Historisch Archief 1877-1940
In het onderstaande artikel wordt gewezen op een der interessantste ver
schijnselen in het huidige Indië: de pogingen die het gouvernement aanwendt om
door middel van landbouw-kolonisatie in de Buitengewesten den bevolkingsdruk
op Java te verlichten. De schrijver, verbonden aan het departement van
Binnenlandsch Bestuur, is tevens lid van de Centrale Commissie voor Emigratie en
Kolonisatie van Inheemschen".
HOEWEL cijfers veelal een te absoluten indruk
wekken en over het a'gemeen te kort schie
ten, wanneer men in klein bestek den omtrek van
een probleem wil teekenen, kan men bij het be
spreken van een van de grootste vraagstukken,
welke Indiëkent, het bevolkingsvraagstuk van
Java en Madoera, cijfers moeilijk ontberen. Zij
hebben echter het voordeel, dat zij, in hun eenzijdig
heid, aan een betoog een zekere houvast geven.
In den aanvang van de ige eeuw telde de bevol
king van Java ongeveer 4^3 millioen zielen, in 1859
ongeveer n millioen, in 1920 ongeveer 34^2
millioen, in 1930 bijna 41 millioen, en thans naar
schatting ruim 45 millioen.
In 1930 was het aantal (inheemsche) inwoners
per K.M.8 op Java en Madoera 316. In hetzelfde
jaar telde Nederland 231 inwoners per K.M.2.
Uit deze cijfers mogen slechts drie conclusies
worden getrokken:
ie. dat Java's bevolking zich in de laatste 130
jaar heeft vertienvoudigd.
2e. dat zij met ongeveer 600.000 zielen of onge
veer i'/a pCt. per jaar toeneemt, en
3e. dat Java een van de dichtst bevolkte landen ter
wereld is.
Meer locale cijfers voor gebieden buiten de groote
steden van Java spreken met betrekking tot dit
laatste feit nog duidelijker taal: de vlakte van
Cheribon telt 657 inwoners per K.M.2,
Zuid-MiddenJava en het Seraioedal 680, Adikarta (Jogjakarta)
826, Ploembon (Cheribon) 1075, Adiwerna (Tegal)
1638. De Nijldelta, dit ter vergelijking, 1584.
Deze cijfers op zichzelf zeggen niet, dat Java
overbevolkt is, dat m. a. w. het evenwicht tusschen
volkstal en bestaansmogelijkheden verbroken is:
evenmin kan men er in lezen, dat de populatie van
Java zal blijven groeien met ongeveer iV2 pCt.
per jaar. De vraag of Java, in het algemeen gespro
ken, overbevolkt is, moet vooral sedert het begin
van de wereldcrisis, toen belangrijke bronnen van
inkomsten bijvoorbeeld in de suikergebieden, plotse
ling opdroogden bevestigend worden beantwoord.
In vele streken van Java leeft de bevolking vele
maanden van het jaar aan den rand van gebrek: het
gemiddelde grondbezit is zeer klein en het neemt
nog steeds af, zoodat de oogst zelden toereikend is
om den moeilijksten tijd, de maanden vóór den
nieuwen oogst, behoorlijk door te komen, terwijl
andere bestaansmogelijkheden dan die, welke de
landbouw biedt, als regel schaars zijn.
DEZE moeilijkheden zijn, zooals bekend is, niet
van vandaag of gisteren. Evenmin zijn van
vandaag of gisteren de pogingen om deze moeilijk
heden tot zoo gering mogelijke proporties terug te
brengen. Een van deze pogingen is reeds sedert
jaren de bevordering van de vrijwillige emigratie
van Javanen naar de buitengewesten, die dun be
volkt zijn, de bevolkingsdichtheid was in 1930
II per K.M.", en waar uitgestrekte gebieden nog
op ontsluiting wachten.
