Historisch Archief 1877-1940
Schilderkunst
Oskar JVokoscnk
Jan Engelman
EEN man van drie-en-vijf tig jaar reist van de
eene Europeesche wereldstad naar de andere
en vindt geen rust. De onrust is het wezen van zijn
generatie, onrust in het bloed en onrust in de ziel.
Zij had geen wortels meer en kende geen bestendig
heid. In haar eerste volwassenheid werd zij naar
het slagveld geleid en stond vlak voor het aangezicht
van den dood. De measten kenden hem allang, zij
voorvoelden hem, als het droomend voorhoofd van
God, als schaduw van zwarte vogels, als een bleek
gezicht in blauw kristal of met al de aarzelende
associaties die in het woord Verwesung" liggen
uitgedrukt. Misschien ging niemand er zoo ver
trouwd mee om als Georg Trakl, die den angst
begroef in steeds grooter teerheid:
Auf meine Stirne trilt haltes Metall.
Spinnen suchen mein Herz.
Es ist ein Licht, das in meinem Mand erlöscht.
a
Nachts fand ich mich auf einer Heide,
Starrend von Unrat und Staub der Sterne.
lm Hasselgebüsch
Klangen wieder kristallne Engel.
Daar niemand zijn lot kan ontgaan, stierven
zoowel zij die te moe waren om het leven te dragen
als zij die te goed van vertrouwen waren en er te
veel van verwachtten. In figuren als Georg Trakl
en Franz Mare zijn de twee soorten belichaamd.
Kokoschka groeide op met den dood als dwang
gedachte. Toen hij vijf jaar was, stond hij bij het
open graf van zijn broer en de herinnering heeft zijn
gansche jeugd belast met angsttoestanden. Gevaar
is echter niet gevaarlijk, wanneer men het duidelijk
voor zich ziet. Kokoschka trachtte daarom zich een
voorstelling van den dood te scheppen, maar zijn
beeldend vermogen schoot te kort, hij kon het
masker van den dood niet teekenen of schilderen.
Hij had het niet gezien. Als hij Bach's cantate
O Ewigkeit, Du Donnerwort" illustreert, met
een macht van visie waarvan de levende diepzinnig
heid nog steeds niet wordt begrepen, weet hij dat
de geest zich als een adelaar verheft boven de don
kere valleien, doch man en vrouw trachten den
dood in den grond te treden in de gedaante van de
klassieke knekelfiguur. Eerst op het slagveld over
kwam het hem, dat hij hem zag in ware verschijning,
toen kogel en bajonetsteek den kunstenaar hadden
getroffen: een uiterst oogenblik van schrik en
herkenning. Kokoschka breekt in een ontzettend
lachen uit. Vor diesem Lachen eines Sterbenden,
da graust es dem Kosacken, dasz er davon stürzt
und sein Bajonett sogar in dem Lachenden stecken
laszt," zoo vertelt Paul Westheim. Als Kokoschka
hersteld is, kan hij den dood eindelijk betrekken in
zijn kunst, anders dan als stom dreigement, en zoo
ook voorloopig vernietigen".
HET is dikwijls de macht van de kunst der
Germaansche landen, dat zulke toestanden er
tot begrip in groeien. Wij hebben veel aandacht
voor de vormproblemen der Fransche schilderkunst
en het Duitsche werk ligt" ons doorgaans weinig,
omdat het coloristisch afwijkt van hetgeen wij als
Europeeschen norm leerden beschouwen. Kokoschka
wordt door menigeen dan ook slechts gekend als
een figuur die vermelding verdient onder het hoofd
stuk Expressionisme", en sinds de republiek van
Weimar verdwenen is, meent men, dat zijn periode
heeft afgedaan. Geest en talent gedragen zich echter
als de bestendig murmelende bronnen van
Paderborn: zij stroomen door onder iedere constructie
die men optrekt. Expressionisme" is voor de
kunst van Kokoschka niet meer dan een banaal
etiket en het curieuze is, dat zich uit den zoo extreem
begonnen kunstenaar, die eerst de eerzucht had
om een groot chemicus te worden en toen in 1906
en 1907 de Wiener Kunstgewerbeschule verbaasde
met zijn Trance-spieler, met zijn primitieve
teekeningen voor Die Traumenden Knaben", met
groote, wilde fresco's en verwarde drama's, een
schilder heeft ontwikkeld in wien oude tradities
worden voortgezet.
