Historisch Archief 1877-1940
UITHU1ZIGHEDEN
Stadsinventaris
Tegenkomen
IN elke stad wonen menschen en in
elke stad komen menschen elkaar
tegen. Hoe gaat dat, tegenkomen? Je
loopt op het stoepje en in de verte komt
meneer Van Brug aan. Dat is aardig,
je zal hem groeten. En je gezicht gaat
al in een lachende plooi staan. Maar
dat wil je niet. Je wilt meneer Van Brug
toch niet lachend tegenkomen en hem
lachend groeten? Ondertusschen denkt
de heer Van Brug: Daar heb je wa
rempel meneer Van Zee. Ik zal hem
groeten, vriendelijk en beleefd. Maar
waarom moet ik nu lachen?" En de
heeren Van Brug en Van Zee trekken
aan hun gezichten tot ze weer
eenigermate in de plooi zijn als zij elkaar pas
seeren; zij groeten elkaar met een inge
houden zenuwachtigen lach, die heel
goed voor een vriendelijk gezicht door
kan gaan, als niet de tinteling van hun
oogen hen zou verraden.
Dit was nu het gunstigste geval. Maar
nu is Meneer Van Brug niet zeker, of
meneer Van Zee hem nog wel direct
zal herkennen. En meneer Van Brug
zou liever op slag sterven dan Meneer
Van Zee groeten als die hem niet terug
zou groeten. Hetzelfde denkt echter
de heer Van Zee. En dus komen ze op
elkaar toe, allebeide broedend, wie nu
het eerste zal groeten, of ze elkaar wel
zullen herkennen, wegkijkend, naar
elkaar toekijkend, tot op het laatste
oogenblik meneer Van Zee, denkend
dat Meneer Van Brug nu het eerst groet,
onmiddellijk overdreven beleefd en
buigend vriendelijk groet, waarop me
neer Van Brug, blijde verrast door zoo
veel onverwachte hartelijkheid van
meneer Van Zee, aan wien hij nog juist
getwijfeld had, of die hem wel zou her
kennen, nog veel vriendelijker
teruggroet, zeggend, terwijl hij zich nog naar
hem omdraait: ,,ik had U eerst niet eens
herkend !", waarop meneer Van Zee
voorneemt, nooit meer meneer Van
Brug te groeten.
Dit zijn nu nog ongecompliceerde
schoolgevallen. Ingewikkeld wordt het
eerst, als men elkaar geld schuldig is,
als men gisteren ruzie gehad heeft,
als men met eikaars vrouw geflirt
heeft of als men gezegd heeft: ik
ga morgen naar Egypte met vacantie"
en dat nu al weer vijf dagen geleden is.
Moeilijker wordt het nog, als het
gaat om dames, die men groeten wil,
hoewel zij met een heer loopen, die
men niet kent, waarop de dame denkt,
dat gij haar niet wilt zien, en dat gij
dus....
Dit is nog slechts het begin van het
groet-code. Het zijn de basis-gevallen.
En wij groeten den heelen dag. Wat
maken wij het ons toch onnoodig
moeilijk!
Revue
Buziau in de
Bouwmeesterrevue (Stadsschouwburg)
BUZIAU, dat is, elk jaar weer, een
lach, een verlegen lach, een
malwit gezicht, met rood aangezette sla
pen. Buziau, dat is oneindig fijne kod
digheid in drie, vier gebaren, een clown,
die uit de volheid van een warm hart
de wereld in de flits van n ondeelbaar
oogenblik van kwajongensachtigheid
dwars en op zijn kop zet. Buziau, dat
is de man, die achter den rooden
knolneus aankomt, zooals een vlindertje
fladdert, blijde, kinderlijk blijde, in een
dwaze wereld, die voor iedereen eens
klaps dwaas geworden is, terwijl ze
zoonet nog somber en droevig was.
Ook bij Buziau is de wereld vaak
treurig. Maar het is meer de treurig
heid van een heel wijs en ver man; het
is al poëzie geworden, het fladdert en
het huppelt al.
In Buziau zijn vele clownsgenres
vereenigd. Hij is de crazy-clown; als hij
in een theaterloge zit, is het ding bin
nen een paar minuten afgebroken,
heeft hij binnen twintig tellen twintig
dwaze acrobatische touren bedacht en
uitgevoerd.
Buziau is de muzikale clown; als hij
quasi cello speelt is het een we
reld van concertzaal, ijdelheid en pot
sierlijkheid.
Buziau is de pierrot, in verlangen
naar geluk; harlekijn in dwaze streken
en onberekenbaarheid.
Buziau is August, de man die de
klappen krijgt; hij is de man, die het
lied in Uw brievenbus stopt en die
morgen beleefd antwoord komt ha
len". Hij is de vergeten nachtwaker,
die zijn heele leven al had willen
slaBuz/'ou
pen, maar die altijd maar weer waken
moest, omdat zijn zoons werkloos zijn.
