Historisch Archief 1877-1940
rkundlg Leven
Van JLezen tot loeml
Albert Heiman
ELAAS zijn de eeuwen reeds lang voorbij,
dat men een groot geleerde kon wezen en
.tech niet meer dan n paar honderd boeken
hebben, omdat er niet meer voorhanden
over de onderwerpen waarvan een beschaafd
,'inan op de hoogte moest zijn. Belezenheid is
an cumulatief begrip geworden, dat steeds meer
ftat omvatten naarmate de tijd voortschrijdt. En
«otdat het aantal verschijnende boeken steeds
(roter wordt, is het ook voortdurend moeilijker
;;.een schifting te maken en een verstandige keus
'L t» doen tussen de duizenden boeken, die met al
': dciester en onverantwoordelijker methoden zowel
5, aan de massa als in engere vakkringen worden
, ? «fHfl&drongen. Hier valt maar weinig te rekenen
l' -ep de tand des tijds en er zullen wel niet velen
L ' fjfVünden worden, die in Staat zijn alleen af te gaan
l t/f hun instinct voor goede boeken. Het is trouwens
«et» vraag of de moderne mens een dergelijk instinct
\ J Wel meekrijgt als kleine vergoeding voor de vele
N-" andere oer-instincten, die hij inboet bij het
verK «veren van steeds meer cultuur".
Degenen, die hun ijver en werkkracht gebruiken
* «m -verstandige selecties te maken, om rijp van
VL froen te schiften, het waardevolle boek op te
t diepen uit de lawine van drukwerk die in
voortr., dw«nd dichte*- -tromen Uit de snelpersen over
j > de wereld itgestort, bewijzen de mensheid
, «en onsch enst. De moeilijkheid is alleen
- om zelf w scheid te kunnen maken tussen
? betrouwbai en handlangers van commer
ciële of nofc ;rder belangen. Maar hoe het
j ook zij, er z; sen, die hun hele leven lang
T leeen en U <? slotte een paar dozijn boeken
t weten op te t die werkelijk de moeite waard
1 zijn, somtijds .1 welke al hun tijdgenoten over
het hoofd gez ebben, somtijds vondsten uit de
vergetelheid van nooit-geopende bibliotheekkasten
opgediept, vaker echter slechts weinige bladzijden,
enkele fragmenten, luttele uitspraken. Daarmee
stellen zij dan opnieuw in hun geheugen, en maar
' zelden op schrift, het boek der wijsheid samen,
dat voor een ieder het grootboek is van een
weibesteed geestesleven.
Alleen aan zulke lieden zou het veroorloofd
moeten zijn bloemlezingen samen te s tellen. Want
naar het schijnt is de bloemlezing het" boek
van heden en toekomst. Wat er van de
samenstel? Iers gevraagd wordt, is meer dan men oppervlakkig
zou menen; niet slechts ijver en gave des
onderscheids, maar ook een nimmer tanend enthousiasme,
een geest die zich niet corrumperen laat, een smaak
??' die niet al te zeer onderhevig is aan de
wisselvaUige invloeden van mode en tijdsomstandig
heden, noch ook al te zeer vervreemd wordt van
de bijzondere eisen die het heden stelt. Want de
{ mens van heden heeft andere behoeften en ver
langens dan die van gisteren of morgen, en ook
zijn schoonheidsnormen blijven niet geheel en al
ongewijzigd. Elk tijdstip vraagt weer zijn eigen
? ?selecties en het is dan ook geen wonder, dat oude
* bloemlezingen maar zelden herdrukt worden, tenzij
zij, gelijk de Griekse Anthologie, de complete
verzameling zijn van wat wij uit een zeker tijdperk
over hebben en dus in de loop der geschiedenis een
.'documentaire waarde verkrijgen. Maar dit is
slechts hoogst zelden het geval.
