Historisch Archief 1877-1940
Contact met het
onzienlijke
Een verhaal voor De Groene
van Will Wemerman
TOEN ik thuis kwam en al in de hall mijn
vleugel hoorde, wist ik dat Toon me toch
gevonden had. Het verbaasde me dat hij
Ravel speelde, maar ik bedacht, dat die nu helaas
inderdaad ook dood" was.
Het kwam me voor dat Toon's aanslag iets ge
leden had door de rust-periode waartoe ik hem had
gedwongen. Hoewel de qualiteit van het spel Toon's
standing niet verloochende. Toon was, wat men in
onze kringen die de techniek misschien over
schatten een knap pianist noemt.
Ik ging naar mijn kamer en gaf een klap op de
vleugel-klep.
Je hebt me dus weer gevonden, hè?" consta
teerde ik.
Toon hield op met spelen,.
Je moet voor de aardigheid eens aan Handel
vragen," zei ik, wat die van Ravel denkt."
Toen ging ik eten.
NIET dat ik geen liefhebber ben van pianospel.
Er zijn momenten dat ik er zelfs geld voor geef.
Maar het werd te lastig. Toon is iemand, die geen
maat kent. Geef je hem een octaaf, dan neemt hij
den heelen vleugel. Toen ik hem dan ook toestond
(omdat ik het niet best kon verhinderen n omdat
hij toch altijd mijn vriend was geweest) om ook
nèzijn dood zijn pianostudie op mijn vleugel voort
te zetten, daar ons beider krachten voor dat experi
ment sterk genoeg bleken, had ik niet voorzien, dat
hij zoo te zeggen in mijn piano zou gaan wonen.
Maar hoe gaat dat. . . . Het begint met wat
kloppen in de tafel. Tiktiktik. Ben jij daar Toon?
Tik. Ja. Wou je wat? Tiktik. Nee. Ben je gelukkig?
Raar geschommel van de tafel.... enfin, zooals
dat gaat, zei ik al.
Dan verder: Wou je dan niets? Tik. Wat dan?
maar tellen: A.B.C.D.E.F.G.H.IJ.K.L.M.
Tik. En dan? A.B.C.D.E I. I?
.P?
En dan
N.O.P...
Tik.
Pi pi Piano? TIK! !
Zoo begon het. Ik stond toe dat hij eens probeerde.
Het ging en we bepaalden een wekelijksche piano
avond.
In het begin was het heel prettig. We speelden
uren lang Bach en Beethoven en andere groote
dooden; want aan levende componisten waag ik me
niet, tikte Toon altijd, daar sta ik te ver van af.
Maar in 't begin was het inderdaad heel prettig.
Mijn pianospel bepaalt zich hoofdzakelijk tot wat
zeer persoonlijke improvisaties (den vleugel heb ik
trouwens geërfd) en als ik probeerde te vergeten dat
het Toon was, die spélde, dan voelde ik me een
groot solist. Het was uitstekend voor mijn
minderwaardigh eidscomplex.
ZOOIETS is aardig een of twee maal per week.
Ook de buren klagen dan niet, of weinig. Maar
toen ik mijn klavier duchtig had laten stemmen en
Toon ingespeeld raakte, wilde hij niet meer op
houden.
's Morgens voor het ontbijt was de kerel al
present. En maar zeuren om Schubert. Terwijl ik
at speelden we; tot ik weg moest; altijd te laat. Als
ik thuis kwam was hij er ook al, of nog, dat weet je
nooit. En weer spelen, 's Avonds was hij eenvoudig
niet uit den vleugel te slaan.
De buren werden lastig en bonsden met bezems
tegen het plafond en begonnen me te belasteren
bij den conciërge.
Het hielp niets of ik al probeerde Toon tot de orde
te roepen. Hij had toch altijd de laatste tik. Mijn
zenuwen en mijn piano gingen er onder lijden.
