Historisch Archief 1877-1940
NIEUWE SPANNING
Is zij door Duitschland zelf
met opzet verwekt?
Van onzen militairen medewerker.
IN de neutrale landen in het Noordwesten van Europa,
in Belgiëen Nederland, hebben de regeeringen het
noodig geoordeeld, dezer dagen weder eenige bijzondere
militaire maatregelen te nemen. Het spreekt van zelf,
dat het verordenen van dergelijks maatregelen bij de
bevolkingen eenige ongerustheid moet verwekken, en
toen iets dergelijks in de maand November van het
vorige jaar in Nederland plaats vond, kon men zelfs van
een daardoor opgewekte paniekstemming onder de
bevolking spreken. Men verwacht immers terecht, dat
de overheid niet zal overgaan tot het nemen van
ongew jne, lastige en dure defensiemaatregelen, tenzij zij
niet onder den indruk is gekomen van een min of meer
dreigend gevaar en die overweging verwekt uiteraard
spanning bij de bevolking, welke nog aanmerkelijk
wordt verhoogd door het feit, dat het publiek in het
onzekere wordt gelaten omtrent de aanleiding tot de
verhoogde activiteit en dus ook aangaande den aard
van het dreigende gevaar.
Gelukkig heerscht er ditmaal niet zooals in No
vember 1939 eene paniekstemming, hetgeen na
tuurlijk voor een groot deel te danken is aan de om
standigheid, dat men aan zulke zaken gewend raakt en
gemakkelijk geneigd is te denken, hetgeen men hoopt,
n.l. dat het onweer ook dezen keer wel weder zal over
waaien. Bovendien is de onrust niet direct in Nederland
ontstaan, maar zij is in Belgiëbegonnen en heeft zich
van daar naar Nederland overgeplant.
De buren in het Zuiden zijn begonnen met het nemen
van maatregelen en blijkbaar hebben de inlichtingen,
welke uit Belgiëzijn ontvangen, de Nederlandsche
regeering er toe gebracht, om veiligheidshalve het
voorbeeld van de regeering van Koning Leopold te
volgen. Oc k nu weten slechts eenige ingewijden wat er
eigenlijk aan de hand is, maar deze zijn niet gerechtigd
daaromtrent mededeelingen te doen en daar men van
de zijde der regeering slechts min of meer geruststel
lende mededeelingen ontvangt, die eigenlijk in tegen
spraak zijn met de door haar aangenomen houding,
blijft men in het onzekere en kan men slechts gissen
naar de feiten.
Nu is dit laatste niet zoo bijster moeilijk; omtrent de
hoofdzaken kan men zich althans gemakkelijk een
juiste voorstelling vormen. Om te beginnen is er wel
niemand, die twijfelt aan de richting, waaruit het
mogelijk? en wellicht dreigende gevaar moet worden
verwacht, en men mag veilig aannemen dat de Belgi
sche regeering haar maatregelen heeft genomen naar
aanleiding van berichten, die er evenals in Nederland
in November 1939 op zouden wijzen, dat men op
een bepaald tijdstip, dan wel op korten termijn, zal
hebben te rek men op een aanval uit het Oosten, hetzij
dat deze agressie tegen het land zelf is gericht dan wel,
dat hij bedoeld is als eene voorbereiding voor een
offensief tegen de geallieerde vijanden.
Het staat natuurlijk vast, dat noch de Belgische, noch
de Nederlandsche rageering tot het nemen van bijzon
dere maatregelen van afweer zouden zijn overgegaan,
indien de aard van de verkregen inlichtingen en de
bron, waaruit deze zijn voortgekomen, naar de meening
van die regeeringen, niet van ernstigen en betrouwbaren
aard zouden zijn geweest.
Indien de menschheid nog leefde onder de normale,
betrouwbare omstandigheden van voorheen, dan zou
een toestand, voortgekomen uit de hier aangegeven
feiten, inderdaad aanleiding moeten geven tot zeer
groote ongerustheid, doch die tijd van voorheen" is
inderdaad voorbij en met name is de aard van de in
lichtingen en alles wat daarmede verband houdt,
radicaal gewijzigd.
Een zeer belangrijke factor, geldend bij de beoordeeling
van de inlichtingen, welke tot de thans en ook in
November j.l. genomen maatregelen noopten, is de
bijzonderheid, dat de berichten omtrent een offensief uit
het Oosten zoowel nu als destijds uit Duitschland
zélf afkomstig waren. Zulk eene mededeeling uit een
zoodanige bron zou natuurlijk hoogst belangrijk kunnen
zijn, ware het niet, dat geen enkel bericht uit Duitsch
land, door wien ook en op welke wijze ook overgebracht,
zonder medeweten van de Duitsche Regeering wordt
verstrekt. Met andere woorden: elke inlichting uit
Duitsche bron, zonder uitzondering, is opzettelijk do T
de Duitsche Regeering uitgegeven.
