Historisch Archief 1877-1940
kanonnen!
slechts de strategisch-belangrijke mochten in ruime
mate ingevoerd worden. Aan ijzererts en petroleum
was daardoor geen gebrek. Dat de bevolking niet
in staat was, om nieuwe katoenen kleeren te koopen,
deerde de regeering niet. Het gevolg van haar
maatregelen was, dat de import tegelijkertijd daalde
en van samenstelling veranderde. Oorlogs-materiaal
in den ruimsten zin des woords waartoe men
bo/enal auto's kan rekenen vormde in 1936
een kwart van den totalen invoer, in 1938 de helft
Het zwaard waarvan de regeering zich bediende,
was echter tweesnijdend.
Doordat zij namelijk den import van grondstoffen
als katoen belemmerde en er bij de verdeeling van
de geïmporteerde grondstoffen over de verschillende
industrieën op lette, dat de oorlogsbedrijven in
niets te kort kwamen, ontnam zij tegelijk de basis
aan de Japansche export-industrie. Het kapitaal
dat zij aan den eenen kant bespaarde door minder
in te voeren, verloor zij aan den anderen kant door
dat de uitvoer terugliep. Het ontbrak na verloop
van tijd dan ook niet aan waarschuwende stemmen.
Tenslotte besloot Tokio, om eenigszins aan de
wenschen van de export-industrie tegemoet te
komen. De regeering stelde fondsen beschikbaar
om propaganda in het buitenland te voeren. Deze
had met name in de Scandinavische landen eenig
succes. Tegelijk voerde zij een systeem in, waarbij
een fabrikant grondstoffen mocht invoeren wanneer
hij zekerheid kon geven dat hij de vervaardigde
producten kon uitvoeren. Op die wijze zou per
saldo geen kapitaal naar het buitenland afvloeien.
Dit systeem kon op eenig succes bogen.
Desondanks moet Japan nog steeds meer uit het
buitenland invoeren dan het daarheen kan uit
voeren; het betaalt meer aan het buitenland
dan het uit het buitenland ontvangt. Gevolg is,
dat de reeds geslonken goud-voorraad nog steeds
verder afneemt. Weliswaar werkt men koorts
achtig aan de uitbreiding van de inheemsche goud
productie, maar deze kan het tempo waarin de
voorraad daalde, niet bijhouden.
Intusschen is de situatie niet critiek. In de eerste
plaats breidt de grondstof f enproductie in
Mandsjoekwo en Noord-China zich langzaam uit. In de
tweede plaats kan Japan pogen, de methode van
directen ruil toe te passen. In de derde plaats
beschikt het over aanzienlijke voorraden. Daardoor
behoeft het een boycott voorloopig niet te vreezen.
Immers, het zou dezen boycott kunnen beantwoor
den met een poging om grondstoffen-rijke gebieden
aan den Stillen Oceaan te veroveren en deze poging
behoeft, gezien het militaire overwicht van Japan
in dit gebied, a priori niet te mislukken. Vandaar
dat deze boycott tot dusver uitgebleven is, en ook
wel zal uitblijven. Ten slotte wordt aan den handel
met Japan in Engeland en de Vereenigde Staten
zooveel verdiend, dat een boycott-voorstel der
desbetreffende regeeringen stellig op energiek
verzet zou stuiten in de kringen van bankiers,
industrieelen en groothandelaren.
Van katoentjes en fietsen naar hoogovens
en mijnen
Terwijl dus aan den eenen kant gepoogd wordt,
den import naar de oorlogsindustrie af te leiden,
wordt aan den anderen kant die oorlogsindustrie
zélf voortdurend uitgebreid. Op denzelfden dag dat
Hitler Chamberlain's afgezant, Sir Horace Wilson
ontving (27 September 1938), hem verklaarde dat
Duitschland door zou zetten en door deze vrijmoe
digheid het spel van Tsjecho-Slowakije won, werd
in Japan een maatregel van niet minder historisch
belang genomen: de kapitaalsmarkt kwam onder
staatscontrole. ledere onderneming die meer dan
100.000 yen (ongeveer ? 50.000) wilde beleggen,
moest de regeering daartoe om verlof vragen. Deze
leidde het gros der beleggingen af naar de indu
strieën, die van militair belang waren. Hadden die
in het jaar 1936 slechts n derde van de nieuwe
beleggingen ontvangen, in 1938 werd hun, volgens
de officieele statistiek van het ministerie van handel
en nijverheid, vier-vijfde toebedeeld. De belasting
wetgeving dwong de leiders der zware industrie,
vrijwel de geheele winst in het eigen bedrijf te
beleggen.