Tientallen jaren is het met de kolonisatie vallen
en opstaan geweest en de resultaten waren weinig
opwekkend, totdat in 1931, zooals Maassen dat in
zijn bekende brochure De Javaansche
landbouwkolonisatie in de Buitengewesten", genoemd heeft:
,,de hoeksteen van het huidige kolonisatiesysteem"
werd gevonden. Tot dat jaar was iedere
landbouwkolonist als individu beschouwd, als individu over
gebracht per trein en per boot; tot <?at jaar was hem
als individu grond verstrekt, en waar hij tekort
kwam werd hij, als individu, door het Gouvernement
geholpen. Op deze wijze kon de kolonisatie per gezin
niet minder dan ? 300. - kosten, een bedrag, dat,
zoo men op een schaal zou gaan koloniseeren, welke
zoden aan den dijk zou zetten, tot astronomische
financieele consequenties zou voeren.
Wat was nu deze hoeksteen" ? Niet anders dan
een variant van het voor iedere primitieve maat
schappij zoo belangrijke instituut van wederzijdsch
hulpbetoon. Men helpt elkander waar men kan en
men most elkander helpen, op straffe van niet ge
holpen te worden, terwijl men hulp niet missen
kan. Zoo bouwt men elkanders huizen, zoo oogst
men ook elkanders gewassen.
Wat dit alles beteekent? Op den dag, dat ik dit
schrijf, is een extra-trein uit Midden-Java in Priok
gearriveerd. Een trein met ongeveer 1600 emigran
ten, groot en klein. Morgen vertrekt de boot naar
den overwal, naar Zuid-Sumatra en overmorgen
worden deze emigranten ontvangen door reeds ge
vestigde en betrekkelijk welvarende kolonisten, die de
de hulp van de nieuwelingen niet kunnen ontbreren,
omdat zij handen tekort komen, handen om de
overvloedige oogsten binnen te halen, welke het
nieuwe land hun geschonken heeft. De nieuwelingen
helpen dus de ouderen bij den oogst en verkrijgen
daarmede wederhulp: onderdak en voeding gedu
rende den oogsttijd en voldoende snijloon in natura
om, nadat de oogst geëindigd is, rond te komen,
totdat zij zelf de eerste vruchten van den zwaren
ontginningsarbeid kunnen plukken.
Dit beteekent, dat het gouvernement ontslagen
is van het onderhouden van de kolonisten gedurende
deze eerste maanden, tenminsts voorzoover deze
geen pioniers, of kernkolonisten zijn, die een nieuw
terrein openen; dit beteekent, dat een kolonisten
gezin thans aan het gouvernement, als de ter
reinen, zooals in de Lampongsche Districten het
geval is, niet al te ver af zijn gelegen, gemiddeld
? 30.?kost.
Met de aanvaarding van dit systeem werd kolo
nisatie op groote schaal practisch mogelijk.
VAN 1902 tot 1928 hadden de kolonisatiepogin
gen tot resultaat 2 kolonies in de Lampong
sche Districten met tezamen 24300 zielen. Van 1932
tot en met 1934 emigreerden de nieuwe methode
werd toen beproefd ruim 10.000 zielen, in 1935
bijna 15.000, in 1936 ruim 13.000, in 1937 toen
de Nederlandsche welvaartsbijdrage aan Indi
ook ruimer fondsen voor de
Javanenlandbouwkolonisatie bracht bijna 20.000, in 1938 rond
33.000, terwijl in 1939 het totaal dichter bij de
50.000 dan bij de 45.000 zielen zal liggen.
In Juni 1937 verklaarde de Gouverneur-Generaal
bij de opening van den Volksraad, dat de Regeering
voornemens was om de kolonisatie in verschillende
deelen van de buitengewesten, binnen de grenzen
der bestaande mogelijkheden, tot krachtige ontwik
keling te brengen, daarbij voortbouwend op reeds
in de practijk juist gebleken, beginselen. In Januari
van dat jaar was ingesteld de Centrale Commissie
voor Emigratie en Kolonisatie van Inheemschen.
Deze Commissie heeft thans de algemeene leiding
van de Inheemsche kolonisatie en te harer beschik
king staan zoowel bestuursambtenaren als land
bouw en bodemkundigen, zoowel
waterstaatsingenieurs als medici.
EN toch zal men terecht vragen wat zegt
een 50.000 emigranten op een jaarlijksch
accres van ± 600.000 zielen?
