat, straks is het voorbij.
Ga naar het Casino, waar deftig
Den Bosch in de ruime zalen zich
ophoopt, waar de orkesten luide spelen
en het Oeteldonksche volkslied, de
Carnavalszangen en spotliederen uit
de menigte van honderden en honderden
opklinken. Daar zitten de Bossche
families, minus de zoons en de doch
ters, die elkaar op dansvloer en in
hoeken vonden. Een dreun van feest
en een golf van vreugde deint door die
massa. Losgelaten menschen, niet los
gelaten door zich zelven, maar los
gelaten door de,,maatschappij".
Zichde eigen impulsen. Dat maakt vrij en
woelt de primitieve menschehjke
vreugden op, die bij gezonde wezens
zich blijde en onbezwaard zullen uiten.
Als dat altijd zoo was, was er tegen
Carnaval door niemand bezwaar in te
brengen. Maar het is niet zoo. In de rij
verlichte volkscafé's is een gevel
donker. De kastelein van De vergulde
Hoed" werd net vermoord in een
Carnavalsruzie De ambulance
giert door de straat. Over een week een
interpellatie in den raad, een voorstel
tot verbod. Maar Carnaval is niet te
verbieden. Het leeft in iederen mensch,
altijd en overal. Dat ondervond een
bisschop van Den Bosch, die het feest
wilde verbieden. Tot spot heet de stad
in de feestdagen nog naar des bisschops
geboortegehucht: Oeteldonk!
Zoo bruist de stad in casino, in
volkscafé's, restaurants en feestzalen
van Carnavalspret. In het midden, in
de machtige kathedraal, branden de
lichten en spreekt een ernstig en ver
manende monnik van de liefde Gods
tot de menschen. Vol zijn de gewelven,
vol als de feestzalen daarneven. Zoo
is het Carnaval in Den Bosch.
PAG. 7 DE GROENE No. 3221