Historisch Archief 1877-1940
*.*
DE GROENE AMSTERDAMMER
OPGERICHT
1877
Redactie en Administratie: Keizersgracht 355, Amsterdam - C. Tel. 37964. Abonnement f. 10.?per jaar. Postrekening : 72880. Gem. Giro G 1000.
Abonnementen kunnen met elk nummer Ingaan, doch alleen tegen het einde van een jaargang, na opzegging vóór 1 December, worden beëindigd.
3 JUNI
1939
Problemen van den Nederlandsehen landbouw
DE problemen, die bij den Nederlandschen
landbouw de laatste jaren de meeste be
langstelling hebben gehad, concentreeren
zich in het prijspeil en de vrijheid van het bedrijf.
De Nederlandsche landbouw maakte kennis
met déeconomische wereldcrisis, doordat de prijzen
van verschillende producten op een tot nu toe on
gekende wijze begonnen te dalen. Deze prijsdaling
dreigde het geheele bedrijf vast te doen loopen en
verplichtte de Regeering in te grijpen. De structuur
van den Nederlandschen landbouw is evenwel
zoo, dat een prijssteun op eenvoudige wijze niet
mogelijk is.
Na betrekkelijk korten tijd bleek, dat de land
bouwcrisis, die zich aandiende als een prijsval
van de akkerbouwproducten, daarbij geen halt
zou maken; voor de veehouderij, die eerst een
oogenblik profiteerde van de verlaagde prijzen
der voedermiddelen, volgde de crisis zeer snel.
In het begin heeft de Regeering wel getracht
om door middel van subsidies en crediet de prijzen
te steunen en het bedrijf gaande te houden (suiker
bieten?fabrieksaardappelen), maar het aanhouden
van de crisisomstandigheden en de uitbreiding
tot allerlei andere onderdeden van den landbouw,
maakte dit alras onmogelijk. Er moest meer ge
beuren. Een stelsel, dat kans van slagen zou hebben,
moest de voorwaarde inhouden, dat de producten en
afzetmogelijkheden eenigszins aan elkaar werden
aangepast. Dit probleem is niet alleen moeilijk, maar
voor de onderscheiden producten die de Nederland
sche landbouw voortbrengt, zeer verschillend.
Er zijn artikelen, wier afzetmogelijkheden voor
alsnog onbeperkt moeten worden geacht. Het
betreft hier producten, waaraan in ons land groote
behoefte bestaat. Daarentegen zijn er anderen,
waarvan een grooter of kleiner deel wordt geëx
porteerd, die we alleen maar kunnen afzetten
zoolang de buitenlandsche markt
opname-gelegenheid biedt. Die opname-mogelijkheid wordt bepaald
door twee factoren. In de eerste plaats de prijs,
dien men kan maken, en in de tweïde plaats de
hoeveelheid die men kan verkoopen. Zoolang
de Regeeringen zich met productie en afzet niet
bemoeiden, hielden prijs en hoeveelheid nauw
verband. Het was uiteindelijk vrijwel alleen de
prijs die bepaalde, hoeveel van het product men
kon afzetten. Anderzijds besliste de prijs dien men
kon maken, op den langeren duur over de grootte
der productie. Het ingrijpen van de Regeeringen
heeft medegebracht, dat deze eenvoudige relatie
niet meer aanwezig is. De prijs is niet meer beslis
send. Blijkt het, dat de prijs onvoldoende is om de
productieprijzen te dekken, vroeger zou dan uit
eindelijk de productie dalen, dan springen nu
veelal de Regeeringen op de een of andere wijze bij.
Dit heeft nu weer tengevolge, dat de importlanden
daartegen hun reeds bestaande beschermings
maatregelen verzwaren, in den vorm van
contingenteeringen enz. Het is doelloos om na te gaan
wat hiervan precies oorzaak en gevolg is. Dat de
importrestricties de exportlanden dwingen tot
steunmaatregelen is evenzeer waar, als dat de
steunmaatregelen der importlanden tot
afweermaatregelen dwingen. Hij, die er plezier in heeft,
kan zich een heelen tijd bezig houden met deze
problemen uit te werken. Hij komt er niet verder
mee.
ZOO is de toestand van heden voor groote
agrarische stapelartikelen. Voor vele is de
vrije markt verdwenen of zeer beperkt en de afzet
mogelijkheid, onverschillig de prijs, naar hoeveel
heid beperkt.
