Historisch Archief 1877-1940
Letterkundig leven
Beeldende kunst
J_Je lol der Uien
ters
Albert Heiman
EENMAAL de absolute dichtkunst, die welke
niet aan een bepaalde tijd of ruimtelijkheid
gebonden is, als bereikbaar ideaal voor ogen hou
dend, kan men, zonder in de spitsvondigheden te
vervallen waarmee de dichters doorgaans elkanders
werk critisch" interpreteren, een beoordeeling
ondernemen die tegelijkertijd een rangschikking
naar groter of kleiner poëtisch gehalte" inhoudt.
Want daar komt het bij gedichten tenslotte op aan.
Er zijn er velen die weieens een lief vers" schrijven;
maar dichter is feitelijk alleen degene die het sta
dium der lieve en aandoenlijke verzen te boven
gekomen, de diepste roerselen der ziel en de hevigste
gedachten van zijn omgeving te vertolken weet
in de schaarse maar magische bewoordingen van
het vers, in zijn muzikaliteit .en zijn cryptische
klaarte. Het goede vers is een orakelspreuk; onder
het simpele oppervlak der korte regels verbergt het
onverbiddelijke duidingen van verleden en toekomst,
brengt het de wijsheid der Muzen, welke verder reikt
dan die van het practische leven. En het is naar
deze dingen dat wij allereerst speuren bij het ter
hand nemen van een verzenbundel. Van de lieve
verzen, de gelegenheidsgedichten alleen, krijgt men
gauw genoeg. Maar een goed gedicht wordt vaak een
levenslange vriend, en de ontroering der ware poëzie
evenaart die van de zuiverste muziek, of blijkt
meer nog: verenigt in zich alle gradaties van de
muzikale emotie met de vertroostingen der wijsbe
geerte. Het is in de dichtkunst dat het dionysische
der muziek en het apollinische van epiek en mythe
verenigd worden tot zuivere harmonie.
De vaderlandse vervlakkingstendens, die zich
op dit gebied uit in min of meer virtuoos gerijmei,
hesft helaas nog lang niet afgedaan, en geniet nog
algemene eerbiediging. Telkens en al te gemakkelijk
ontstaat uit een begin van vernieuwing weer een
nieuwe rhetoriek, welke de bizondere valsheid
in geschrifte" der aestheten uitmaakt, en waarmee
men zich in een wereld waar slechts weinigen
echt van onecht weten te onderscheiden gemak
kelijk genoeg met roem overladen kan. Wacht u
voor gelauwerde poëten! Hun passen beter de asters,
waarmee men hun onverdiende naam in die van
poëtasters" verandert.
VAN de nieuwe verzenbundels uit de laatste
maanden heeft mij het meest getroffen het
debuut van den vierentwintig-jarigen H. A.
Gomperts, wiens Dingtaal" als schrift van De Vrije
Bladen" op even pretentieloze als verrassende wijze
de aandacht vraagt i). Nog geen twee dozijn ge
dichten, lang niet alle even goed, maar waaruit on
middellijk het geluid van den waren dichter u
tegenklinkt: persoonlijk, ongezocht, met wijde perspec
tieven, en tot zelfs in hun stameling de nood om het
onzegbare te willen zeggen, wijl het tenminste
gehoord werd op het ogenblik der inspiratie. Met
deze inspiratie bedoel ik de vonk van het eerste
ontstaan. Dat is nog niet het gehele vers; dichtkunst
is bij uitstek een kunst, en voor het wrochten van
een vers is bijna altijd een proces van lange schepping,
van zorgvuldig polijsten en perfectionneren nodig.