GELIJK dat tegenwoordig bijna altijd gaat,
wordt ook op dit gebied meer surrogaat dan
onvervalst product geleverd. Er is ook een vorm
van bloemlezing ontstaan, die slechts gemakzucht
en oppervlakkigheid dient, en de panacee voor elk
litterair snobisme, het vocabularium voor alle
pretentieuze conversatie levert. Inplaats van een
op wijsheid en diepe onderscheiding gebaseerde
schifting, brengen deze bloemlezingen in een
notedop heel het arsenaal van pseudo-kennis,
pseudo-cultuur, pseudo-belezenheid en
pseudo-begrip, die onze samenleving van gewichtig-doende
oppervlakkigen kenmerkt. Zij kweken een geslacht,
dat bloemen leest nog voor het planten heeft
leren onderscheiden, en dat aan het determineren
slaat nog voor het de omvang van de tuin en de
curven van de horizon heeft weten te ontdekken.
? Het is heel moeilijk de grenzen te trekken, te
zeggen waar het euvel begint en de deugd ophoudt.
Zodat men geneigd wordt slechts de allerbeste
bloemlezingen onontbeerlijk te noemen, de meeste
goede aan te zien als een noodzakelijk kwaad,
en de slechte eenvoudig te leggen bij al de andere
als onkruid woekerende producten van geestelijke
roofbouw, welig tierende epiphyten van cultuur
planten, wier groei mede hierdoor onder steeds
ongunstiger omstandigheden wordt belemmerd.
oemiezen
Zeer goede bloemlezingen noem ik slechts die,
welke beantwoorden aan de volgende voorwaarden:
resultaat te zijn van een enorme, waarlijk uit
zonderlijke belezenheid; selectief te zijn aan de
hand van een buitengewoon veelzijdige en toch
verfijnde smaak; instructief te zijn door eenpersoon
lijke, nieuwe visie op het gehele terrein, dat zij
bestrijken willen; in hun beperking een volledig
beeld te geven, natuurlijk niet van iedere bijzonder
heid, maar wel van het wezenlijke,
algemeenkarakteristieke, zonder geheel en al die bijzonder
heden uit het oog te verliezen, welke het algemene
beeld naar alle zijden op juiste wijze begrenzen.
Alle andere "bloemlezingen zijn min of meer roof
bouw, die somtijds gerechtvaardigd mag zijn door
een toevallige behoefte bijvoorbeeld voor onder
wijsdoeleinden maar die steeds het gevaar
van vervlakking en halfheid met zich meebrengt.
De voortreffelijke bloemlezing zet tot nadere studie,
tot gedetailleerder lezing aan, werkt stimulerend,
wekt de behoefte tot verdieping; de minder goede
doet die behoeften juist insluimeren in plezierige
zelfgenoegzaamheid.
ONDER de recente verschijningen in ons land
is zowel van het een als van het ander een
voorbeeld aan te wijzen. Aan de inderdaad zeer
veel omvattende eisen voor een bloemlezing van
de eerste rang beantwoordt die, welke de dichter
Victor E. van Vriesland samenstelde onder de
titel Spiegel van de Nederlandse Poëzie door alle
Eeuwen" I). Het is immers een boek, dat vóór
alles een aantrekkelijk en verrassend beeld van
onze oudere dichtkunst geeft; aantrekkelijk door
de buitengewoon smaakvolle keus, waartoe alleen
een waarlijk poëtische en literair-kritische geest
in staat kon zijn, die tevens beschikte over voldoen
de hulpmiddelen en helpers om geheel thuis te
raken op het gebied dat hij bestrijken moest.