Men heeft in de bladen kunnen lezen, dateenDuitsch
vlieger, bij ongeluk in Belgiëgeland, in het bezit bleek
van papieren, die hij niet meer heeft kunnen vernietigen
en waaruit bleek van een plan voor een overval op
België. Omtrent de juistheid van dit couranten-bericht
is dezerzijds niets bekend, maar ter illustratie van de
in het vorenstaande uitgedrukte meening is het goed
bruikbaar. Indien het vermelde geval met een vlieger zich
inderdaad heeft voorgedaan, dan heeft deze gehandeld in
opdracht van zijn meerderen, en was het de bedoeling dat
de Belgische autoriteiten de stukken in handen zouden
krijgen.
Een ander geval ter illustratie. Gesteld, ie mand heef t
een Duitscher als boezemvriend, dien hij al deit'g jaren
kent en dien hij ten volle vertrouwt. Indien hij van
dezen vriend te eeniger tijd onder de diepste geheim
houding eene belangrijke mededeelirg aangaande een
te verwachten aanval of iets dergelijks ontvangt, dan
heeft die berichtgever daartoe de opdracht gekregen en
hij is door de overheid gebruikt, om het bericht op zoo
aannemelijk mogelijke wijze te lanceeren.
HET is gemakkelijk in te zien, dat de hier geschetste
methode van inlichtingen planten" groote
voordeelen oplevert voor hen, die dit stelsel toepassen. Door
het volgen van deze, inderdaad vernuftige taktiek, ver
lamt men de inlichtirgendiensten van den tegenstander
en van de neutrale buitenlanders, omdat deze inlich
tingsdiensten daardoor ten aanzien van Duitschland
slechts de beschikking krijgen over de berichten, welke
men aldaar wenscht uit te geven. Werkelijk juiste in
lichtingen verkrijgt men in het buitenland omtrent
Duitschland niet, doch men beschikt daar alleen over
berichten, welke Duitschland in zijn eigen belarg
wenscht te verspreiden. Wat men in elk bijzonder geval
hiermede hoopt te bereiken, wordt hier thans in het
midden gelaten.
Zooals bijna steeds het geval is met alle door
Duitschers uitgedachte vernuftigheden, schuilt er, ock in
dit geval, in de toepassing een fi'ut. Indien men n.l. de
werking van het hier bedoelde stelsel, naar Duitschen
trant, tot eene vaste methode maakt, dan verliest het
weldra zijne uitwerking, want men begint in het buiten
land de zaak te doorzien en de gesuggereerde bericht
geving behaalt geen succes meer. Om begrijpelijke
redenen gebeurt dit niet zoo spoedig als men zou denken,
want steeds blijft bij den buitenlander de twijfel bestaan,
die getypeerd wordt door de uitdrukking: ,,men kan
nooit weten of het ditmaal niet waar is." Hierin schuilt
tevens het gevaar voor den gedupeerden ontvanger van
het bericht. Het is immers zeer goed mogelijk, dat men
na het herhaaldelijk lanceeren van eene onjuiste in
lichting, ten slotte een juist bericht verspreidt, waarbij
men er dan op rekent, dat de tegenstander de waar
schuwing wederom in den wind zal slaan, evenals zulks
geschiedde in het bekende verhaaltje betreffende de
wolf in het bosch" toen de wolf ten slotte werkelijk
kwam, sloeg men op de waarschuwingen geen acht,
omdat men reeds zoo vaak noodeloos maatregelen had
genomen.
Uit het vorenstaande blijkt, dat de taak van de in
lichtingsdiensten in de neutrale landen aanmerkelijk
zwaarder is geworden dan zulks voorheen het geval
was. Het verkrijgen van inderdaad betrouwbare in
lichtingen is met toepassing van de tot voor kort
deugdelijk gebleken middelen niet meer mogelijk en
men is gedwongen, om voor het vinden van de
waarheid naar andere methoden om te zien.
EENE zeer goede wijze van handelen is altijd en
overal, dus ook voor een inlichtingendienst, de
toepassing van het beginsel, cm door logi ch denken"
tot het inzicht der dingen te komen" en in het bijzon
dere geval van een mogelijken aanval van Duitsche
zijde op Belgiëen Nederland is deze methode bij uitstek
toepasselijk. De mogelijkheid voor zulk een offensief
bestaat natuurlijk altijd, maar het is maar de vraag, of
aan zulk eene actie voor den aanvaller overwegende
voordeelen zijn verbonden. Vaak hoort men de meening
verkondigen, dat er in Duitschland twee partijen zijn,
van welke de eene vóór- en de andere tegen eene
offensieve campagne door neutraal gebied zou zijn en
dat het slechts afhangt van de vraag, welke partij het
overwicht krijgt, om zulk een aanval al of niet te doen
doorgaan. Het is zér moeilijk om te beoordeelen of
deze bewering aangaande het bestaan van tegenstrijdige
partijen juist is, maar zij lijkt zér onwaarschijnlijk.