Vooral toen Toon tenslotte kans zag op de een of
andere manier (wat weten wij toch weinig van het
Andere Bestaan af) zonder mijn hulp te concer
teeren. Het werd absoluut te erg. Ik begon raar te
doen. Ik ging met alles schudden. Mijn hoofd;
m'n beenen soms. Lastig; en vreemd voor de om
standers.
Ook kreeg ik een soort indigestie. Als ik bij
vrienden of in de cinema per ongeluk piano spelen
hoorde, vertoonde ik neiging tot hevige brakingen.
Het kwam zelfs voor. . . . Enfin, genoeg.
Ik probeerde er iets op te vinden om Toon het
spelen te beletten, met ruw geweld. Ik deed de
vleugel op slot. Toon speelde op den dichten vleugel.
Ik wilde er de snaren uithalen; maar dat was te
veel werk. Ik deed moeite om het instrument te
verkoopen. Hoewel mijn hart bloedde, zooals dat
heet. Gelukkig eigenlijk maar, dat niemand het
wilde hebben, omdat het veel te ouderwetsch was.
En zoo ging de geschiedenis verder. Totdat ik op
het idee kwam, te gaan verhuizen. . . . Heel in het
geheim keek ik uit naar een ander appartement, in
een heel ander arrondissement. Ver van het vorige.
Ik vond iets behoorlijks en op een stormachtigen
ochtend verhuisde ik.
Toon was niet aanwezig en de opzet van de vlucht
slaagde volkomen.
Weken lang leefde ik in mijn nieuwe woning in
de meest volkomen rust. Het was heerlijk om bij
het opstaan en ontbijten geen Bach te hooren. En
ook Beethoven kon ik bij de lunch ontbeeren. En
de avonden waren onbeschrijfelijk rustig, als je de
radio van de buren niet meetelde. Maar die zweeg
om tien uur.
Doch na enkele maanden betrapte ik mij er op
dat ik een aardige passage uit het Wohl-temperierte
Klavier neuriede. En mijn gedachten hielden zich
met meer fuga's bezig, dan was overeen te brengen
met mijn afkeer van de klassieken. En toen ik
mezelf een keer vond staan luisteren, naar een
juffrouw, die voor een open venster met kinderlijke
onschuld dacht dat ze de Mondscheinsonate
speelde, toen wist ik dat ik eigenlijk iets miste,
zonder Toon.
Er was een zekere leegte. Ik opende mijn vleugel
en sloeg een A aan. Toen een C en vervolgens een F.
Toen speelde ik op eenvoudige wijze Clair de
lune." En het was al iets.
Daarom was ik ook niet al te zeer vertoornd, toen
ik den middag waarop ik dit verhaal liet beginnen,
thuiskomend, Toon in mijn piano hoorde.
TOON was, misschien in zijn blijdschap dat hij
mij gevonden had, niet boos om de vlucht en
redelijker in zijn eischen dan ik durfde verwachten.
Hij wilde sftldeeren. Oefenen. Meester blijven op het
instrument. Want je kunt tenslotte nooit weten.
Die laatste woorden brachten me aan het denken.
Was het niet jammer, dat de wereld niet kon ge
nieten van Toons talent? Wel zijn er meer goede
pianisten, maar de werkelijk groote zijn niet dicht
gezaaid. Als Toon eens een concert gaf! Maar de
wereld zal een vleugel zonder zichtbaren bespeler
niet accepteeren. Toen had ik de oplossing.
Ik zou spelen f Ik zou voor den vleugel gaan zitten
en de gebaren maken van iemand die een concert
geeft. Ik had dat al zoo vaak gezien en van de aller
grootsten, dat dat niet moeilijk voor me zou zijn.
Ook wist ik wel wat voor gezicht je daar bij moest
zetten. Ik heb altijd meer gevoeld voor het verdiepte
genre. De denkende pianist. Met aphorismen in het
programma. Nu was het zaak Toon te winnen voor
de affaire, want het is tenslotte altijd Toon qui fait
la musique.
