Historisch Archief 1877-1940
Letterkundig Leven
Het kleine
Albert Heiman
DE vruchtbare en gulhartige schrijver die
Antoon Gooien is, heeft ondanks de beperktheid
van zijn répertoire, of misschien juist daardoor,
een hartelijk succes bij een zeer groot publiek in
Nederland; hetgeen hem echter niet belet om op
zijn manier van tijd tot tijd naar vernieuwing te
streven, wat zo verstaan moet worden, dat hij van
bepaalde maniertjes en hebbelijkheden afstand doet,
om ze te vervangen door andere even charmante,
even populaire. Want een mens kan zich wel tel
kens anders voordoen, precies zoals hij zich in een
?ander kleed kan hullen, maar zijn wezen blijft het
zelfde, en kleding en gebaren behouden tenslotte
dezelfde karakteristieken. En hoe averechts het
soms ook zijn mag, dit is stellig het bewijs van een
persoonlijkheid, een massa-persoonlijkheid des
noods.
Ditmaal heeft Coolen zijn Peelboeren en zijn
heiligen vaarwel gezegd, Roothaert heeft zich
inmiddels de eersten aangetrokken, en over de
laatsten ontfermt zich ook nog wel iemand, en
vraagt nu in Het klein? rijk" l) aandacht voor het
luchtig en onbevangen vertelde leven van zijn vier
kinderen, die in niets schijnen af te wijken van
andere kinderen, en ook in het verloop van dit op
gewekte boek niets doen, dat niet tot de levens
beschrijving van ieder ander kind zou kunnen be
horen. De schrijver laat niet na, daar een paar maal
uitdrukkelijk op te wijzen. En het is juist op deze
alledaagsheid, die hij liever eenvoud en simpelheid
des levens noemt, dat hij groot gaat. Hij ontwijkt
hier opzettelijk alle spanning, alle verrassing, in zijn
zorg om de idylle vooral als ieders idylle voor te
stellen; en een stijging komt er pas, wanneer niet
van de kinderen verteld wordt, maar van de man
moedig weggedrukte angst van den vader, wanneer
zijn oudste weggeloopen is, en tevergeefs gezocht
wordt. Dan vergeet ge volkomen den amorf geble
ven jongen, die zijn ontdekkingsnatuur bli.kbaar
niet van thuis" heeft -meegekregen, en ziet ge
alleen den verteller zelf, menselijk, eerlijk, na
tuurlijk, zoals ieder van ons zou zijn, wanneer zijn
knaapje laat in de nacht nog niet kwam opdagen.
Met het aplomb van een overtuigd-goed mens, de
rustige zelfverzekerdheid van wie alle uiterlijke
kentekenen van het geluk draagt en weet dat negen
tig procent van alle Nederlanders in al zijn opvat
tingen achter hem staan, beschrijft Coolen het hui
selijke gedoe van drie kinderen (het vierde komt
slechts op de proppen om te laten zien hoe de drie
anderen er op reageeren), die opgroeien in het
Arcadiëvan Gooi en Peel en Baronie en Kempen,
want waar Coolen k jmt, wordt de wereld mooi en
bloeien de rozen van het bucolisch geluk, en groeien
de kinderen.... als Coolen in hun menigvuldige een
derheid op deze goede aarde.
IK kan het lastig over mij verkrijgen, bij deze
hartelijke, Walt Whitmanse Buck up and see
how wonderful 's life !"-stemming voor spel
breker te fungeren. Maar er zijn verschillende ma
nieren van kinderen, ? ook je eigen kinderen, te
zien, en er is waarschijnlijk geen enkele de alleen
zaligmakende manier. De metafysische zorgeloos
heid van ouders en overheden is een geschenk des
hemels, wanneer ze tenminste geen gevolg is
van domheid; en wie zegt ons trouwens, dat ook
domheid geen geschenk des hemels is ? Van veel
weten komt veel verdriet. En als die kinderen daar
eenmaal zijn, kunnen ze met de meest tragische
le/ensvisie niet weggeredeneerd worden. Men kan
het met Coolen, die Ibsen's nare Nora met een apolo
getisch handigheidje al te hard valt, geheel eens zijn,
dat het kind steeds een wonder is, en toch niet
vergeten , dat ook het schoonste wonder tegelijker
tijd iets griezeligs heeft, anders was het er dan ook
geen. Maar het ene standpunt is zo goed als het
andere, en de beschouwingswijze van Coolen heeft,
behalve het voordeel der aantrekkelijkheid ook nog
dit, dat men daaruit zeer nauwkeurig de natuur
van den schrijver leert kennen, het volstrekt on
tragische, on-dramatische van zijn geaardheid
(waardoor zelfs boeken als De goede moordenaar"
en Peelwerkers" een idyllische allure blijven be
houden),-en zijn angstige afkeer voor het wonder
UW FAMILIEWAPEN opgespoord en prachtig ge
schilderd in maat naar keus 113.50. Beschikken
nu over meer dan een half millioen-gegevens.