Het gebeurt maar heel zelden, dat een volkomen
gedicht zo-maar spontaan ontstaat, gelijk een liedje
dat aarzelend halfweegs tussen muziek en een
anecdote staan blijft, en verlegen om zich heen ziet
naar den zanger die het op zal beuren en huiswaarts
dragen. Wat wij hier, en dat is geen geringe lof voor
Gomperts, onder poëzie verstaan mogen, is veel
meer; het is het product van een langzame, maar
onvertroebelde en niet afgeleide kristallisatie,
terwijl ook na de kristalvorming de dichter genoeg
kunstbesef en fantasie bezat, om het kleinood af
te slijpen, het nieuwe facetten te geven, het te
ontdoen van alle overtolligs, alles wat niet zeer
zuiver en recht-op-het-doel-af gaat. Dat is hier
weliswaar slechts op enkele hoogtepunten het geval
(als in Op een motief van Leopold"), maar het
is genoeg om er zeer veel hoop uit te putten, en ook
in de meer poëtiserende" gedichten veeleer dan
een niet-hoger-kunnen-reiken een gebrek aan vol
tooiing te zien, waarvoor een debuut
verontschulOUDE EN NIEUWE KUNST
(Adv.)
diging genoeg geeft. In ieder geval is Hans Gomperts
met zijn muzikaliteit (?Mardemiël" heeft hij zijn
Muze gedoopt), zijn onbevooroordeelde kijk op de
dingen, zijn nauwgezette, reeds verfijnde techniek,
iemand van wie wij veel mogen verwachten. Ik
weet niet of hij tot de een of andere groep" be
hoort; maar hij onderscheidt zich in ieder geval
gunstig van de meeste van zijn leeftijd-genoten,
die er in al da gewetenloosheid van hun onschuld
maar op los dichten.
ZOALS een zekere stijve gemaniereerdheid naast
een anarchie van de vorm de hoofdfout was
van dégeneratie van dit eeuw-begin, (zij die thans
om en bij de veertig zijn), toen zij nog jongeren"
waren, zo is bij hen die thans als jongeren"
aan het woord komen, een verregaande slordigheid
en een volslagen gebrek aan literair vakmanschap
en literatuurkennis het voornaamste euvel. Hun
verskunst mislukt doorgaans, omdat het poëzie
van het ten-naaste-bij" is. Het goede vers is abso
luut, onaanvechtbaar, autonoom; ge kunt niet
marchanderen met een regel of een woord, zelfs
met geen komma. Het moet er zo staan, of het staat
er helemaal niet; het is niet voor parafrase vatbaar.
Maar daar hebt ge het merendeel der bundeltjes
van zulke jongeren", die ouwelijk genoeg aandoen,
omdat ze haast niets anders bevatten dan parafrases
volgens de heersende mode: vervangbaarheden,
lukraak geschreven aanduidingen van wat vaag
aangevoeld, vermoed wordt, niet geweten, niet
in de bliksemflits der kunstenaarsvisie gezien wordt
tot in de verste toekomst-tunnels, geweten wordt
sinds alle eeuwigheid. Daar hebt ge Hartslag"
van Adriaan Morriën of de veel omvangrijker
bundel Verloren dromen" van M. Mokz), waarin
men tevergeefs uitziet naar een enkel vers dat
naar de keel springt, even, heel even maar vastgrijpt
en een echo nalaat. Er is soms wel een enkele regel,
een aanzet die verwachting wekt of getuigt van het
vleugje inspiratie dat er geweest is, maar waarvan
aanstonds de spanning verloren ging, zoodat hij
niet door het wonderbare proces der poëtische
celdeling verder groeide tot een afgerond geheel,
waarvan de inval" reeds de gehele vorm als kiem
in zich droeg, maar die met routine-middelen werd
afgemaakt" tot een sonnet, een strofen-reeks, een
rijmende om-schrijving. Daaruit ontstaan ook de
rhythmische zwakten, de ongebondenheden die zo
prozaïsch werken. Lees slechts de volgende strofe"
van Morriën, als proza" afgedrukt:
Vaak wil zij alleen zijn om zacht te kunnen
lachen Over het wonder dat in haar groeit. Zij weet,
de andren zullen 't niet begrijpen, In zich voelt zij de
zikerheid rijpen, Anders te zijn dan allen, een gelorf
In zichzelf, dat troost schenkt, sterkt, maar ook ver
moeit." Waarmee men tevens gedemonstreerd ziet,
dat slechte poëzie ook ver staat van goed proza. Het
zijn geen gebieden die aan elkaar grenzen, zodat
men van de laagste sfeer van het ene verhuizen kan
in de hoogste sfeer van het andere, gelijk veelal
gemeend wordt.