Voor Nederland en ook voor de andere landen
OUD EN JONG
geniet om 't hardst in
Holland'*
mooiste
natuurpark
te R h e n e n
op den Grebbeberg
Onwehand's Dierenpark
Ir. S. L. Louwes
Regeeringscommissaris voor den
akkerbouw en de veehouderij
waren bij het begin van de crisis in de eerste plaats
maatregelen noodig om den prijs te steunen.
Voorzoover het een importartikel betreft, is het natuur
lijk vrij eenvoudig den prijs te verhoogen door
heffingen aan de grens, al of niet gepaard gaande
met toeslagen op het in het land voortgebrachte.
Daar de akkerbouwproducten, die in het bijzonder
in ons land voor een dergelijke wijze van steunen
in aanmerking komen, vaak op hun beurt grond
stof zijn voor veredelde exportartikelen, heeft
het stelsel van heffingen en toeslagen
(denaturatietoeslag, oogst-toeslag) het voordeel boven dat der
heffingen alleen, dat de prijzen der granen niet
zoo hoog worden opgevoerd. Hierdoor wordt tevens
de noodzaak van te groote verhooging der prijzen
der exportartikelen voorkomen. Op deze wijze
kon voor Nederland het graanprobleem en ook
dat van andere producten, waarvoor Nederland
importland is, aangevat worden.
Bij enkele producten begint het al te spannen,
b.v. bij rogge, waarvan, hoewel het een kracht
voeder voor vee en varkens is, waaraan in Nederland
groote behoefte is, de productie zoo groot is, dat
het langs den normalen weg op de veevoedermarkt
nog slechts met moeite is te plaatsen. Het rogge
probleem, n.l. het vraagstuk hoe in den herfst,
wanneer de boeren met rogge aan de markt komen,
de rogge een behoorlijken prijs te doen bereiken,
heeft de laatste jaren vele tongen en ook vele pennen
in beweging gebracht en het laatste woord is daar
over nog niet gesproken.
VEE1 moeilijker is evenwel het probleem voor
de exportartikelen, op akkerbouw-, maar
vooral op veehouderijgebied. Op akkerbouwgebied
zijn er b.v. fabrieksaardappelen en pootaardappelen.
Op het terrein der veehouderij zijn er veel meer:
de zuivelproducten, eieren en vleesch. Practisch
dus alle producten van de veehouderij. Het is niet
mogelijk zonder meer de ongebreidelde productie
van al deze artikelen, ook al zou men financieel
in staat zijn om de productie te steunen, toe te
laten, omdat er onder zijn, waarvan het opname
vermogen van de wereldmarkt door quantitatieve
belemmeringen geen enkele elasticiteit meer ver
toont, en het Nederlandsch volk terecht vernietiging
van deze voedingsmiddelen met hooge waarde,
het eenige wat nog over zou blijven, niet duldt.
Hetzelfde geldt voor de tuinbouwproducten. Hier
moet dus gepaard gaan met een steun aan den
prijs, een regeling van de productie, die maakt,
dat productie en afzetmogelijkheid eenigszins in
evenwicht blijven.
Men begrijpe nu goed, dat dit in de practijk niet
altijd mogelijk is. Men heeft hier te dofn met
levende wezens, planten of dieien; men heeft voorts
te maken met een afzetprobleem, zoowel op de
binnenlandsche als op de buitenlandsche markt.
Noch de afzetmogelijkheid op de buitenlandsche
noch op de binnenlandsche markt staat van te
voren vast. In het eene geval zijn het steeds wisse
lende quantitatieve bepalingen, in het andere
geval de koopkracht en de smaak van het Neder
landsche publiek. Men werkt als het ware met vele
onbekenden in n formule. Men mag dan ook
niet verwachten, dat hier met wiskundige zekerheid
bepaalde prijzen voor bepaalde quanta kunnen
worden bereikt. Het beste dat men kan bereiken,
is dat men door bepaalde teeltregelingen de productie
zoodanig regelt, dat men met behulp van andere
maatregelen in staat is het probleem de baas te
worden.
OP het gebied der productieregeling heeft Neder
land de laatste jaren zeer veel ervaring op
gedaan. Men heeft in Nederland de productie van
het varkensvleesch beperkt door aan iederen land
bouwer toe te wijzen het aantal biggen, dat hij
mag aanfokken en het aantal mestvarkens dat
hij mag houden. Men heeft het aantal kalveren
beperkt door voor iederen landbouwer vast te
stellen hoeveel kalveren hij mag fokken. Men
heeft het aantal kippen geregeld door vast te stallen,
hoeveel eieren er zullen kunnen worden uitgebroed.
