Historisch Archief 1877-1940
Letterkundig Leven
De hartstochtelijkheid van den romancier
Albett Heiman
HET zal u wel zoals mij gaan; wanneer ge de
eerste bladzijde leest van Siegfried van Praag's
uitvoerige verhandeling over De hartstochtelijkheid
der ziel" i), dan gaat ge na de eerste paragraaf
de beste eens rechtop zitten, en denkt ge: Ziezo,
dat kan goed worden; eindelijk weer eens een
eerlijk man die de moed heeft uit de hoek te komen
met zijn gereedschap, zijn hele in- en uitwendige
arsenaal". Want het is een ferme aankondiging
waarmee hij van wal steekt: Als romanschrijver
heb ik me dikwijls afgevraagd, of ik niet een een
zijdig beeld van het mensenleven gaf, door altijd
diémensen tot onderwerp mijner boeken te kiezen,
die men hartstochtelijke mensen zou kunnen
noemen, en door diéepisoden in mijn romans en
novellen op te nemen, die de hartstochtelijke mo
menten van het leven zijn. Daar het mij in het
bizonder op de waarheid aankomt, en ik, hoewel
ik de fantasie des-schrijvers als een genade beschouw,
willekeur ten opzichte van de uitbeelding der
mensen en der maatschappij verwerpelijk vind, heb
ik mij verweten, dat ik misschien een willekeurig
geschifte wereld uitbeeldde." Dat klinkt naar een
zeldzame zelfcritiek en een soort van bezinning
die we hier niet gewend zijn. Ge spitst u op wat er
komen gaat, en zijt er niet zo gauw op verdacht,
deze eerste-beste -regels eens nauwkeuriger te
onderzoeken wijl daarin reeds alle deugden en
fouten van het verdere geschrift, en in zekere mate
ook van de gehele schrijversfiguur vervat kunnen
liegen. Dat bemerkt ge pas achteraf, en ge voelt
u dan een weinig bedrogen, ofschoon niet onaange
naam;'immers ge hebt nu toch iemand die zichzelf
veel wijsmaakt, in de kaart gekeken. En wie maakt
zichzelf niets wijs ? Het is geen beletsel om sympa
thiek te zijn. En dat is het werk van Siegfried van
Praag, dus zijn schrijverspersoonlijkheid, zeer zeker.
Maar met die hartstochtelijkheid die hij naar
waarheid heeft willen onderzoeken is het bij lange
na geen eenvoudige zaak. De grootste taaivirtuoos
zowel de kleinste komen beiden onvermijdelijk bij
een soort scheikundige formules terecht, wanneer
zij precies gaan onderzoeken wat zij doen met de
taal. En ge weet hoe die formules uit de organische
chemie er uitzien.... Is het te verwonderen
dat er ook iets dergelijks gebeurt wanneer de fan
tasierijke romanschrijver gaat uitvorsen, hoe de
spannings verdel ing in het krachtveld van 's mensen
binnenste nauwkeurig geconstrueerd is, welke
richting de protoontjes uitgaan en welke baan de
electroontjes bij voorkeur nemen? Er is maar n
soort van waarheid, dat is de bizondere twijfel
achtigheid die wij wetenschappelijke waarheid"
noemen, en die door de mannen van het vak uit
eindelijk altijd tot cijfertjes en wiskundige formules
herleid wordt.
NU is er een groot verschil tussen de landman,
die zijn akkers afbakent, zijn velden opmeet
en zijn oogst schat, en de wiskundige die met feil
loze geometrie en geodesie hetzelfde doet. De eerste
staat dichter bij de verschijnselen met hun eigen
poëzie, ziet om zo te zeggen de sluier van Maya van
zo dichtbij, dat hef hem zelfs weieens gelukken
kan door de mazen van het weetsei neen te kijken
in de blanke oneindigheid daarachter. Maar zijn
meten zal naar niets lijken. Duizenden jaren zijn
ervoor nodig geweest, eer men uit zulke onhandige
kunstjes geleerd heeft de verhoudingen van lijnen,
de gelijkheid van hoeken, de evenredigheid van
figuren te bepalen, en nog weer enige duizenden
jaren voordat mensen als Bolyai en Lobatschewsky
wisten te ontdekken dat dit schijnbaar onomstote
lijke ook slechts een betrekkelijke en zelfs geheel
willekeurige waarheid was. Een weinig kennis van
deze andere" wereld leert een grote mate van
voorzichtigheid betrachten bij het verlaten van de
vrije natuur des landmans om het laboratorium van
den geleerde binnen te stappen. Haast altijd treedt
de kunstenaar daarbij door de spiegel, en verkoopt
hij zijn schaduw aan den duivel.