Het is telkens weer het rhythme, dat het eerst de
halfwas-dichter verraadt, dat onmiddellijk het
gebrek aan spanning en voltooiing doet opvallen.
Dit is iets wat buiten metrische of
gedachtenstructurele gebondenheid of vrijheid staat. In dit
opzicht vindt men meer goeds onder de gedichten
uit Klein verlies" van Bob Stempels 3). Het hoofd
gebrek bij hem is, dat hij nergens aan de abstractie
toe komt, maar zich steeds tevredenstelt met het
schrijven van soms fraaie genrestukjes, op juist
dezelfde keurige en precieuze manier als vele van
onze oude schilders. Het is een zonderlinge terug
gang, deze jonge dichters te zien werken als de schil
ders van de haagse school, n dan nog veelal
een tikje slordiger, een beetje liefdelozer. Bij Bob
Stempels echter is er een bekommernis om keurige
zegging, om goede versvorm, die weldadig aandoet.
Waarom tenslotte woorden te verspillen aan de
nieuw-cpgelapte rhetoriek gelijk A. ter Haghe die
ten beste geeft in zijn Hardnekkige monologen", 4)
ten bewijze dat zelfs Indonesiëhem niet heeft kunnen
genezen van de huisbakken rijmlust des dagelijksen
levens? Ik ben mij ervan bewust, dat hier een zeer
hoge maatstaf wordt aangelegd. Maar er valt niet
te marchanderen; geen maatstaf is hoog genoeg
voor de dichtkunst, en wij hebben zo'n overvloed
van kleine dichters, dat wij ze gerust alle verwaar
lozen mogen terwille van de enkele grote die er
toch ook gelukkig nog altijd zijn.
T l K O T l N
DEN MAAS - NASSAUPI_EIN 6
EASTERN ART
i^ Leopold, den Haag 1939.
2) beide bij A. A. M. Stols, Maastricht 1939.
3J Boacher, den Haag 1939.
4) Mees, Santpoort 1939.
ASPECTEN
ALLE voorstellen van een verenigd Europa
zullen illusorisch blijken, indien er niet werke
lijk een Europese cultuur bestaat, een geestelijk
bezit aan alle volken en naties van dit werelddeel
gemeenzaam, waardoor een onderlinge verstand
houding mogelijk is, die op hechtere basis berust dan
een toevallige en vergankelijke belangengemeen
schap. Met andere woorden, het bestaan van een
algemeen Europese cultuur is een noodzakelijke
voorwaarde voor het ontstaan van een verenigd
Europa; en ofschoon dit fcestaan wel door weinigen
in twijfel zal getrokken worden, is nog niet vaak
met enige nauwkeurigheid aangegeven, waaruit
die Europese cultuur eigenlijk bestaat, en wat haar
specifieke eigenschappen zijn. De bijdragen van
buiten-Europese herkomst zijn niet gering, en zelfs
heel oude zijn niet altijd op kennelijk Westerse
wijze verwerkt. De cultuurhistorici der Romantiek
hebben, misleid door sommige aspecten der Renais
sance, de originaliteit van Griekenland en Rome
overschat. En al hebben wij nog niet alle geheimen
van het archaïsche Kreta kunnen ontraadselen
en praat men over Etrusken of Iberiërs zonder heel
precies te weten wat daaronder te verstaan valt,
wij hebben toch geleerd, dat het
semitisch-hamitische aandeel in de Middellandse-zee-cultuur,
door Foeniciërs en Egyptenaren in alle windrich
tingen uitgezaaid, in ons werelddeel verbonden
werd met dat wat geheimzinnige Pelasgen en
homerische Grieken op hun beurt uit de Indische
wiegestreek der aarde en uit het verre China haalden.