Men stelt voor verschillende tuinbouwproducten
de oppervlakte te betelen grond vast, mede voor
fabrieksaardappelen, suikerbieten en zoo noodig
voor meerdere producten.
Al deze maatregelen hebben een diep ingrij
pen in de verschillende bedrijven tengevolge gehad
en het behoeft geen verwondering te wekken,
dat zulks met moeilijkheden gepaard ging en gaat,
en dat lang niet alle genomen maatregelen bij den
landbouw op volledige instemming kunnen bogen.
Hier komen de wenschen van den individuselen
boer en de noodzakelijkheid, die voor ons land
voortvloeit uit de tegenwoordige moeilijkheden
in conflict.
De boer wil in het diepst van zijn wezen een
loonende, onbeperkte productie. Het is voor hem
in hooge mate onaangenaam, in eigen bedrijf allerlei
inmenging te moeten dulden. In het algemeen
kan men evenwel zeggen, dat de landbouw beseft,
dat deze maatregelen noodzakelijk zijn.
De groote vraag is, of het mogelijk zal zijn om
deze maatregelen binnenkort op te heffen, m.a.w.
of binnenkort op de internationale markt weer
behoorlijke prijzen kunnen worden gemaakt voor
een hoeveelheid, die de regeling van de productie
niet meer noodzakelijk maakt.
Hoewel de hoop natuurlijk bij iedereen levendig
is, ontwikkelen de omstandigheden zich aller
minst in die richting. Het lijkt er op, dat het in
plaats van beter nog wel eens slechter zou kunnen
worden. Daarmede komen wij tot het groote vraag
stuk van heden en wel, op welke wijze kan en moet
dit alles in de toekomst doorgaan? Al deze maat
regelen zijn opgezet met de gedachte dat ze van
betrekkelijk korten duur zouden zijn. Nu lijkt het,
alsof ze, tenminste voor deze generatie, als blijvend
zullen moeten worden beschouwd. Is het nu moge
lijk, deze maatregelen op deze wijze door te voeren,
vriest niet het bedrijf volkomen vast in de eenkeer
bestaande verhoudingen, niet alleen en zelfs niet
in de eerste plaats het landbouwbedrijf, maar
een heele massa andere, industrieel e, en
commerciëele, die er nauw mede verbonden zijn? Alsof
het probleem nog niet ingewikkeld genoeg was,
wordt het verscherpt door een zeer toe te juichen
verhooging van de productie van verschillende
takken van het landbouwbedrijf, tengevolge van
de verbetering van de landbouwtechniek en het
ontginnen van gronden met het oog op de werk
verschaffing.
MOEILIJKHEDEN met den afzet en tegelijkertijd
verhooging van de productie vloeken zoo
op het eerste gezicht volkomen met elkaar. Maar
men begrijpe, dat wij Nederlanders, die op een
klein hoekje van de aarde samen moeten leven
en werken, alleen dan werk en voeding zullen
kunnen vinden, als onze grond zoo intensief mo
gelijk wordt beteeld. De resultaten van al deze
problemen wijzen niet op herstel van de volledige
bedrijfsvrijheid. Zelfs a.l zouden de internationale
belemmeringen niet grooter worden, dan nog zot1
het door onze groeiende productie den andtren
kant opgaf,n. Men zou nog meer moeten regelen,
nog meer de productie moeten leiden en met de
productie den expott en den impoit.
De internationale omstandigheden wijzen ailei ?
minst op een gemakkelijker worden van de ver
houdingen, zij wijzen allerminst op een terugkeer
van de vroegere vrijheid.
De landbouw en ontginning moeten voor e;n
goed deel de mogelijkheden geven om het
werkloozen-vraagstuk te lenigen. De resultante van al
deze krachten zal voor Nederland in de toekomst
groote opofferingen beteekenen, zal het niet :n
een catastrophe eindigen.
Ik ben niet verder ingegaan op de beteekenis
van den landbouw voor de voeding van Nederland
in een tijdperk van internationale troebelen. Hier
zal de directe mogelijkheid om Nederland te be
houden, afhangen van het behoud van een
krachtigen en intensief gevoerden Nederlandschen land
bouw. Het landbouwprobleem zal zich aan het
Nederlandsche volk voortdurend sterker en krach
tiger opdringen en het is gewenscht, dat men daarom
van de mogelijkheden en de noodzakelijkheid
meer met open oog kennis neemt dan tot nu toe
het geval is geweest.
PAG. 3 DE GROENE No. 3235