Zo is het Siegfried van Praag ook gegaan. Hij is
een romanschrijver die bepaalde onderdelen van
het menselijk leven, bepaalde eigenaardigheden en
uitingen van de individuen goed heeft waargeno
men. Maar hij is geen filosoof, hij beschikt niet
over het logistische en methodologische apparaat
dat voor een dergelijke systematisering" als hij
zich voorstelt nodig is; d?arom gaan al direct bij
het begin zijn definities mank, wordt zijn indeling
willekeurig en zijn inventarisatie onvolledig. Hij
is te intelligent om niet zelf telkens de moeilijk
heden te bemerken waarin hij raakt; en dan tracht
hij zich er uit te praten, beroept zich op de gecom
pliceerdheid van den mens en diens eigenschappen,
hetgeen natuurlijk hier geen excuus vormt,
daar de opgaaf is: door rangschikking en analyse
een zekere regelmaat en eenvoud te ontdekken.
WIE zich minder voor een geconstrueerde
waarheid" dan voor de veelzijdigheid der
fenomenen interesseert, heeft intussen ook aan
zulk een mislukking als deze heel wat, omdat zij
ons allerlei leert over de ene hartstocht waarover
hier niet, of slechts zeer zijdelings gesproken wordt,
namelijk de hartstocht om in de schepping een
afglans van onszelf te ontdekken, onze wil naar
orde en tucht ook de natuur op te leggen, logisch
verband te brengen in alles wat zich buiten ons
afspeelt. In de taal welke Siegfried van Praag ge
bruikt, en waarin hartstochtelijkheid" staat voor
verbizonderingsdrang, moet deze algemene eigen
aardigheid van den mens wel de hartstocht bij
uitnemendheid genoemd worden. Gthsel aan het
slot van zijn beschouwing komt de aap ook uit
de mouw, die hij al in zijn eerste definitie handig
weggemoffeld heeft, dat hij hartstochtelijkheid
gelijkstelt met de distinctiedrift" waaraan Carry
van Bruggen niet alleen een groot gedeelte van
haar nog altijd lezenswaardige Prometheus"
heeft gewijd, maar ook geheel haar essay over
Modern fetischisme", waarin zij hoogst
behartenswaardige dingen gezegd heeft met meer levendigheid
en doordringingsvermogen dan welke schrijfster in
Nederland ook.
Nu is het opmerkelijk, dat er meer verwantschap
tussen Carry van Bruggen en Siegfried van Praag
bestaat, dan op dit punt alleen. Is het toeval dat
zij beide joodse auteurs (en ongeveer tijdgenoten
geweest )zijn? Is het wonder dat zij, voortgekomen
uit een milieu waar men bij uitstek
gemeenschappelijk-georiënteerd is en waar bovenal de traditie
geldt, zich allermeest interesseren voor het ver
schijnsel der verbijzondering, voor de
streefzaamheid (van Praag noemt het hartstochtelijkheid")
van het individu om zich van alle anderen te onder
scheiden door een bepaalde keuze uit alle levens
mogelijkheden? De christelijke romanticus, de
typische westerling van vandéag, de halve heiden
die zich om met Heidëgger te spreken uitge
worpen voelt in de verlorenheid van het al, is in
zijn bezorgdheid" vooral individualistisch ge
oriënteerd, en zit het meeste in over de parten die
het kudde-instinct hem speelt, over de afbreuk
die zijn massa-gebondenheid aan de vrije ont
plooiing van zijn gegeven persoonlijkheid doet.
De gerichtheid van deze geesteshartstocht schijnt
biologisch gedetermineerd en de werkingen ervan
na te gaan is stellig interessanter (voor mij ten
minste) dan een indeling van de passies in groepen
volgens willekeurig gekozen gemene delers. En
dat zegt alweer veel omtrent dengeen die deze
voorkeur belijdt.
Hoever dit alles iets ontsluit over de verhouding
van den romanschrijver in het algemeen ten op
zichte van de menschelijke psyche is weer een
andere zaak. Ergens midden in zijn geschrift ver
raadt Siegfried van Praag zichzelf (tenslotte maak
je ie tóch niets wijs) wanneer hij toegeeft: Slechts
de roman-literatuur kan hier de nuance voelbaar
maken zonder haar tevens met een etiket te doden."
En den waren natuurliefhebber, den landman die
met de neus vlak voor de sluier van Maya staat,
is het alleen om de nuances te doen, want er btstaat
voor hem niets anders dan nuance, vooral zoodra
hij besf ffen gaat dat alles slee' ts schijn is van een
wezenheid die wij toch nooit kunnen achterhalen,
vermoedelijk juist tengevolge van onze fameuse
distinctie l
DE romancier gaat tot zijn medemensen op
zoek naar het gemeenschappelijke en tege
lijkertijd naar het andere", het vreemde. Hij kan
het ene niet onderscheiden zonder het andere zeer
nadrukkelijk ter kennis te nemen; en zoo ontstaat
er een proces van aantrekking en afstoting tegelij
kertijd, die beide onder de algemeene noemer van
liefde-voor-het-vak en liefde-voor-de-schepping val
len, het ene weer middelpuntzoekend, het andere
middelpuntvliedend. Het lijkt mij niet noodzakelijk
voor het welslagen van een roman, dat men zich
hiervan rekenschap geeft. De grote creatieve
functies (waarneming, weerspiegeling en toespitsing
op een bepaald onderdeel) voltrekken zich meestal
onbewust; de impuls om iets te maken noem het
hartstochtelijkheid of wat het ook zij breekt bij
den kunstenaar in zijn goede momenten met zulk
een, hevigheid door, dat iedere critische instelling
daardoor teruggedrongen wordt. Pas achteraf
treedt de twijfelende zelfbeschouwing, het
zichrekenschap-vragen op, dat stellig zijn nut heeft, maar
dat ook misleiden kan in gevallen waarin het
scheppend vermogen volslagen gelijk heeft en op
zijn rechten blijft bestaan.