Veel betrouwbaarder is de redeneering, dat het offensief
via Nederland en Belgiëvoor Duitschland eene onder
neming zou zijn, welke voor Duitschland groote nadeelen
zou medebrengen, waartegenover slechts geringe voor
deelen te stellen zijn. Men moet daarbij vooral in het oog
houden, dat de vijand van Duitschland niet in beide
genoemde neutrale landen staat, doch in Frankrijk en
Groot-Brittanniëen dat eene mogelijke bezetting van
het grondgebied dier neutrale staten, met name voor
Groot-Brittanniëwellicht eene verhoogde bedreiging
zou vormen, maar dat zij ook voor de beide tegen
standers van Duitschland belangrijke voordeelen zou
opleveren.
De petroleum
De voorsprong der Geallieerden
in het Duitsche tekort aan
Een onontbeerlijke vloeistof
Over de petroleum als factor in de internationale
politiek zijn honderden, zoo niet duizenden boeken
geschreven. In slechts enkele van deze boeken zal
echter de uitlating ontbreken van Lord Curz n
die op een f eestbanket, dat op II November 1918
na het sluiten van den Wapenstilstand gehouden
werd ter viering van de zege der Geallieerde en
Geassocieerde mogendheden, zeide dat deze op
golven van petroleum" ter overwinning waren
gedreven.
Het is geen wonder dat dit citaat zoo vaak is
aangehaald. Immers: kan men zich sterker bewijs
denken voor de beteekenis der petroleum-factor
dan deze woorden, die trots uitgesproken werden
door een van Engeland's eerste staatslieden, gewezen
onderkoning van Indië, gewezen minister van
buitenlandsche zaken en die waarschijnlijk
met niet minder trots werden aangehoord door de
directeuren van de Shell-Royal Dutch", de
Anglo-Persian" en zoovele andere maatschappijen
die Foch's legers van petroleum hadden voorzien?
In den herfst van 1917 hadden de Geallieerden
bijna den oorlog verloren, daar deze onmisbare
brandstof ging ontbreken. Amerikaansche aanvoer
had hen gered. Het ontbreken van dezen import
had de bewegelijkheid der Duit;che legers verkleind,
en hen tenslotte bijna verlamd. Tekort aan grond
stoffen heeft Duitschland den Wereldoorlog doen
verliezen, en een der nijpendste tekorten was ten
slotte dat aan petroleum.
Zal de geschiedenis zich herhalen?
Zullen wederom de Duitsche vliegtuigen genoegen
moeten nemen met minderwaardige benzine? Zal
w d :rom de Duitsche vloot, alleen al wegens tekort
aan stookolie niet kunnen uitvaren? Zullen weder
om de Duitsche legers gehandicapt worden door
een gebrek aan benzine zwaarder gehandicapt
nog dan tijdens den Wereldoorlog, omdat het moder
ne leger nog meer brandstof noodig heeft dan zijn
voorganger van twintig jaar geleden.
Zeventigduizend liter benzine zijn noodig, wil een
lichtgem»chaniseerde divisie honderd kilometer op
rukken ....
Waar moeten de Geallieerden hun petroleum
vandaan halen ? En, vóór alles: hoe moet Duitsch
land aan zijn petroleum komen? De Geallieerden
verbruikten in den Wereldoorlog 1/2 mill. ton
petroleum per maand, uitsluitend voor hun legers.
Zes mill. ton per jaar ! Het Derde Rijk zou voor het
voeren van een intensieven oorlog minstens het
dubbele moeten hebben. Waar kan het dat koopen ?
In Roemenië? In de Sowjet-Unie?
Het zijn deze vragen waarvan ieder instinctief
voelt dat hun beantwoording voor den strategischen
afloop van het huidige conflict van het grootste
belang is. En deze beantwoording is mogelijk, zij
het ook dat voorbehoud moet worden gemaakt,
voor onvoorziene technische revoluties, analoog
aan het Haber-procédédat Duitschland's tekort
aan kunstmest tijdens den Wereldoorlog ophief.
Het dreigende Duitsche tekort
Wat het dreigende Duitsche tekort aan petroleum
betreft, is het dienstig van te voren op te merken
dat het zich eerst zal manifesteeren wanneer aan
de fronten heviger wordt gestreden dan thans het
geval is. Want het is onjuist, te denken dat Duitsch
land dezen oorlog volkomen zonder reserves en
productie-mogelijkheden is ingegaan.
De Duitsche vredesbehoefte aan petroleum was
ongeveer 6 mill. ton per jaar. Hoe groot de oorlogs
behoefte is, valt niet precies te zeggen. De schat
tingen variëeren van 12 tot 40 mill. ton. Laat ons
aannemen, dat het eerste getal juist is, d.w.z.
dat Duitschland voor de offensieven zonder welke
het den oorlog in geen geval kan winnen, ongeveer
12 mill. ton petroleum per jaar noodig heeft.
De totale behoefte lijkt da i op het eerste gezicht
Als U geregeld losse nummers koopt
hebt U kans dat juist het nummer
dat U speciaal interesseert U door
een of andere oorzaak ontgaat
Neem liever een abonnement
PAG.| 4 DE GROENE No.3268