Vraagt e«ns vrijblijvend aan. Zegelringen,
stamiboomen etc. JUraldlKh Cene»Jogi»ch Burtm.D* BuiUr,
Zeer billijk. OranJ* Maïs«ulian 87, OvtrvMn.
kinderrijk
der menselijke complicatie, door antagonismen in
diens streven en geheimste bedoelingen ontstaan,
voor het wonder der menselijke geest, die aan het
raadsel van zijn Zelf verbloeden kan, gelijk de
dieren die hun eigen vlees opknagen en leven van
hun eigen ondergang.
Het zijn vermoedelijk slechts zeer weinigen die
zich om deze dingen bekommeren, en dat is maar
goed ook; natuur en leven hebben zulk een zorge
loosheid nodig, die de zorgeloosheid is van een ver
vroegde lentedag, van de witgebloesemde boom
gaarden, van de muggenzwermen en de onver
stoorbare leglust der kippen 's zomers, de regen
van dorrend loof, de konijnenjacht en de oorlogen
des winters. Neen, het verstand is een vijand van
het leven; het geeft een scholing voor dood en
Nirwana. Maar het vlees denkt niet, het is gul en
spilziek, en wie onbekommerd dit instinct volgen
kan en het ook in zijn kunst weet uit te leven, is
iemand die onwillekeurig de liefde en achting ge
niet van zijn medeburgers. Vooral in oorlogstijd.
Pallieter" was ook een product van de jaren '14
en '15. Het verschijnsel is waard gesignaleerd te
worden, maar Antoon Coolen treft in deze niet het
minste verwijt.
ER is echter iets anders, dat mij tijdens de lezing
van dit ioek voortdurend op pijnlijke wijze
wakker gehouden heeft. zoals een zuigeling die
ligt te schreeuwen omdat een boertje hem in de
weg zit, om in de stijl te blijven van het onder
havige boek. En dat komt door de veralgemening
die de schrijver ons hier opdringt. Ik schreef over
mijn kleine rij, die van u stonden er in aangetreden,
uw drie, uw zes; alle tien uw jongens zo ge die hebt,
stonden er aan toegevoegd." Hiertegen waag ik een
bescheiden protest. Er zijn duizenden kinderen,
het meerendeel der kinderen, die nog veel gewoner
zijn dan de uwe, o Anacreontische Peellander. Die
niet weten wat een tuintje is, die groot worden zon
der dat ze ooit onder een appelboom gestoeid heb
ben, wier gehele kindsheid-verlangen uitgaat naar
het ideaal: zich ?n keer werkelijk zat te mogen
eten. Dat is geen sociale sentimentsmeierij, dat is
wel een waarschuwing tegen uw verburgerlijking
van de dingen, dat prettige doen alsof uw neus
bloedt," om uw medemensen , een bepaalde groep
van uw medemensen te plezieren, de
honneponnige, levenszonnige, boemelbc.ronnige mevrou
wen en meneren, die nooit in bepaalde stadswi kin
komen, en zeker niet in de binnenhuizen daarvan,
die niet aan de bittere poëzie" van gescheurde
truitjes en tuberkelrijke snotneuzen herinnerd wen
sen te worden, omdat nou ja daar geen be
ginnen aan is, nietwaar?
Versta mij wel, ik wil hier volstrekt geen socialis
tische lieve luizenkindertjes-verheerlijking uitspelen
tegen Coolea's heilige onbekommerdheid, maar
slechts aantoonen, waarom hij gerust mag spreken
met het aplomb van iemand die inderdaad negentig
procent van de Nederlanders achter zich heeft.
Want hij spreekt over de kinderen, niet van deze
negentig, maar van het negende deel der andere
tien procent; de gezonde kinderen der gegoede,
prettige, buitenwonende families, uit de naar uiter
lijke omstandigheden ideale omgeving voor op
groeiende kinderen. Maar men identificeert zich
gaarne met het uitzonderingsgeval dat Coolen's
kleintjes vertegenwoordigen; men vindt het prettig,
ondersteund door het gezag van den schrijver, te
denken: Ja, zo zijn ze nou, al die kinderen die wij
in natuurnoodwendige zorgeloosheid de wereld in
sturen; zo groeien ze op, en dat is fijn. en je bent
een nurkse bruut of een zwartkijker als je dat anders
vindt. Het meerendeel der mensen beaamt het ten
volle, wanneer een auteur tot hen komt en op be
minnelijke wijze vertelt: Lieve vrienden, het bur
gerlijke is mooi, het burgerlijke is het algemeen
geldende, geniet van uw boterham met den gulden
dikken boter en de zware, van geurende rijpte ber
stende appelen en de muziek der stoeiende, blozende
kinderen, want dat is onze wereld, het leven is goed,
mits ge uw belasting op tijd betaalt en niet toevallig
zo'n klein grijs, weet-de-ge-wel bommeke op oew
ki'.pke krijgt. En ook dan zult ge berusten, want het
is de Lieve Heer die u dat overzer.d:- Paul van
Ostayen, die wist het inderdaad nog beter. Alle
mensen slapen goed, die de deur op grendel weten,"
dichtte hij. En dat kan als motto dienen voor de
opera omnia van vele schrijvers....