Buziau is Jan Klaassen (in een on
betaalbare poppenkast-parafrase), de
man, die tegen de heele wereld, dood
en fiscus, bakker en slager moet vech
ten.
Buziau in vele gedaanten, is de vol
maakte vorm, die een clown kan krij
gen, na vele, vele jaren. Laten wij hem
in eere houden.
Tooneel
'n Partijtje poker (Centraal
Theater)
De klucht ,,'n Partijtje Poker" is,
als alle kluchten, vermakelijk, on
waarschijnlijk en haalt zijn onderwerp
uit het leven van iedereen: twee com
pagnons, die niet met elkaar kunnen
opschieten, daardoor zoo hevige ruzie
krijgen, dat hun advocaat hun een
partij poker voorstelt met als inzet,
dat de verliezer een jaar lang huis
knecht bij den ander zal zijn.
De ruzie, de booze blikken van
knecht" en heer" zijn hier stof tot
Huisknecht-jan van Ees; Heer-Lou/s de Bree
een zomeravond met veel vroolijkheid.
Van Ees is een luchtige huisknecht,
Myra Ward zijn kranige verloofde,
De Bree een compagnon-heer vol leed
vermaak. Tine Medema, Ans Koppen,
Madeion Waldorp, Fred. Sterneberg en
Sam de Vries helpen de serieuzere zijde
van de handeling op gang.
Film
Neen m'n Dochter, Neen!
C EES Laseur schijnt een zelfde
voorkeur voor bepaalde
Amerikaansche tooneelstukken te hebben als
de producten te Hollywood; men kan
nu tenminste bijna zijn geheele reper
toire in filmbewerking herzien: Golden
Boy, You can't take it with You,
Soubrette en thans ook Yes my darling
Daughter. Men herinnert zich mis
schien nog het conflict: de botsing
tusschen een moderne moeder, ge
wezen suffragette en strijdster voor
de vrouwenemancipatie en haar niet
minder moderne dochter, die moeder's
geavanceerde denkbeelden in de prac
tijk wil brengen. Een juweel van een
intrigue, veel humor en een paar harde
waarheden. Humor op de film is een
zeldzaam artikel, een enkele geniale
regisseur kan het U leveren. Maar de
regisseur van deze film is geen genie
en hij maakt er dus een lawaaierig
blijspel van met een moderne dochter,
die voortdurend huilt, een geëmanci
peerde moeder, die stuurloos doet en
een onwaarschijnlijke grootmoeder,
die moderner is dan ma en dochterlief
tezamen.
MIJN VRIEND, DE THUISZITTER
over: HET WEER
ALS het weer", aldus mijn vriend, de Thuiszitter, en hij belde naar
?** het dienstmeisje om het bier uit de ijskast te halen, ,,als het weer niet
al bestond zou het uitgevonden moeten worden. Jij," aldus mijn vriend,
jij beseft dat niet zoo omdat jij in het geheel niet veel snapt. Maar oorspron
kelijke geesten zooals ik hebben dat allang voor zich zelf uitgemaakt, proost"
zei mijn vriend, en dronk de schuimende kop van zijn ijskoud glas. Als
het weer niet bestond, zou ,,'t" altijd gelijkmatig zijn, nooit veranderen.
Er zou geen wind en geen windstilte, geen warmte en geen koelte, geen
droogte en geen regen, geen zon en geen wolken zijn. Er zouden dus ook geen
kapperswinkels meer bestaan, want waar zou men over moeten praten. De
menschen zouden niet meer op theevisite gaan, op de tram zou men niets
te zeggen hebben. Seizoenen waren er niet meer en het heele jaar zou U vrouw
zeuren, dat zij eiken dag het zelfde aan moest trekken, hoewel ik er niet aan
twijfel of de vrouwen zouden er wel iets op vinden om toch weer verschillende
modes uit te denken.
De krant miste zijn weerbericht, immers het zou weer eiken dag hetzelfde
moeten zijn, de Bildt zou zijn slechten naam kwijt raken. IJssalons,
znembaden, bontmakers, regenjasfabrieken, Chamberlain zouden hun attractie
kwijt zijn. Revoluties en oorlogen zouden kunnen uitbreken op het oogenblik
dat ze dat zelf maar wilden, en aangezien ze het achteraf zelf nooit gewild
hebben, zou de wereld er dus veel rustiger door worden. En dus is een wereld
zonder weer waarschijnlijk te verkiezen boven n mét weer: voor welke
opvatting al dadelijk sterk pleit, dat wij het al eenige millioenen jaar mét
weer geprobeerd hebben. En was dat zoo schitterend? Wij moeten dus het
weer afschaffen, als het kan makrokosmisch, als het dan moet, alleen maar
mikrokosmisch. Wij stellen de doodstraf op het denken over, reageeren op,
praten, schrijven, teekenen over, kleeden naar aanleiding van, schelden
over en genieten van het weer. En als dan alles ideaal verloopt en iedereen
klaagt, dat hij nergens meer over kan klagen, zeuren of schelden, dan vinden
wij tweeën het weer uit en worden beroemd, geëerd en schatrijk. Jammer
dat jij die voortreffelijke idee nu weer niet gehad hebt en dat ik die nu weer
moest hebben."