Het resultaat was, dat de Japansche industrie
een structuurverandering van groot gewicht onder
ging. Het proces dat reeds sinds + 1925 aan den
gang was, waarbij Japan van de lichte industrie
overschakelde op de zware, werd versneld. Japan
dat eerst goedkoope katoentjes en fietsen had ver
vaardigd, ging hoogovens bouwen en mijnen aan
leggen. De textiel-nijverheid die nog in 1933 meer
Een overwinnings-parade van Japansche kleuters
dan een derde van de totale waarde der Japansche
industrieele productie voor haar rekening had ge
nomen, bracht in 1937 nog slechts een kwart daarvan
voort. De metaal-, machine- en chemische nijverheid
zag in die zelfde periode haar aandeel stijgen van
n derde tot meer dan de helft!
Dat dit proces met groote interne spanningen
gepaard gaat, behoeft geen betoog. De lichte indu
strie slaat terug. De president van de wereldberoemde
Kanegafuchi Spin-maatschappij schreef bij voor
beeld 30 Maart j.l.: ,,De wijze, waarop de zware
industrie bevoordeeld wordt, zonder op de andere
nijverheids-branches te letten, is niet het juiste
middel om de nationale kracht te versterken."
Deze en dergelijke uitingen legt men te Tokio
naast zich neer. Het eenige waarom men zich daar
bekommert, is: dat de totale productie stijgt
hetgeen, zij het in langzaam tempo, inderdaad
het geval is en dat de oorlogsindustrie zich
extra-snel uitbreidt. Dat gelukt.
Hoe financiert Japan den oorlog?
Intusschen blijft dan nog de vraag te beantwoor
den, hoe Japan den kostbaren oorlog in China finan
ciert. Kostbaar: hij heeft althans tot einde 1938
reeds vijf-en-een-half milliard yen gevergd.
De Duitsche econoom Seiler heeft in de jongste
aflevering van de Vierteljahrshefte zur
Wirtschaftsforschung gedetailleerd onderzocht, waaruit de
Japansche regeering de kapitalen heeft geput om
den strijd te voeren. Deze regeering heeft, aldus
de schrijver, in de eerste plaats de belastingen ver
hoogd. Dat verschafte haar jufet genoeg geld om
de stijging der normale uitgaven te dekken. De
stijging der extra-uitgaven waaronder die voor
het incident" gegroepeerd worden is in hoofd
zaak gedekt door leeningen. De regeering heeft
een derde gevonden door reserve's aan te spreken,
en zij heeft in drie-vijfde der uitgaven voorzien
door de uitgifte van staats-obligaties. Het zijn de
post-spaarbanken en handelsbanken die deze obli
gaties opgenomen hebben.
Aldus leeft de regeering in hoofdzaak van de
spaargelden van de burgerij, en daar deze spaar
gelden nog voortdurend belangrijk stijgen, kan zij
voorloopig haar enorme uitgaven voortzetten.
Wat hindert het haar dat de staatsschuld stijgt?
Zij is toch niet van plan, deze af te lossen, en er
is in Japan voorloopig niemand die dat van haar
eischt. De bevolking staat achter de regeering.
Deze bezit nog steeds een vrijwel onbeperkt ver
trouwen.
De risico's die in deze omstandigheden aan de
tot dusver gevolgde financiëile politiek verbonden
zijn, zijn gering. Inflatie-verschijnselen zijn zér
schaarsch. De regeering kan den strijd dan ook met
eenige moeite op den huidigen voet voortzetten.
Zij zou hem zelfs kunnen uitbreiden indien zij
er in slaagde de arbeidsprestatie van de bevolking
te verhoogen en de consumptie te verkleinen. Mér
kanonnen, minder boter! Dat is ook haar leus.
En het kost haar weinig moeite, het Japansche
volk, dat van oudsher aan een leven vol ontberingen
gewend is, voor deze leus te winnen.
Conclusie: in de Japansche economie treden
enkele, voor de regeering verontrustende verschijn
selen op. Deze wettigen echter niet de opvatting
dat Japan om binnenlandsche redenen van zijn
poging tot verovering van China moet afzien. Het
kan zich integendeel, zoo noodig met grooter
kracht op den strijd werpen.
Zie daar een van de reësle factoren die het optreden
der Japanners in het Verre Oosten kunnen ver
klaren. Dat hun militairen brutaal" zijn, is geen
onverklaarbaar feit. Zij kunnen zich die brutaliteit
permitteeren.
L. DE JONG
Het nieuwe motorschip
Prinses föeatrix"
voor den DAGDIENST VLISSINGEN-HARWICH v.v. der MAATSCHAPPIJ ZEELAND"
IS IN DE VAART
PAG. 5 DE GROENE No. 1240