Aan dit bloemlezen is inderdaad een bewonderens
waardige hoeveelheid lezen vooraf gegaan, een
leeskunst ook van benijdenswaardige kwaliteit. Daar
door heeft van Vriesland menige vergeten figuur
her-ontd«kt, menig over het hoofd gezien gedicht
door dit nieuw verband in opvallend daglicht
gesteld. En zo ontstond de tweede waardevolle
eigenschap: die der verrassing. Met vreugde ontdekt
ge opnieuw, hoe mooi de totaliteit van onze Neder
landse poëzie in haar hoogtepunten is, hoe gesloten
en karaktervol het geheel, hoe n in al de ups en
downs van haar ontwikkelingslijn, hoe zeer zij er
zijn mag naast de lyriek van elke wereldliteratuur.
Dat is ook voor een deel te danken aan de selec
tieve volledigheid welke van Vriesland in acht
genomen heeft, door in deze bloemlezing, die toch
niet overladen is, het werk van driehonderd dichters
te vertegenwoordigen, waarbij dan niet gerekend
zijn degenen die na 1910 publiceerden en aan wie
een volgende bundel gewijd zal worden, welke
hopelijk niet lang op zich zal laten wachten.
QLECHTS op deze wijze opgevat heeft een
anthoO fogie van onze dichtkunst werkelijk zin jen
kan zij diepe invloed doen gelden op de ontwikke
ling der litteraire smaak en de groei der po
zieliefde bij de massa.
Ietwat hulpeloos en anecdotisch doen daarnaast
bundels aan, zoals In het doolhof der liefde" door
Benjamin Cooper 2), waarin te hooi en te gras
rijp en groen, maar in hoofdzaak de meer luchtige
producten der minnepoëzie bij elkaar gezocht zijn
die den samensteller toevallig wel iets leken,
zonder dat ook maar in de verste verte naar een
gesloten geheel gestreefd werd.
Meer een willekeurige materiaalverzameling
dan een echte bloemlezing uit onze bacchische
poëzie is ook De dorstige dichter" waarvan Han
G. Hoekstra een overigens wel aangenaam boekje
gemaakt heeft3). Maar zoiets kan feitelijk een ieder
die met een beetje verzamelaarsgeest behept, en
niet geheel en al van goede smaak gespeend is.
Van dit soort verzamelingen naar de literaire
Almanak is het, zo niet volgens de inhoud, dan
toch volgens de vorm slechts n stap de
aesthetische ladder omlaag. Dan krijgt men iets, dat slechts
een kortstondige documentaire waarde heeft,
zoals het bundeltje letterkundig werk van jongeren
In aanbouw", dat werd samengesteld door K.
Lekkerkerker 4) of de Almanak voor Boekenvrienden
Litteraire Parade" ») waarin men alleen maar
bloemen leest uit een bepaalde fonds-catalogus ter
oplevering van meer geldelijke dan geldige fondsen.
i) N.V. De Spieghel, Amsterdam 1939. 2) H.
Meulenhoff, Amsterdam z. j. 3) Bigot en van Rossum
N.V., Amsterdam z. j. 4) H. P. Leopold, Den
Haag z. j.
Muziek
DE MUZIEK
DE buiten-Europeesche muziek is nog maar
zeer weinig bestudeerd. En al hebben een paar
eminente geleerden er een rijk en arbeidzaam leven
aan besteed, men is tot nu toe nog maar weinig
verder gekomen dan het verzamelen en schiften
van het muzikale materiaal, en het uitdenken
van een paar, in vergelijking met die van andere
wetenschappen nog vrij primitieve methodes, om
de beginselen van vorm en samenstelling dier
verschillende muzieken na te gaan. Dit werk
van mannen als Ellis, Von Hornbostel, Sachs, onze
landgenoot Land e. a. heeft het aanzijn gegeven
aan een jonge wetenschap, de musicologie", de
muziek-wetenschap, die zich vooral hierin onder
scheidt van de andere muziek-theoretische vakken
zoals vormleer" of harmonische analyse" of
muziekgeschiedenis", dat zij zich feitelijk niet
bekommert om aesthetische factoren, maar het
geheele complex van muzikale klanken beschouwt
als een afgesloten cultuuruiting, die net als de
taal" of het gebruiksvoorwerp" bestudeerd kan
worden, onafhankelijk van kunstzinnige waardee
ringen gelijk mooi" of leelijk", goed" of slecht"
De musicologie is dus een onderdeel van de
algemeene cultuurwetenschap, van haar geschiedenis,
haar morfologie, haar geografie; zij is een hulp
wetenschap van de volkenkunde zoo goed als van
de algemeene muziekleer of de muziekgeschiedenis.