Nieuwe Uitgaven
DE Utrechtsche hoogleeraar prof.
dr. P.Geyl heeft een uitvoerige stu
die gewijd aan de familiebetrekkingen
tusschen de Oranje's en de
Stuart'stusschen de jaren 1641 en 1672. (P. Geyl:
Oranje en Staart, 1641?1672, Uitg.:
Oosthoek, Utrecht). Tegen dezen ach
tergrond schildert hij de staatkundige
ontwikkeling van de Republiek in het
behandelde tijdperk op grond van
veelal nog ononderzocht bronnen
materiaal. Het boek geeft dus veel
meer, dan de titel doet vermoeden. De
afbeeldingen zijn ietwat duf, de uit
voering is verder zeer fraai.
DR. Arnoldus Noach heeft aan de zeld
zame literatuur over onze
Amsterdamsche Oude Kerk een zeer lezens
waardig en vooral een uitvoerig en
scherpzinnig gedocumenteerd boek toe
gevoegd (De Oude Kerk te Am^tfrdam,
N. H. Uitg. Mij., A'dam) Het vermeldt
stoutmoedige hypothesen en vertelt
aardige bijzonderheden uit de historie
van dit gebouw, die voor een deel al
vermeld werden in het artikel over de
Oude Kerk, dat eenige weken geleden
in dit blad verschenen is.
De schrijver is niet slechts aan zijn
onderwerp gegaan gewapend met kunst
historische wetenschap, maar is het
gebouw allereerst gaan bezien met een
open oog voor de schoonheid en voor
de taal die steenen en gewelven door
hun uiterlijk reeds zelf vertellen. Dit
maakt het boek in waarheid een
levens-beschrijving van een gebouw.
DRIE publicaties van de Stichting
voor het Bevolkingsonderzoek in
de Drooggelegde Zuiderzeepolders hou
den zich met de Wieringermeer bezig.
Mr. J. in 't Veld behandelde de Bestuurs
inrichting, Dr. A. van Heek geeft een
kundig overzicht van Economische en
Sociale Problemen van de Wieringer
meer, mr. dr. J. H. van Zanten heeft
de Statistiek van de
Wieringermeerbevolking d.d. i Januari 1938 opge
maakt. (Uitgave van Samson te Al
phen a. d. Rijn). De Stichting heeft nog
een elftal publicaties in voorbereiding.
Nuttig wetenschappelijk werk ten
dienste van de practijk !
ZUID-AFRIKA is een land met een
industrieele toekomst. Dat is de
voornaamste conclusie van de lezens
waardige dissertatie van den heer Bos
man over de industrialisatie van dit
gebied (G. C. R. Bosman: The
industrialisation of South Africa, Uitg.:
Den Boer, Middelburg en Rotterdam).
De schrijver geeft een overzicht van de
economische geschiedenis en huidige
positie van dit Britsche dominion. Hij
betoogt de wenschelijkheid van groote
kapitaals-beleggingen. Zijnstudie wordt
door enkele foto's en een bruikbare
kaart vergezeld.
EEN historisch-economische disser
tatie die eveneens de aandacht
van een wijder publiek verdient, is de
studie over het leenstelsel van den heer
dr. J. J. A. Wijs, reeds doctor in de
scheikunde. (Bijdrage tot de kennis
van het Leenstelsel in de Republiek
Holland, N.V. Drukkerij De Resi
dentie", Den Haag 1939). Vooral de
jurist zal in deze studie merkwaardig
en belangrijk materiaal vinden.
AAN de verhouding tusschen Enge
land en Europa in de tweede
helft der i8e eeuw wijdde dr. H. Krekel
een belangrijke studie (Engeland en
Europa, M. Nijhoff, Den Haag). De
kundige schrijver verloochende in zijn
dissertatie zijn Hegeliaansch uitgangs
punt niet. Volgens hem moet men de
geschiedenis primair zien als een strijd
tusschen beginselen. Ook zij die dit
uitgangspunt overwonnen achten,
zullen uit dit gedegen, voortreffelijk
geschreven werkstuk zeer veel leeren.
PAG. 14 DE GROENE No. 3240