Naar de ervaring heeft geleerd, brengt een emigra
tie van eenige tienduizenden landbouwers per jaar
het doel is voorloopig 100.000 emigranten per
jaar, te beginnen in 1947 voor vele streken onmid
dellijke verlichting. Bovendien behoort te worden
bedacht, dat ook het nageslacht van deze emigranten
niet meer op Java zal leven, derhalve het accres op
den duur met veel meer dan 100.000 zielen zal wor
den verminderd. Voorts staat de emigratie als
middel tot vermindering van Java's demografische
moeilijkheden niet alleen. De industrialisatie maakt
groote vorderingen en ook aan de verhooging van
de productiviteit van den inheemschen landbouw
wordt voortdurend gearbeid.
Is het belang van de emigratie voor Java onmis
kenbaar, dat van de Javanenkolonisatie voor de
buitengewesten wordt door velen als primair gezien.
Uitgestrekte gebieden zijn daar reeds ontgonnen
en straks zullen daar nog grootere gebieden worden
opengelegd. De maatschappelijke structuur dezer
streken zal zonder twijfel in gunstigen zin wijziging
ondergaan, als gevolg van de aanwezigheid van
welvarende kolonies, aan te leggen irrigatiewerken
zullen hier en daar ook gronden der inheemsche
bevolking bevloeien; verwacht wordt, dat de immi
gratie van Javanen met hun hoogstaande
sawahcultuur een grooten en gunstigen invloed zal uit
oefenen op de voor de buitengewesten zoo nood
zakelijke omzetting van extensieve in intensieve
landbouwmethoden en tenslotte zullen deze tot
ontwikkeling gekomen streken weer afzetgebied
vormen voor de industrieën van Java.
DR. H. J. FRIEDERICY
PAG. 4 DE GROENE No.3233
Tuinhuizen in
Lusthoven voor
MIJN tuin beperkt zich tot twee
bloemenbakken op 9 meter boven de straat-keien.
Dit laatste is bij politie-verordening ver
boden, want een onschuldige voorbijganger zou
een van mijn bloempotten op zijn hoofd kunnen
krijgen.
Een zekere geruststelling voor mij is, dat ook mijn
naaste buren en mijn overburen hiertegen zondigen,
terwijl mijn achterburen op balcons en platjes al
of niet bekneld tusschen baksteenmuren of dak
hellingen grootere of kleinere tuinen hebben inge
richt. Ik bewonder elk jaar het geduld waarmede
deze worden onderhouden. Het is duidelijk, dat
iedere Amsterdammer de behoefte aan een eigen
tuin gevoelt.
Voor de Amsterdammers die gén bloembakken,
geen balcons, geen bloemen-platjes en geen tuintje
bezitten dit zijn er vele blijft niets anders over
dan zich van een volkstuin te verzekeren.
Meer dan 6000 gezinnen in Amsterdam zijn be
zitters van een volkstuin, met een respectabel totaal
oppervlak van 165 h.a. grond, ofwel bijna n
honderdste deel van de gemeente Amsterdam
(17.121 h.a.). Wanneer wij bij de volkstuinen het
oppervlak van de gelijk-geaarde Amsterdamsche
school-werk-tuinen" tellen (185 h.a.) dan wordt
hier mede ruim 3 % van het totaal oppervlak van de
stad in beslag genomen. In het totale oppervlak van
de stad zijn dan de havens, spoorwegen en industrie
terreinen (5450 h.a.) medegerekend.
Het is interessant om te zien hoe snel de volks
tuinen in Amsterdam zich ontwikkeld hebben.
Het eerste complex werd in 1909 gesticht door
de Maatschappij tot Nut van het Algemeen. Dit werd
toen beschouwd als een middel van armenzorg".
Reeds in 1917 bedroeg dit oppervlak 31 h.a. en
in 1937 reeds 165 h.a. In de tijd van 20 jaren is dus
het terrein-oppervlak voor volkstuinen meer dan
5 keer vergroot.
Wanneer men deze cijfers beschouwt, vraagt men
zich onwillekeurig af of Amsterdam over voldoende
reserve voor de uitbreiding van de volkstuinen
beschikt. Gelukkig stelt het rapport over het Alge
meen Uitbreidingsplan" voor Amsterdam ons gerust,
wanneer dit ons vertelt dat bij een geschatte bevol
king van 800.000 inwoners in het jaar 2000 ongeveer
Een zelfgebouwd tuinhui dat heerlijk gelegen