Van dit laatste wil ik een frappant voorbeeld geven.
Voordat de musicologie ons beter had ingelicht,
werd algemeen aangenomen, dat de meerstemmig
heid in de muziek een typisch-Westersche vinding"
geweest is, voortgekomen uit het in kwinten, kwar
ten en octaven samen musiceeren van monniken.
Er waren wel historici die deze gang van zaken
betwijfelden, en meenden dat er eerder al een meer
stemmig volkslied, met samenzang in tertsen en
sexten, geweest moest zijn. Maar overtuigend
materiaal kon niet bijeengebracht worden, althans
niet voor een genetische geschiedenis van de meer
stemmigheid. De musicologen echter, die buiten
Europa begonnen te kijken, vonden al aanstonds
afdoend materiaal, maakten ons bekend met het
begrip heterophonie" een .incidenteele meer
stemmigheid, ontstaan uit kleine vrijheden en
individueele afwijkingen bij koorzang en instrumen
taal spel waaruit zich de eigenlijke meerstemmig
heid polyphonie en harmonie ontwikkeld
heeft. Dat proces kunnen wij nu stap voor stap
volgen; wij kunnen zelfs de sporen terugvinden,
waarlangs deze Oriëntaalsche gewoonte in de
Westersche wereld is binnengedrongen. Met de
demonstratie hiervan heeft Marius Schneider al
een belangrijk begin gemaakt in zijn Geschichte
der Mehrstimmigkeit."
IN Nederland is de ethnologische en verge
lijkende muziekwetenschap sinds Land slechts
sporadisch beoefend, ofschoon er voor ons, met onze
uitgebreide en in cultuurhistorisch opzicht hoogst
interessante koloniale gebieden heusch wel het
een en ander te doen viel. Er is tot nu toe maar heel
weinig op dit gebied tot stand gebracht. En toch is
dit weinige veel" wanneer men de resultaten ziet,
en bovendien weet, dat zij bijna geheel op naam
staan van n man, den musicus mr. Jaap Kunst,
die de gelegenheid om gedurende enkele jaren als
gouvernements-musicoloog in de Oost werkzaam
te zijn, zoo prachtig benut heeft, teneinde de grond
slagen te leggen voor een aantal studies, die niet
slechts uniek zijn om het materiaal dat zij bevatten,
maar die ook met de beste musicologische publicatie
van het buitenland kunnen concurreeren wat eru
ditie, nauwkeurigheid en exacte methodiek betreft.
Zoo bezitten wij van Kunst al volumineuze
boeken over De toonkunst van Java", over die
van Bali, over Hindoe-Javaansche muziekinstru
menten, een buitengemeen aantrekkelijke Study
on Papuan Music", terwijl hij ons thans, nadat hij
als slachtoffer van bezuinigingen" de Oost heeft
moeten verlaten, een in het Engelsch gepubliceerd
werk over Music in Nias" voorzet (E. J. Brill,
Leiden, 1939), dat er wederom in ieder opzicht
mag zijn. Voortreffelijke bouwsteenen voor een
samenvattende studie over de muziek van Indo
nesië, een van de hoogst-ontwikkelde
buitenEuropeesche muzieken, worden op deze wijze
bijeengebracht. En het is te hopen, dat Kunst nog
eens in staat zal zijn ons dit werk te bieden.
OUDE EN NIEUWE KUNST
Tl KOT l N
DEN H A A» - NASSAUPLEIN 6
EASTERN ART
PAG. 12 DE GROENE No. 32«2