Nog steeds heeft men niet de inventaris van het
gehele legaat van China opgemaakt; in weten
schappen, kunsten en techniek kan het nauwelijks
minder geweest zijn dan het Indische legaat voor
taal, mythe en godsdienst. Griekse wiskunde en
filosofie werden aan de voeten van pyramide en
sfinx, in Assyrische tempelhallen en Babylonische
tuinen geboren. En op de staalkaart der
voorchristelijke cultuur die bijvoorbeeld oud-Spanje
biedt, valt het Grieks-Romeinse element bijna
geheel weg tegen het vele, dat zeker niet van
Europese herkomst is.
Het Romeinse Imperium, de eerste vorm van een
verenigd Europa die wij k nnen grotendeels een
vereniging van tegendelen beproeft een be
wonderenswaardige, maar vaak vergeefse hege
monie van wat in de metropool als cultuur geldt,
aan de vele barbaren" van Noord en Oost en West
op te leggen. Voor zover er dan sprake is van een
algemene cultuur, ontstaat deze ten koste van het
eigene dat Germanen of Kelten, Iberiërs of Slaven
bezeten mogen hebben. De sporen der vroegere
differentiëring welke nog over zijn als welsprekende
getuigenissen van het harde feit dat vereniging
niet zonder vernietiging gepaard kan gaan, zijn
in hoofdzaak brokstukken van een toegepaste of
cultische kunst. En als na eeuwen het eerste
Europese Imperium weer uiteenvalt, is er al iets
van een gemeenschappelijk cultuurbezit, dank zij
het feit dat de veldheren al ras gevolgd werden door
betere cultuurdragers uit Rome: de predikers en
monniken, die met het christendom ook de
benedictijnse eerbied voor kunst en wetenschap ver
spreidden. En wat geen veldheer kon bereiken,
werd nu op vreedzame wijze tot stand gebracht:
Europa kreeg zijn eerste esperanto in het kerklatijn
(gelijk in het Oosten in het kerkslavisch), en of
schoon het gebruik ervan tot de intellectuele elite
beperkt bleef, bewijst het langdurig voortbestaan
ervan bijna tot op onze tijd?genoegzaam welk
een internationale binding het vormde.
Tevergeefs zouden Duitse keizers en Roomse
koningen trachten de droom der antieke imperia
listen nog eenmaal te verwezenlijken. Het gemeen
schappelijk ideaal dat Europa voor de laatste maal
in een gesloten oprukken tegen de Islam kon ver
enigen, bezorgde dit werelddeel juist de laatste
hevige cultuurbeïnvloeding van buiten. De kruis
tochten brachten alle Westerse landen van liever
lede in- beroering met de meer epicuristische
levensen schoonheids-opvattingen der Moorse volken,
en tevens opnieuw in aanraking met veel verloren
cultuurgoed uit Hellas. Het nieuwe aangezicht dat
Europa hierna kreeg, heeft het nooit meer geheel
verloren. Het collectief avontuur der kruisvaarders
van uiteenlopende afkomst en nationaliteit, heeft
op de gemeenschappelijke cultuurbasis die het
allesveroverend christendom reeds gelegd had, een bijna
uniform stempel gedrukt. De vooruitgang was in
het ene land sneller dan in het andere, maar voor
de variabele teller der cultuur bestond voortaan
steeds een gemeenschappelijke noemer: die van
het Middeleeuwse, oriëntaals beïnvloede christen
dom. En dat is zo gebleven tot op de huidige dag.
In religie, wetenschap en kunst zij n inderdaad de
sterkste factoren te vinden, die de
gemaenschappePAG. 16 DE GROENE No. 3263