EEN ander uitgangspunt, een geheel verschil
lende bedoeling, maar tenslotte toch hetzelfde
effect heeft Sint Seba*tiaan" van S. Vestdijk i),
waarin hij eveneens de vroege kinderjaren beschrijft
van een knaapje, dat in niets van de Grootste Ge
mene Deler afwijkt; en ook de omstandigheden
waarin dit kindt opgroeit zijn alledaags, veel
allerdaagser en burgerlijker neg dan bij Coolen. Uit het
boek zelf blijkt niet zeer, waarom Vestdijk het de
moeite waard geacht heeft, zulk een geval haarfijn
weer te geven, zonder mooidoenerij, maar ook zon
der iets van het navrante dat ons uit Het grijze
kind" van Theo Thyssen, of een tikje van de
oerdiepe ironie die ons onweerstaanbaar uit de
kinderromars van Hughes bijblijft.
*) N('gh en van Ditmar, Rotterdam, 1939.
Geschokte Zenuwen
komen tot rust en worden gesterkt door
Mijnhardt's Zenuwtabletten
Buisje 75 et. Bij Apothekers en Drogisten.
Hoffmann vertelt in Holland
Laat het meteen gezegd zijn, dat de Nederlandse
Opera Stichting in staat is geweest het laatste
reslji scepsis dat er en niet geheel ten onrechte
kon zijn omtrent de begaafdheid van onze
Nederlandse musici voor de opera, volkomen te
doen verdwijnen. Het is nu, reeds door deze enkele
opvoering van Les contes d'Hoffmann" meer dan
afdoende gebleken, dat een eigen opera, op natio
nale krachten steunend, in staat is uitvoeringen te
geven van het vereiste niveau.
Is zo'n enkele uitvoering nog te weinig om te
mogen generaliseren? Er bestaat nog een tweede
nederlands opera-gezelschap, eveneens jong en met
minder middelen gezegend dan de Stichting. Ook
dit gezelschap kon men prijzenswaardig werk zien
leveren. En uit een gezonde concurrentie kan alleen
maar een stimulerende werking ontstaan. Het ziet
er alles heel hoopvol uit, en dat wil juist in deze
tijden heel wat zeggen.
In deze tijden.... daar staat ge versteld van, dat
Offenbach en Hoffmann het juist nu zo goed doen.
Alsof al de bittere realiteit waarvan men omgeven
is, het laatste restje schaamte over eigen gevoelig
heid laat wegvallen, en men zich weer onbevangen
durft overgeven aan deze langoureuze romantiek
die schwarmt in de ijlte en wroet in duistere onder
lagen, maar nimmer haar sierlijkheid, haar goede
toon verliest. En welk een Offenbach openbaart
zich hier; wanneer de wereldling ernstig wordt, is
zijn stem treffender dan die van de doodbidders
en profeten van immer. Zo gaat het met Offenbach,
en met dit werk, waaraan hij op het eind van zijn
leven jarenlang ciseleerde, zonder het te mogen
voltooien. Het brengt in de omraming van een
levensepisode van een der meest romantische
dichters, van zulk een echt germaanse
berschwanglichkeit", drie taferelen van een zonder
linge symboliek, die in al hun schematische opzet
door vreemdsoortige onbewuste vezelen verbonden
zijn, en in toom gehouden worden door de echt
franse zin voor maat en goede smaak, welke
Offenbach zich in de loop der jaren eigen wist te
maken. En het is van al de opera's uit de dagen
van het tweede keizerrijk een van de weinige
werlcen gebleken, die zich ook nu nog ten volle
kunnen handhaven.
Op het tegoed van het Nederlandse ensemble
staat, dat het dit alles zo duidelijk tot zijn recht
liet komen onder de bijna overdadig rijke en ge
detailleerde enscenering en regie van Lothar
Wallerstein .en de vlotte directie van Johannes den
Hertog, en zulks ondanks het nogal romme
lige van de balletten, die nog tezeer ook het
onwerkelijke, fantastische van de Hoffmannse
sfeer misten. Maar de vocale hoofdpersonen
waren uitstekend. Een ingehouden, ietwat kwij
nende, maar zeer welluidende en stijlvolle Hoff
mann van Michel Gobets, uitstekende vertol
kingen door Otto Couperus, een verdienstelijke
buffo van Frans Vroons, en prachtig gerealiseerde
vrouwenrollen van Greet Koeman, Gr
Brouwenstijn en vooral Ellen Schwarz, die haar moeilijke
opgaaf van coloratuur-zangeres en menselijke
automaat met goede smaak wist te verbinden.
Een geheel gevulde, critisch geestdriftige Stads
schouwburg leverde het bewijs, dat dit ensemble
ook zijn publiek heeft. Nu afwachten of het op de
ingeslagen weg voortgaat. Er bestaat belangstelling
en zelfs liefde voor een eigen opera, in de meest
uiteenlopende kringen. De kansen zijn beter dan
ooit, dat er eindelijk aan hun verlangens voldaan
wordt. Wat volgt? Lou LICHTVHLD
PAG. 10 DE GROENE No. 3167