Het ging gemakkelijker dan ik dacht. Hij voelde
voor het denkbeeld. Hij vond zelfs goed dat we een
combinatie maakten van ons beider namen en dat
we dus (hij heette destijds Toon Meyer) zouden
optreden onder den naam Wilton Wemermeyer. Het
was iets, zei hij.
Met mijn connecties viel het me niet moeilijk
beslag te leggen op een van de vele Parij sche
concertzalen. Alleen verbaasde men er zich over,
dat ik nooit eerder iets van me had laten hooren,
als ik dan zoo'n groot pianist was. Och ja, zei ik,
ik speelde vroeger onder het pseudoniem Gieseking;
maar die naam ging me vervelen. Zelfs de meest
verstokte twijfelaar viel dan verbaasd achterover.
Je kunt begrijpen hoe Toon en ik repeteerden.
Hij, om zoo goed mogelijk voor den dag te komen
en ik om de gebaren te verzinnen die het beste bij
zijn spel pasten. We hadden nog al eens
oneenigheden, die eerst uitgepraat moesten worden voor
we verder gingen. Dat hield vooral erg op, want
Toon's manier van spreken door middel van de
tafel is nogal omstandig. Maar we slaagden er in
een bevredigend resultaat te bereiken en zagen de
datum van ons recital met blijdschap naderen.
Groote affiches schilderden den naam Wilton
Wemermeyer op alle zuilen en voor een zekere
reclame in de pers (zooals dat gaat) was ook gezorgd.
TOEN kwam de avond. Toon was nerveus, tikte
hij in de solistenkamer, toen er even niemand
bij was. Ik niet. Ik kende mijn gebaren en de manier
om mijn haar naar achteren te werpen. Ook m'n
buiging had ik onder de knie. Een publiek van
liefhebbers en prix réduits vulde de zaal en de
kritiek had de beste plaatsen.
Ik betrad het podium in een zorgvuldig gestrikte
witte das en maakte een prettigen indruk op het
publiek, dat mijn foto kende uit de bladen. Bach
ging best. Ik was zeer verdiept en dat ik zoo nu en
dan even te ver naar rechts speelde, juist terwijl
Toon een lage passage had, heeft waarschijnlijk
maar een enkeling opgemerkt.
Ook Chopin deed het wel en Debussy kreeg een
ovatie.
In de pauze wilde Toon even onaangenaam
worden over een enkele vergissing, maar een
juffrouw, die met Wilton Wemermeyer kennis wilde
maken, onderbrak zijn alfabet.
Toen kwam de tweede helft met Ravel.
En nu blijkt alweer hoe onbegrijpelijk de wereld
van het onzienlijke voor ons blijft. Want wat heeft
Toon bezield? Maakte ik een vergissing, waarover
hij zich opwond? Was het opgekropte woede over
mijn verhuizing? Of herinnerde hij zich, dat ik hem
nog 150 francs schuldig was; en zou blijven? Of was
het alleen maar een uiting van enthousiasme? We
tasten in het duister. Maar het feit blijft niettemin.
Er was een wilde en luide passage midden in
Ravel. Ik had moeite om het bij te beenen. En
opeens voel ik den vleugel onder mijn handen uit
glijden.
Mijn gebaren worden zinneloos; ik hoor verbaasde
kreten uit het publiek. Met een wilden zwaai verheft
de vleugel zich van het podium, zweeft als een
wonderlijk luchtschip al spelend door de zaal,
slingert met een ontzettenden knal tegen het plafond
en daalt als een zwarte sneeuw over mij en het
onthutste publiek. . . .
Ik had een slechte pers.
cnampaqne itruq
'c -<"tVi KI E c ' B>rnr\M*-> r, O Ci t-j l M f- F N -*-?
F. ONNES
PAG, 16 DE GROENE No. 3229