Ik wil maar zeggen, dat de flaters die Siegfried
van Praag in deze studie beging, geen uitsluitsel
geven over de deugdelijkheid van zijn romans, al
haalt hij deze telkens aan ter illustratie van zijn
hartstochten-leer.
i) Van Loghum Slaterus, Arnhem 1939.
NIEUWE UITGAVEN
HET boek van Ir. J. M. deCasseres:
(Uitg.: Arbeiderspers) H^t an
dere Amerika" is het lezen overwaard:
De bedoeling des schrijvers was, aan
te toonen dat Amerika noch door
halve-garen bewoond, noch door gang
sters bestuurd wordt." Dat deal heeft
hij stellig bereikt. Het tweede doel van
dit boek, waarin uitvoerig de planolo
gische pogingen in de Ver. Staten onder
Roosevelts bewind geschetst worden,
heeft zeer groote waarde: zulk een
samenvattend overzicht ontbrak ons
tot dusver. Het eerste deel dat Amerika
in het algemeen behandelt, kon ons
minder bekoren, evenals de signifische
vermaningen die de schrijver met
kwistige hand door het boek heeft
gestrooid.
ALS zes-en-twintigste publicatie van
het Nederlandsch Economisch
Instituut verscheen een uitvoerige
studie van J. van der Wijk:
Inkomensen Vermogens-Verdeeling." Dit boek,
hoewel eenvoudig en helder geschreven,
is door zijn mathematischen grondslag
voor den vak-econoom bestemd. In
opzet en conclusies is dit werk uiterst
origineel. Schrijver komt tot een
grondwet der vermogensverdeeling",
luidende dat de onvermogenden",
minvermogenden" en vermogenden"
resp. 50%, 25% en 25% van de
bevolking uitmaken. Deze begrippen
hebben echter mede n psychische
basis.
Van der Wijk heeft met dit boek
de kroon gezet op zijn vroegere publi
caties die meerendeels in tijdschrift
afleveringen verdwenen zijn.
DE studie van W. Arondéus over
Matthijs Maris, die met de onder
titel De tragiek van den droom" door
Querido is uitgegeven, heeft op schrij
ver dezes een onvergankelijken indruk
gemaakt. Of dit nu Matthijs Maris was,
zooals Arondéus hem doet leven, weet
ik niet. Arondéus zelf weet het trou
wens ook niet. Hij erkent, een
ikillusie" tot uitbeelding te hebben ge
bracht. Het zou onjuist zijn, deze te
analyseeren: men geve er zich aan
over als men dat kan, d.w.z. wanneer
men de atmosfeer van Matthijs Maris
Arondéus kan navoelen. Is dat het
geval, dan zal deze biografische ver
beelding U enkele uren van zuivere
verrukking schenken.
Enkele fraaie illustraties verluchten
dit rijk uitgegeven werk.
WIJ ontvingen de eerste aflevering
van het derde deel van het
Bulletin of the Colonial Institute of
Amsterdam" dat door deze instelling in
samenwerking met het
NederlandschPacific-Instituut wordt uitgegeven, Als
gewoonlijk bevat dit tijdschrift een
aantal lezenswaardige beschouwingen.
Vooral de bijdrage van prof. J. J.
Schrieke (?Plural Economy and
Federative Society" is interessant). Jammer
dat prof. Telders als eenige Nederlands
neutraliteit behandelt in dit voor het
buitenland bestemde tijdschrift. Zijn
beschouwingen zijn wel ietwat forma
listisch.
LOWE Chuan-Hua, een bekend
Chineesch publicist over econo
mische problemen van het Verre Oos
ten heeft goed werk gedaan door in
Japan's EconjmicOfjensive in China"
(uitg. Allen & Unwin, Londen) de ba
lans op te maken van het Japansche
optreden in China. Met uitvoerig
documentatie-materiaal toont hij aan dat de
Japansche legers wel veel verwoest,
maar nog maar nauwelijks iets opge
bouwd hebben. Dit boek is een uiterst
bruikbare samenvatting van hetgeen
sinds 1937 op economisch gebied in
het Verre Oosten is geschied. Het bevat
enkele goede illustraties, een reeks
officieele documenten en een bruik
bare bibliographie. Warm aanbe
volen voor hen die belang stellen in
Pacific-problemen !
PAG. 10 DE GROENE No. 3269