In den aanvang was het métier, zooals de normale
scholing het leert, hem volkomen onbekend. Hij kon
niet anders dan zich-zelf uitstorten, met directheid
en ongemeen fanatisme, met een sterke neiging voor
het essentieele van den vorm, met een groot intuïtief
begrip voor zielstoestanden, voor datgene wat te
raden valt. De mensch is zijn object, in de eerste
plaats, en genadeloos brengt hij psychische eigen
schappen aan het licht. De scherpte waarmee hij de
gelaatstrekken karakteriseert vergeet men nimmer,
nog minder misschien wat hij uitdrukt in houdingen
van het lichaam, in de prachtige handen die hij
schildert, handen zonder regelmaat, handen die
Kokoschka :
«Ie emigranten
uit slingers en slierten van verf bestaan, maar
waarin men karakters leest als in een boek. Hij is
geen portrettist die op bestelling werkt, hij schildert
alleen degenen die hij goed kent en die hem na
staan, en zoo beeldt hij in zijn sujetten uit een
intellectueel klimaat, een gansche periode van
psychische verfijning en analyse: de onvergetelijke
beeltenissen van Adolf Loos, van hertogin R., van
Professor Forel, van Else Kupfer, van Herwarth
Walden, Peter Altenberg, Rudolf Blümner, Dr.
Fritz Neuberger.
Met de natuur komt hij pas wezenlijk in contact
als hij in 1908 naar Zwitserland gaat. Hoezeer het
een overweldiging voor hem is en hoe groot het
conflict is dat ontstaat, bewijst een landschap als
zijn Dent du Midi", dat het elementaire van een
Van Gogh verbindt met details die van een myoop
schijnen te komen. Eerst in het landschap uit
Tirol, Tre Croci", dat in 1913 ontstaat, zal hij de
harmonie vinden, de klare ruimtelijkheid, waarbij
de diepe, verzadigde kleurtoon geheel is opgenomen
in de met meesterschap geordende vormen. De
portretten hebben die beeldende rust dan nog niet,
hij laat zich vaak drijven op zijn sentiment en zijn
snelle, haarfijn ontraadselende intuïtie. Maar
gedurende den wereldoorlog komt er een moment,
waarin hij het rustelooze en naar alle kanten geeste
lijke avonturierende van zijn generatie als het ware
synthetisch samenvat. Dan ontstaat dat
diephartstochtelijke schilderij Die Auswanderer". Het
vat de lotsbestemming van een gansche groep,
van een geheele maatschappelijke laag, in drie
sujetten krachtig samen. Hij heeft de confrontatie
met den dood doorstaan, zijn levenswil schijnt zich
om Dr. Neuberger en zijn rustige intelligentie te
bewegen als om een spil. Zelfs de compositie drukt
dit uit, hoe on-academisch dan ook. Deze menschen
hebben geen hoop op een blijvende stad, zij ver
wachten niets van mensch of wereld, maar zij ver
wachten hun zelfbevestiging, wat er ook gebeure.
De tijd van den zwaarsten nood en de nabije dood
schept zoodoende den wil en het vermogen om te
leven, om een zware taak te volbrengen.
DE intellectueele energie van Kokoschka kon
in zijn jeugd, bij wijze van spreken, iederen
kant uit. Het lijkt een toeval dat hij het penseel
greep om zich te uiten. Een atelier heeft hem niet
geschoold, hij heeft zich het innerlijk beeld zelf
standig gevormd, zijn hand vond de eigen arabeske.
En na de jeugd-jaren kent hij dan zijn taak: schilder
te zijn en niet anders, schilder in dien volstrekten
zin van Cézanne: un homme, qui s'exprime au
moyen des couleurs et rien de plus". Het klaart in
hem op en de kwellingen van de depravaties der
portretten, de metaphysische angsten van zijn
series lithographieën, raken op den achtergrond.
Hij gaat veel op reis, hij schildert stadsgezichten die
zich van de voortzetting eener traditie alleen onder
scheiden door een feller dynamiek, hij schildert
landschappen die men naast Monets uit den besten
tijd zou hangen, al zijn ze zwaarder van toon en met
hartstochtelijker vaart gedaan.
Zóó zagen we hem in de schilderijen, die op de
tentoonstelling van het Genootschap Kunstliefde te
Utrecht hingen: de eerste
Kokoschka-tentoonstelling in ons land. Niet meer de extreeme kleurstelling
van weleer, geen slingers en ontploffingen, doch een
schilderen met stroomend lan en vast overleg in
nen. Het gezicht op Lyon, met de tuimelende
meeuwen in de bewogen lucht, een vaste greep, een
synthese (enkele te haastige details daargelaten).
De Mandril" een gaaf kleur-accoord en een sterke
evocatie van dierlijk leven. Het schilderij met de
Herten een compositie in liedvorm, in hooge mate ele
gant en lyrisch, spontaan en ook mannelijk teeder.
Kokoschka is zwervende en de Duitsche landen
weten niet wat zij met zijn kunst moeten beginnen.
Maar het schijnt dat hij nu pas meester is van zijn
vermogens.
(Adv.)
HET BEKENDE SCHILDERIJ VAN JAN VAN GOYEN
WOELIG WATER,
December 1938 verworven uit het Museum van de Oude Pinakotheek te München.
Uit de tentoonstelling DIJ .N. V. Kunsthandel P. de JJoer,
Heerengracht 474 te Amsterdam, dagelijks van 11-5, Zondags van 1-4.
PAG. II DE GROENE No. 3226